Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
1047b.
Hoe dit zy, Bilderdyk - zelf mank gaande aan 't euvel der schoolmeestery - ahnde toch, dat er zekere natuurlyke, niet-conventionele betekenis kon liggen in de wording van 'n woord, al blykt er dan overigens niets van z'n besef dat de gehele menselyke spraak op gelyke wyze moet ontstaan zyn. Dit was dan ook onmogelyk in iemand die aan Genesis geloofde, waarin aan vogels en enig ander gedierte namen gegeven werden door 'n willekeurig beslissenden God, d.i. door de hardnekkige tegenstelling van alle uit den aard der zaken voortvloeiende ontwikkeling, en alzo van de logiek. De vissen schynen by die gelegenheid niet aan de beurt gekomen te zyn... pour cause!
En evenmin duizenden en duizenden andere voorwerpen, denkbeelden en aandoeningen. Om godsdienstig consequent te zyn, mag 'n gelover eigenlyk niet weten wat 'n schelvis is, of wat men bedoelt met uitdrukkingen als: hoop, liefde, vrees, enz. Al die benamingen staan niet in den door God aan 't Mensdom meegegeven dictionnaire.
En dus ook 't woord Rust had Bilderdyk eigenlyk niet mogen verklaren. Toch heeft-i 't gedaan, zonder er op te letten hoeveel dieper zin er lag in de geleidelyke geschiedenis van zo'n woord, dan in de naar 'n grilligen godsluim uitgedeelde namen der paradysdieren. Hy heeft er op gewezen hoe die klank de begrippen beweging en stilstand in zich verenigde, en wel bepaaldelyk den stilstand aanduidt die op beweging volgt. We horen daarin 't eigenaardig ruisen, borlen, rollen, rennen, ratelen en rommelen - alles door de bekende geaspireerde r - van 'n wentelenden bol, van stromend water, van 'n vooruitvliegenden ruitertroep - weer dezelfde ῥ die we trachten te spellen met de letters h u r h, hurrah, hoera! - alles gesloten met den sissenden klank, dien men teweeg brengt door, zonder eigenlyk spreken, den adem met de tong door de gesloten tanden te persen. Wie in 't duister iemand tot stilte vermanen, en tegelykertyd z'n eigen stem slechts hoorbaar maken wil voor wien 't aangaat, moet - volgens de thans en by ons ras bestaande inrichting van mond en keel, die waarschynlyk reeds duizenden eeuwen oud is - tot zo'n op 'n t uitlopend sissen z'n toevlucht nemen. We drukken dien klank uit met: st, of s j t, of chut, of whist - oe-ie-s-t! - waaruit dan ook de woorden stil en stilte - sil-ens, sil-entium - evenals de verwante klanken sto, sta, stuit, stoot, stop, stug, storen, whistle, e.d. ontstaan zyn.
Het woord rust is alzo een zeer oude, of juister nog: de geheel oorspronkelyke voorstelling van een der eerste gecompliceerde denkbeelden, waarvan zich 't Mensdom rekenschap gaf, en bewyst o.a. den adel van een deel der germaanse talen, boven 't door staatkundig overwicht geparvenieerd Grieks en Latyn. Van een deel dier talen. Want ook dat Germaans is bedorven door 'n zonderlinge vermenging van keltische Urklanken met verbasterde herinneringen aan Sanskritse letterkundery, of aan de uitvloeisels daarvan. Eigenlyke letterkunde schynen de Germanen niet uit Azië te hebben meegebracht, maar ze waren na genoeg in aanraking geweest met volkeren welker priesters zekere geleerdheid beoefenden, om genoegen te nemen met onbegrepen klanken. Dit nu schynt by de Kelten 't geval niet geweest te zyn. Ze verstonden nog wat ze zeiden.