Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
1032.
Om trouw te zyn aan m'n program van streven naar nauwkeurigheid, moet ik nu terugkeren tot m'n aanklacht dat de Natie my doet belasteren door haar woordvoerders.
Had ik hier moeten schryven: ze laat me lasteren?
Misschien! Toch laat ik 't woord ‘doet’ staan, omdat het myn bedoeling enigszins juister uitdrukt. Ieder ziet in, dat nalaten een handeling wezen kan.
Het was 'n daad van de Natie, toen ze den laaghartigen Van Twist - geen scheldwoord, hoort ge! Ik kwalificeer den man - 't was 'n daad, toen ze hem ongestraft veroorloofde het sein te geven, hoe men op de goedkoopste wys den Havelaar zou kunnen smoren.
Hy was 't die, in den angst van z'n hart overleggende hoe hy zich verantwoorden zou, indien men hem vroeg om opheldering...
Ze wérd gevraagd.
... hy was het die 't helse middel bedacht, dat aan alle verantwoording 'n eind maakte! 't Zwygen kwam hem gewenster voor, zeide hy ‘want hy was bevreesd voor den schyn van partydigheid’. Doch anders:
‘zou hy over dat boek en over dien schryver veel kunnen zeggen.’
Is 't 'n daad of niet, van de Natie:
dat ze genoegen nam met dát voorwendsel om te zwygen over de hoofdzaak?
dat ze die lasterlyke aantyging duldde in den mond van 'n beschuldigde? In den mond van denzelfden man die genoodzaakt was officieel te verklaren: dat ik by de Indische Regering gunstig genoteerd stond?
dat zyzelf den door hem uitgedachten schurkenstreek - géén scheldwoord: ik kwalificeer! - nog altyd blyft toepassen, om zich te onttrekken aan recht-doen in de Havelaarszaak?
In waarheid, waar zulke kemels van ongerechtigheid geslikt worden, begryp ik niet hoe één lid van de Natie durft spreken van eerlykheid en goede trouw!
Wat den heer Post aangaat, en zyn optreden voor wat hem Recht toeschynt, zal ik dan ook op deze inconsequentie terugkomen, en wel by den terugslag op de velerlei soorten van ‘staatkunde’ waarmee ik de reeks Ideeën sluiten wil, die na Vorstenschool een aanvang namen. Tezaam genomen vormen zy iets als 'n gedeeltelyke afrekening. Gedeeltelyk! Want ik sla veel over, en 't ergste!
Die Van Twist kende de Natie, naar my gebleken is. Hy schynt geweten te hebben wat ze slikken kon! En ik - 'n soort van Brata Yoeda nog, minus de liefhebbery! - ik kende de Natie niet, toen ik me tot háár wendde. Letterlyk als 'n onbedorven kind dat nog vertrouwen stelt op de moraal der laatste bladzyden van z'n schoolboekjes, zou ik 't onmogelyk geacht hebben dat 'n edele zaak als de myne, door één wanhopig-brutale lasterlyke insinuatie kon worden vermoord onder de ogen van 'n geheel Volk, van de Natie!
Kan de heer Post beweren dat de Natie den Havelaar niet kende? Ze ‘rilde’ immers? Kan hy beweren dat men niet nieuwsgierig was naar 't antwoord van den plichtvergeten Landvoogd, die door my was aangeklaagd voor 't forum van 't gehele Volk? Kan hy beweren dat men z'n antwoord niet verstaan heeft?
Ze heeft toch met gretigheid het onedel wapen aangegrepen, dat hy haar in de hand drukte. En nog altyd verweert ze zich met hetzelfde moordtuig. In de vorige nummers gaf ik daarvan enige voorbeelden... weinige uit vele! Ik kan getuigen dat er - by wyze van spreken, en op zéér weinig uitzonderingen na - uit Nederland niets tot my kwam dan zúlke weerklank. Het ‘mooivinden’ van den Havelaar - als boek, godbetert! - was 'n valsheid te meer. Ook hierin volgde men 't door Van Twist gegeven lesje. In de weinige woorden waarmed-i zich van de zaak wist af te maken, kwam de wenk voor, dat men zich van het ‘talent des schryvers’ kon bedienen als middel ter rechtsweigering.
En na dit alles zou ik me niet mogen beklagen over de Natie?