Multatuli.online


Eerste bedryf

Het toneel stelt een kamer in het huis van Van Wachler voor. - Links van den aanschouwer een muzieklessenaar. Op een klein tafeltje ligt een gitaar.
Holm, alleen
(Hy heeft een rol muziekpapier in de hand, en gaat met tekenen van innerlyke beweging op en neder.)
Holm:

Sla kalm, onrustig hart, of... breek! Geest myns zaligen vaders, duur, duur betaalde uw zoon de schuld die er kleefde op uw gemoed, toen ge my uw laatsten zegen gaaft. Vader, vader, rust in vrede... de bloedvlek is afgewassen! En gy, Hemelse Machten, laat het gebroken hart van den zoon in voldoening strekken van de zonde des vaders... wat eist ge meer? Caroline! Weg met dien naam... weg met dat beeld! Mag ik aan haar denken... ik? Heb ik niet alles opgegeven om de schuld myns vaders te voldoen?

Hemel, Hemel, had ik kunnen weten wat ik opofferde, toen ik myn gelofte gestand deed... vergeef het my, vader... misschien ware uw zoon te zwak geweest... misschien! Neen, neen, het is goed zo... nog énige kracht, nog één overwinning op myzelf, en de stryd is volstreden. Eenmaal nog wil ik haar zien, en by den Hemel, dát zal voor 't laatst wezen!

Holm, Sophie
Sophie:

Mynheer Holm, de freule laat u groeten, en verzoekt heden van muziekles verschoond te blyven.

Holm
(terzyde):

Hoe? Neen, neen, om Godswil... heden moet ik haar zien... heden... voor het laatst!

(tot Sophie)
Om welke reden, meisje? Is de freule ongesteld?

Sophie:

Ik weet het waarlyk niet, mynheer Holm, ik weet dat zy den helen morgen geweend heeft, maar...

Holm:

Ga tot haar, Sophie, zeg dat ik de freule vriendelyk verzoek beneden te komen. Zeg dat ik... een nieuwe romance heb medegebracht, en dat ik heden voor het laatst... neen... ga, en spreek enkel van de romance.

(Sophie af)
Holm, alleen
Holm:

Ja, ja, zó is het goed! Laat ik een man zyn, heden wil ik haar zien... het zou lafhartig wezen het afscheid te ontwyken. Voor het laatst! Yskoud slaat dat woord zyn klauwen in myn hart. Laat ik dien indruk overwinnen, laat ik my aan dat denkbeeld gewennen... zou ik het niet lachend kunnen zeggen?

(Hy lacht bitter.)
Heden voor het laatst... ha, ha...

Wie lachte daar? Het klonk als de echo uit een grafgewelf...

Ha, ha, heden zie ik haar voor het laatst...

Begryp ik die woorden wel goed? Besef ik wel wat dat zeggen wil: voor het laatst!

Welnu, Gustaaf, ge hebt, zegt men, geglimlacht, toen gy 't eerste offer bracht... toen waart ge een man, wees nu geen kind... denk aan den schim van uw vader, en zeg het lachende... ha, ha, heden zie ik haar voor het laatst...

O God!

(Hy bedekt het gelaat met de handen.)

Holm, Caroline
(Zy treedt langzaam op, zonder dat Holm haar gewaar wordt. - Zy nadert den muzieklessenaar, en maakt enig gedruis. - Holm blyft onbeweeglyk. - Caroline neemt de gitaar, slaat enige tonen aan, Holm ziet op en schrikt.)
Holm:

Vergeef my, freule, myn dringend aanhouden, uw kamermeisje had my gezegd dat gy heden liever geen muziek wildet maken. Ik ben u zeer verplicht dat gy toch... ik wilde... het is omdat...

Caroline
(zich nederzettende, neemt de gitaar op haar schoot):

Sophie heeft my van een nieuwe romance gesproken, ik had enige bezigheden, doch om de romance heb ik ze uitgesteld. Hebt ge ze by u, mynheer Holm?

(Holm geeft haar een kleine rol muziekpapier.)
Caroline
(de romance inziende, terwyl zy de gitaar stemt):

Hoe, geen Frans?

Holm:

Neen, freule, het is oorspronkelyk... woorden en muziek beide.

Caroline:

De woorden zyn treurig, mynheer Holm...

Holm:

De muziek komt met de woorden overeen, freule.

Caroline
(voortgaande de gitaar te stemmen):

Een zoon die zich opoffert om de schuld des overledenen vaders te boeten... het is schoon... het is verheven... maar het is een treurig verdichtsel, mynheer Holm.

