Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
624.
Indien toch de kunst bestond in slaafs volgen van het voorbeeld, in correct weergeven van wat men zag, hoorde, of op andere wyze plastisch waarnam, zouden we zoveel kunstenaars hebben, als er deurwaarders, griffiers, notarissen, proces-verbaliserende veldwachters en stenografen zyn. En, de laatsten niet te na gesproken - ik ben bang voor die heren: ze doen allen, als de dominees, wel soms invita Minerva, in litteratuur - artist is al dat volkje niet! Ook Zeuxis - hy is er niet te goed toe, in één adem te worden genoemd met veldwachters en wat daarop volgt - ook Zeuxis was 'n Chinees... als het tenminste waar is, wat men hem ten laste legt. Hy kon eens maar niet gereed komen met het schuim om den bek van Alexanders ossekoppig paard. Dán was het te veel, dán te weinig. Dán te wit, dán te geel. Dán te zepig, dán te doorschynend. Dán te vast, dán te yl. Dán te blauw, dán te wolkig. Dán te dik, dán te dun. Dán te vuil, dán te helder... kortom, het had telkens een der gebreken die 't schuim hebben kan. En die zyn vele.
De overigens áfgeschilderde Bucefaal stond verdrietig op z'n schuim te wachten, en Alexander die er op zat zou zelf geschuimbekt hebben van ongeduld, als-i niet geschilderd geweest was. Verdrietig en driftig werpt Zeuxis eindelyk de spons waarmee hy z'n brabbelwerk telkens had uitgewist, tegen 't paneel, en zie... de schuim was in orde! De kegelaar triumfeerde over den artist. Om nu echter Zeuxis niet in 't harnas te jagen - hy mocht eens meedoen met de stenografen, die 't waarschynlyk kwalyk nemen dat ik hun artistschap tamelyk onverenigbaar vind met snelschryvery en Tweede-Kamer-atmosfeer - zal ik straks z'n smytkunst enigermate in bescherming nemen.