Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
Aleid Twee onafgewerkte bedryven uit een onvoltooid blyspel
Ochtendmymering. Iets over de beschavende strekking van onkreukbare halsboorden. Non omnibus licet... zonder de minste toespeling op Corinthe.
1187.
Fancy's luim had alzo voor ditmaal uitgestormd. De serie van byzonderheden was afgelopen, en de lezer wordt nogmaals uitdrukkelyk uitgenodigd z'n verwachting op de leest van het dagelykse te schoeien.
De voor Wouter zo belangryke maandag-morgen brak voor hem vroeger aan, dan voor de meeste anderen. Niet omdat-izoveel oostelyker woonde dan 't merendeel van z'n medemensen, maar uit onrust. Hy had weinig of niet geslapen, en verliet z'n bedstee zodra 't licht werd, drie volle uren alzo voor-i zich had aan te melden op 't kantoor van de heren Ouwetyd & Kopperlith. Wat z'n diligentie in dit opzicht aangaat, kon dus dokter Holsma die zo byzonder had aangedrongen op belangstelling in de plichten die onmiddellyk vóór hem lagen, met terzydestelling van utopieën en fantastische begeerten, volkomen tevreden zyn. Maar hyzelf zag in, dat het vroeg opstaan alleen, niet veel beduidt. Hy moest ook, en vooral, zich uitsluitend bezig-houden met het dagelykse, maar juist deze plicht viel hem zo moeilyk. Gelyk te verwachten was, voerde hy 'n zeer zwaren stryd tegen de byna onbedwingbare neiging tot afdwalen. Niemand is beter in staat dit te begrypen dan de lezer, die na al 't vorige wel evenveel moeite hebben zal als Wouter-zelf, om belang te stellen in 't kantoor van de heren Ouwetyd & Kopperlith.
- Zeker, zeker, dacht hy - nu-en-dan overluid - ik zal braaf oppassen, en terdege m'n best doen, en werken tot ik moe ben, en zorgen dat ieder tevreden over my is, maar... zou ik nu daarom niet eerst Femken eens mogen spreken? Zou dát nu oorzaak kunnen zyn, dat ik m'n plicht in den handel verwaarloosde? Mag ik haar niet gaan zeggen dat ik weet waar ze m'n prent bewaart, en... wie zy eigenlyk is? En mag ik niet vragen aan Vrouw Claus, wie haar in 't hoofd gezet heeft dat ik op 'n paard reed? En dat ik 'n sabel op-zy had... 'n kleintje, zei ze. Nu, klein of groot, ik wou dat het waar was, maar... hoe komt ze 'r aan?
En... dat Stakkervrouwtje?
En... dat portret!
Ik wil en zál denken aan m'n werk, alleen aan m'n werk, en aan de heren Ouwetyd & Kopperlith. Straks ga ik naar hun kantoor, en zal daar mooi schryven, en goed rekenen, want... ik ken den helen ‘Strabbe’ en moeilyker dan van Strabbe, zullen de sommen op zo'n kantoor toch wel niet wezen, denk ik. En al was dit zo, dan zal ik... neen, neen, moeilyker dan van Strabbe, zyn de sommen op zo'n kantoor zeker niet! Zouden nu zulke herenzelf ook den helen Strabbe doorgewerkt hebben? Wie heeft hen daartoe aangespoord toen ze jong waren? Dat ik de eerste ben geworden by Pennewip, heb ik aan Femke te danken. Waarom toch vertelde zy aan haar moeder, dat ik 't knapste jongetje van de school was? Want dat was niet waar... o, in lang niet! Later... ja, toen ik 't geworden was om haar plezier te doen. En nu zegt dokter Holsma dat ik veel te weinig weet, en pas beginnen moet iets te leren. En dat ik nog wel tien jaar lang, of veel langer nog, aan niets mag denken dan aan m'n werk! Alle Grieken zullen vermoord zyn, voor ik 'n wezenlyke man ben. En... Femke zal trouwen met 'n matroos, of 'n timmerman, of... met 'n schipper die 'n bonte muts draagt, of... met 'n prins, als ze wil!