Holm:

Gave de hemel dat het een verdichtsel ware, freule! De inhoud is op waarheid gegrond. Een zoon offerde levensvreugde, eer, liefde... alles op, om de schuld des overledenen vaders te voldoen.

Caroline:

Dat is treurig!

(Zy zingt, terwyl Holm met gekruiste armen, enigszins achterwaarts, somber naar den grond staart, de volgende romance:)

Het offer van den balling

Hoort ge daar ginder in tuinen en dreven

't Leeuwrikje zingen, den nachtegaal slaan?

Ziet ge den vlinder daar dartlen en zweven?

Ziet ge als een toonbeeld van lieven en leven,

't Geurige roosje der lente daar staan?

Voor den balling bloeit geen lente, slaat geen nachtegaal zyn toon,

Want de bloedschuld van den vader vraagde een offer van den zoon.

Waart ge ooit door jeugdige roemzucht gedreven?

Kent gy dat jagen naar hoger en meer?

Voelt ge dien prikkel van 't jeugdige leven?

Kent gy dat pogen, dat zwoegen, dat streven,

Kent gy die zucht naar onsterfelyke eer?

Voor den balling bloeit geen toekomst, strooit de tyd geen lauwren neer,

Want de bloedschuld van den vader eiste een offer van zyn eer.

Voerden de geesten van 't betere leven

Ooit van deze aarde ten hemel u in?

Kent gy die weelde, zo rein, zo verheven,

Kent gy die zuchtjes, die kusjes, dat beven,

't Hemels genot van onschuldige min?

Voor den balling bloeit geen liefde, eenzaam draagt hy ramp en smart,

Want de bloedschuld van den vader vraagde een offer van zyn hart.

Caroline:

Dat is vreselyk! Wie is de dichter van die romance, mynheer Holm?

Holm:

Zyn naam staat buiten op het muziekblad, freule.

Caroline
(het blad terugslaande):

‘Holms vaarwel aan de freule Caroline van...’ Hemel, wat beduidt dit, mynheer Holm? Gaat gy heen? Waarom gaat gy heen? Waarom wilt gy my verlaten? Ik gevoel dat ik uw... leiding nog zo nodig heb. Papa zal verstoord zyn...

Holm:

Ik moet volstrekt van hier, freule, waarlyk, ik moet van hier, spoedig... zeer spoedig... het zou weldra te laat wezen. Er zyn dringende aangelegenheden die my elders roepen.

Caroline
(zonder op te zien):

En wanneer komt gy terug?

Holm:

Ik kom nooit weder.

Caroline
(haastig opstaande):

O, zeg dat niet, mynheer Holm, spreek dat woord niet uit... ieder houdt hier veel van u... dat weet gy immers, beste heer Holm? Geef my de hand, en beloof my dat gy wederkomen, dat gy spoedig wederkomen zult.

Holm
(zonder haar de hand te reiken):

Ik kan niet... ik mag niet.

(terzyde):

...eenzaam draagt hy ramp en smart, Want de bloedschuld van den vader eiste een offer van zyn hart.

Caroline:

Ik had niet gedacht, mynheer Holm, dat een verzoek van my zo weinig op u zou vermogen!

Holm:

Hoor my, freule...

(terzyde)
Hemel, wat zal ik haar zeggen!
(tot Caroline)
Lang vóór ik het huis uwer ouderen voor de eerste maal betrad, had ik verbintenissen aangegaan, die den man van eer heilig, onverbreekbaar zyn, verbintenissen die my eeuwig zullen blyven ketenen. Ik behoor my zelven niet toe, freule! Ik ben als de balling in de romance, vreugd is my vreemd, doornig was immer myn pad, vreugdeloos en somber zullen ook myn overige levensdagen daarheen vlieten. Er rust een vloek op myn bestaan, freule! Laat my gaan... laat my gaan... en als later uw schoon hart niet geheel door nieuwe indrukken beheerst wordt, zal het my tot troost strekken te weten dat gy u soms de heerlyke ogenblikken herinnert, die ik in uw byzyn heb mogen doorbrengen.

Caroline:

Maar is er dan niemand die u bemint... niemand die gy lief hebt?

Holm:

Ik bemin... niemand, freule... en niemand bemint my. Ik mag niemand beminnen... myn liefde zou haar ten vloek wezen...

Caroline:

Ach, Holm!

