Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
1046.
Men beschuldigt me van mensenhaat, of minstens van bitterheid. Dit laatste is gegrond. Ik ben bitter, en zeer treurig. Een groot deel van dezen bundel is geschreven om deze stemming zo niet te rechtvaardigen, dan toch te verklaren. Wie 't afkeurt, bedenke dat ik me nooit heb toegelegd op vals-wysgerige onmenselyke bovenmenselykheid. Smart is me smart, en vreugd is me vreugd. Wat daar bezyden heet te gaan, houd ik voor leugen, en schikt me dus niet.
En smartelyk is het, m'n arbeid bedorven, m'n pogingen zo by voortduring miskend te zien, vooral omdat de oorzaken waaruit die soort van bestryding voortspruit...
‘Staatkunde!’
...nauw verwant zyn en samengaan met de verwaarlozing van kracht, en de bekrompenheid van blik, die eerlang ons arm land zullen overleveren aan den vreemdeling.
Er bestaat één geneesmiddel, maar 't behoort snel en ernstig te worden toegepast. Eén wapen, maar 't moet met kracht gevoerd worden.
Dat middel, dat wapen heet Waarheid.
Zolang we haar niet in oprechtheid durven zoeken, zolang wy te beschroomd zyn, om haar by elke gepaste gelegenheid onverbloemd en zonder aanzien van persoon of vooroordeel uit te spreken, is de toestand van ons landje hopeloos.
*
En - vooral, dunkt my - we moeten niet den enkele die daaraan z'n leven wydde, en naar z'n beste vermogen 't zyne bybracht ter genezing, beschouwen en behandelen als 'n vyand. Ook zou 't wenselyk zyn dat we hem niet onverdedigd overlieten aan de vyandschap van anderen. Want al kón de mogelykheid gedacht worden dat hy geen behoefte had aan steun, velen moesten behoefte voelen aan de eer: naast hem te staan, afschuw tenminste van de schande, door hun zwygen beschouwd te worden als leden der bende die hy bestrydt.
Moe van verdriet, ga ik me in den volgenden bundel wat verpozen met de Geschiedenis van Woutertje Pieterse. Mocht me dan al nooit het geluk te beurt vallen, te vernemen of ze den lezer beviel, toch hoop ikzelf daarin wat rust te vinden, na 't vermoeiend staren op de al te droevige werkelykheid die m'n gemoed zo bitter maakt.