Die man scheen veel ontzag voor haar te hebben, en de ander ook. Och, hoe prachtig stond zy op die tafel! Wie zou gedacht hebben, dat ze zo... groots was! Maar... wat kwam zy eigenlyk uitvoeren in zo'n drukte! Dat ze dapper was, wist ik wel, maar... zó! En in de komedie! Ik begryp heel goed, waarom de keizer haar groette. Hy vond het zeker aardig, dat ze zo durfde. In die hele Scylla was niets dat uit de verte halen kon by háár. Dit zal de keizer ook wel begrepen hebben, en dáárom heeft hy haar gegroet.
Zodra ik helemaal groot ben - ik meen: als ik den handel versta, want daarop zal ik nu wezenlyk me allereerst toeleggen... dat zál ik! - nu, later dan, wil ik ook eens 'n treurspel maken, en zó dat ook de keizer er naar luistert, hy, de prinsessen, en 't Volk, en allemaal! Ik zal er iets inbrengen van 'n geroofd schild, en... Femke zal het terugbrengen... zy, of ik, of... wy samen. Ja, zó zal 't wezen, juist andersom dan in Scylla. En ik wou m'n stuk wat minder laten rymen, want het klinkt alsof de mensen elkaar voor gek houden. En ik heb duidelyk gemerkt dat ze soms heel wat anders zeggen dan ze eigenlyk menen, alleen om dat rym. En telkens wist ik wat er volgen zou, want als de een wat zei van z'n hart, vertelde terstond 'n ander iets over z'n smart. 'n Enkele keer hindert het niet, maar op-den-duur is 't heel vervelend. Dat zei dan ook die Fokus: ‘weerhou die redenen, prinses, die my vervelen’. Ik geloof niet dat 'n griekse held ooit zo iets kan gezegd hebben, want al nam hy er geen genoegen mee dat z'n beminde voor hem stierf - ik zou 't ook niet toestaan - dat was geen reden om haar zo onvriendelyk toe te spreken. Misschien was 't weer om 't rym. Daarom zal ik niet rymen in m'n treurspel. Niet altyd, tenminste. Als ik nu maar lang genoeg leef om zo-iets te mogen beproeven, en als zy maar niet vóór dien tyd...
Sla neer dat oog dat my mezelf ontrooft,
My weglokt van de taak die op me rust.
Gy zweeft, en wenkt, en wyst op hoger doel,
En tracht me weg te stelen van m'n plicht...
Ik mag niet, Femke! Ik smeek je, vlucht niet heen
Omdat ik altyd nog mezelf niet ben,
En niet mag luistren naar uw stem. Ik moet,
U ziende, blind zyn... doof als gy me roept,
En stom, als 't hart me berst van drang tot uiting.
Want, Femke, ik ben een kleine jongen nog.
Die leren moet, en leren, altyd leren,
En leren, leren, leren, leren, leren...
- Wat mankeert je, Wouter? vroeg Laurens. Zeg je versjes op? - Hm... ja... zo! Ik praatte met mezelf, antwoordde hy verlegen. Ik was opgestaan omdat het zo warm was in 't bed, en... en... dáár sprak ik over!
Laurens sliep alweer, en Wouter voelde zich nog juist bytyds gewaarschuwd dat-i weer bezig geweest was met het verbodene, met iets anders dan de naastby-liggende werkelykheid. Zó had de dokter gezegd!
En nog eens dwaalden z'n gedachten af. Die vreselyke juffrouw Laps! Nu, geen afwyking makkelyker te herstellen dan deze: hy waste zich. En daarna, om goed te doen blyken zeker van de oprechtheid zyner schuldbelydenis, ging-i zitten bladeren in z'n Strabbe. Met dat boek bracht-i de paar uren door, die hem nog scheidden van 't ontbyt.