Holm:

Vaarwel freule, vaarwel engelachtig wezen! De Hemel doe u eenmaal een hart ontmoeten dat uw schoon, heilig hart verstaat!

Vaarwel...

(Hy neemt haar hand, en kust die eerbiedig.)
denk nu en dan aan my... gy zult my nooit wederzien... vaarwel!

(Hy gaat. Caroline bedekt het gelaat met haar neusdoek, en op het ogenblik dat hy, naar haar omziende, aarzelend het toneel verlaat:)
Caroline
(snikkende):

Holm!

Holm
(ylings terugkerend):

Caroline!

(Hy omhelst haar in wilde vervoering.)
Ja Caroline, ik heb u lief. Vurig, gloeiend heb ik u lief, als het ideaal myner dromen, als myn ziel, als myn engel, als myn zaligheid! Daar, daar brandde het in myn binnenste, en verteerde myn hart, en ik wilde het vuur doven, maar sterker dan myn wil was myn liefde, myn razerny! Hebt ge my ook lief, Caroline, bemint ge my ook? Spreek het uit, dat woord dat my, armen zwerveling, zalig maakt, spreek het uit, Caroline, myn Caroline, hebt gy den armen Holm lief?

Caroline:

O Holm!

Holm:

Heerlyk, goddelyk is dat woord, die naam op dien toon! Nog éénmaal, Caroline, zeg nog éénmaal dat ge my lief hebt!

Caroline
(den arm om zyn hals slaande):

Holm, lieve Holm, ik bemin u, nu en immer... voor eeuwig!

Holm
(rukt zich verschrikt los, springt terzyde en slaat zich voor het hoofd):

Schurk!

Caroline:

Hemel!

Holm
(met gedwongen kalmte):

Vergeef my myn onbedacht-zame zwakheid, freule. Ik bemin u, maar nooit had een woord van liefde over myn lippen behoren te komen. Onzinnig zou het wezen in myn omstandigheden op een goeden uitslag te hopen. Myn stand, de rang van uw vader, de begeerten en verwachtingen van mevrouw uw moeder... vergeef my, freule... vergeet wat ik zo-even in blinden hartstocht gezegd heb... vergeet dat ik u bemin, dat ik leef... en laat, als dan het noodlot een offer eist, myn gebroken hart alleen dat offer wezen.

Caroline:

Myn vader is een edel man, Holm! Gy weet dat hy de mensen naar hun waarde weet te schatten. Gy weet dat hy u hoogacht. Misschien... wie weet...

Holm:

Het is waar, freule, uw vader is de edelste mens... en toch... toch... het kan niet!

(terzyde)
Voor den balling bloeit geen liefde!
(tot Caroline)
Vaarwel, dierbaar meisje... wees gelukkig en vergeet my.

(Op het ogenblik dat hy het toneel verlaten wil, ontmoeten hem Van Wachler en mevrouw Van Wachler. Holm keert terug, en blyft in eerbiedige houding staan. - Caroline houdt den blik neergeslagen.)
Van Wachler (deze houdt onderscheidene brieven in de hand.) Mevrouw Van Wachler, Holm, Caroline
Van Wachler
(Holm en Caroline beurtelings aanstarende):

Wat is hier gebeurd?

Mevr. Van Wachler:

Van waar die consternatie?

Holm
(nader tredende):

De freule had de goedheid, mynheer Van Wachler, zich enigszins te bedroeven over de mededeling dat ik heden van hier vertrek. Aangelegenheden van dringenden aard vorderen myn tegenwoordigheid elders.

Van Wachler
(nadenkende):

Dat zou my innig leed doen. Is er aan dat besluit niets te veranderen, mynheer Holm?

Holm:

Niets, mynheer de baron.

Mevr. Van Wachler
(tot Caroline):

Wat zongt ge daar zoeven, freule? De muziek was schoon, maar zo luguber...

(Zy treedt naar de muzieklessenaar. Caroline komt haar voor, en neemt snel de romance.)

Caroline:

Schoon, mama? Schoon? Afschuwelyk... yselyk... het is een afschuwelyke romance!

(Zy verlaat haastig het toneel, de romance medenemende.)

Van Wachler, Mevrouw van Wachler, Holm, Sophie
(De laatste rangschikt een servies op een tafel en maakt zich gereed thee te schenken. - Van Wachler legt zyn brieven op den muzieklessenaar. - Holm staat achterwaarts, en schynt te willen vertrekken.)
Mevr. Van Wachler
(Caroline na-ogende):

En vérité, dat is de zucht voor muziek wat vér gepousseerd!

