Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
Aleid Twee onafgewerkte bedryven uit een onvoltooid blyspel
1202.
- Dag, Dieper! Dag, Wilkens! Dag, Eugène! Papa nog niet beneden? Hier zyn de brieven... een voor huishouden - van Leon, Eugène! - waar is Gerrit? Zo, is dat de jonge Pieterse? Weet-i den weg in de stad? Ik heb veel boodschappen, weet je! Krimp te Rotterdam vraagt twee wittegrondjes-driekleur - je weet wel, Wilkens, die Victoria-fancies van Crawfurth-Leeds - maar hy wil dat oude krieuweltje met 'n oogjen... is 't er nog? Waar is Gerrit? Ik heb veel boodschappen. Hoe is 't met mama, Eugène? Zou 't lukken vandaag... ik meen de verhuizing? 't Seizoen gaat voorby, en ik wou zo graag de Hoekers en de Pleyers en de Kruckers vragen op Groenenhuize. Die briefbesteller is 'n lap... de vent wil altyd geld voor 'n borrel als-i de brieven op straat afgeeft, want... hy mag 't niet doen, dat weet je. Als 't gemerkt wordt, krygt-i z'n ontslag. Ik heb 'm dezen keer 'n stuiver gegeven: denk er om, Wilkens, maar... zet 'm op huishouden, want er is 'n brief van Leon ook. Dus... 't kan wel op huishouden: wat zeg jy, Eugène? Zo, ei, is dát de jonge Pieterse? Heb jy wat voor Gerrit vandaag, Dieper? Ik heb veel boodschappen. Wilkens, je moet zo goed wezen Gerrit hier te roepen, en zeg dat ik veel boodschappen heb, en... en... ziehier den brief van Krimp. Die mensen vragen altyd wat er niet is, want... dat krieuweltjen met dat oogjen is er niet meer. Weet je wat we doen zullen. Als 't krieuweltje 'r niet meer is - met dat oogje, weet je? - dan zenden wy 't moesjen, of 't slangetjen, of dat patroontje met de blokjes... je weet wel, 't zyn de wittegrondjesdriekleur, Victoria-fancies van Crawfurth-Leeds. Maar je zult zien dat Krimp weer chicaneert, want... dat doet-i altyd. Roep Gerrit... ik heb zoveel boodschappen, weet je. Zo, mannetje, ken jy goed den weg in de stad? Nu, dat 's goed, want... ik heb altyd zoveel boodschappen. Eugène, als papa komt, zeg dat ik by mama ben, met den brief van Leon, weet je. Want hy is geadresseerd aan mama. Leon adresseert altyd z'n brieven aan mama...
Zeker. Altyd aan mama. Ziehier de reden van deze byzonderheid. Op 't adres van een brief aan 'n gehuwde vrouw, is plaats voor twee weledelgeborenhedens. De briefbesteller kwam nu van tyd tot tyd te weten dat de op zekere wys ter wereld gekomen echtgenoot van m'nheer Kopperlith, ook reeds als jonkvrouw zich had weten meester te maken van 'n geboorte die hemelsbreed afweek van de gewone. Dat het mens vóór haar huwelyk Niemendal heette, doet niet ter zake. De postklerk te Tjandjor - daar werden die epistels uitgebroeid - was niet zeer bedreven in 't hollands, en had geen verstand van heraldiek. Hy kreeg te zien dat de jongeheer Leon zóveel vierkante duimen nodig had om z'n mama te kwalificeren, en slechts dit was de bedoeling van den jongeheer Leon. Heel Tjandjor zou er verbaasd van staan, want: ‘postklerken zyn praterig’ hoopte de kwast juffrouw Pieterse na.
Gedurende het rollen van den sneeuwval waarmee Pompile z'n tegenwoordigheid had aangekondigd, liep hy gedurig heen-en-weer, en maakte - ook in zeer letterlyken zin - zoveel wind als maar enigszins mogelyk was. Een ogenblik nadat-i met Leons brief in de hand de kamer verlaten had, keerde hy terug:
- A-propos, Eugène, ik hoop toch dat mama zal kunnen vertrekken vandaag? Ik zit anders en peine, zeer, zéér en peine, weet je... erg en peine, met de Hockers en de Pleyers en de Kruckers, die ik allemaal geïnviteerd heb op Groenenhuize. En... ik heb de kruiers gesproken. Weet je wat die Flip zei? Hy vroeg - grof volk, zulke kruiers! - of we mama niet het venster konden uithysen? Dat vroeg-i! Lomp, hè? Maar... zie je, hy meende-n-in 'n leuningstoel, en... nu, ik hoop maar dat het lukt, want ik compromitteer me zo allerverschrikkelykst voor de Hockers en de Pleyers en de Kruckers. Dat is het maar, weet je!
En hierop verliet hy weder 't kantoor.
't Spreekt alweer vanzelf, dat onze Wouter allerfatsoenlykst had staan toeluisteren. Na 't vertrek van m'nheer Pompile verdiepte hy zich opnieuw in z'n optellingen. Och, hy wou zo heel graag z'n naastby-liggend plichtje doen. Was 't zyn schuld dat-i zich zeer onbekwaam voelde, en telkens rekende: drie en acht is vier-en-twintig, of wat anders?
Wilkens ging naar 't magazyn, om de slangetjes uit te zoeken, of de moesjes of de blokjes die 't huis Kopperlith den winkelier Krimp zou trachten in den maag te stoppen, in plaats van 't verlangde krieuweltje met 'n oogje.