(tot Sophie)
Geef thee, meisje!
(Zy zet zich op een stoel in 't midden van het toneel.)

Van Wachler
(na enig zwygend nadenken):

Mynheer Holm!

Holm
(nader tredende):

Mynheer Van Wachler?

Van Wachler:

Wilt ge my een genoegen doen?

Holm:

Als het in myn vermogen is...

Van Wachler:

Blyf nog enige dagen hier.

Holm:

Ik kan niet.

Van Wachler:

Eén dag?

Holm:

Ik kan niet.

Van Wachler:

Eén uur?

Holm:

In godsnaam!

Van Wachler:

Gy gaat dus niet vóór ik u nog éénmaal gesproken heb?

Holm:

Het zy zo!

Van Wachler:

Uw hand daarop?

(Holm reikt Van Wachler de hand, groet eerbiedig, en gaat.)
Van Wachler, Mevrouw Van Wachler, Sophie (de laatste staat achter de theetafel. - Van Wachler opent en leest enige brieven.)
Mevr. Van Wachler:

Thee, meisje, thee... ik begeer thee, en geen slemp te drinken. Gy doet altyd te veel suiker in myn thee... ge zyt verbazend onhandig!

Van Wachler
(zonder op te zien):

My ook een kopje, kindlief.

(Mevrouw Van Wachler werpt van tyd tot tyd een vragenden blik op haar echtgenoot.)
Van Wachler
(als voren):

Zó... de oude Geyer vraagt zyn pensioen... dat is billyk... drie en zestig jaren oud... de man heeft altyd yverig gewerkt... het is jammer, hy was van den ouden stempel, hy kwam niet vooruit...

Van den ontvanger te Heildorp... dat hy niet naar verdienste beloond wordt... dat hy bekwamer is dan anderen... geluk er mee... 't wordt echter tyd dat ik van zyn bekwaamheden iets bemerk... troost u intussen met uw waarde... een profeet is nooit geacht in zyn vaderland... ga, wat my betreft, naar Patagonië, naar Luilekkerland. Ik houd niet van die byzonder bekwame mensen... men vindt honderd pseudo-genieën tegen één werkman...

Ei, een verzoek om brevet! Laat zien... een werktuig om vliegen te doden... dat deed ik als jongen met een stuk spaan of bordpapier... onze eeuw is vindingryk! Uw brevet zult ge hebben, man, ten spyt van alle vliegen.

Wat is dat? De Controleur te Ophuyzen vraagt vermeerdering van bureaugelden... de werkzaamheden uitgebreid? Hm... er is juist een voorstel in beraad om de hele contrôle te Ophuyzen te supprimeren... les beaux esprits se rencontrent. Staat van ontvangen rechten in het Wester-Departement... daar moet gesloken zyn! Dat gaat zo niet, de surveillance schynt slap te wezen...

Sophie:

Verkiest mynheer nog thee?

Van Wachler
(als voren):

Veel te slap! Daar moet regel op gesteld worden... veel te slap!

Sophie:

Maar, mynheer, ik heb zo-even de thee gezet!

Van Wachler:

Vergeef my, kindlief, ik dank je. Begrepen de mensen toch eindelyk wat recht is! Men kan met het beste hart niet zachtzinnig blyven. Men zou...

Mevr. Van Wachler:

Zou men u mogen vragen, mynheer Van Wachler, of er ook tydingen zyn die my regarderen?

Van Wachler:

Louter dienst, beste, louter dienst...ei, zie, dát is als ik my niet bedrieg, de hand van neef Karel...

Mevr. Van Wachler:

Van jonkheer Van Bergen van Wiesendaal?

(terzyde)
Ik wist het!

Van Wachler
(lezende):

Nu ja... van neef Karel.

Mevr. Van Wachler:

Ik ben verlangend te weten wat hy schryft. Sedert die correspondentie omtrent Caroline heeft hy niets van zich doen horen. Eh bien?

Van Wachler
(opstaande, geeft haar den brief):

Lees zelve, beste, ik dacht dat die zaak reeds lang uit de wereld was.

(Hy gaat, terwyl Mevrouw Van Wachler den brief leest, enige malen het toneel op en neder.)
De jongen heeft in zóverre gelyk... Caroline is nu achttien jaren... de bedenking dat zy te jong was, is verval-len... zyn genegenheid schynt van enigen duur te wezen... dit bevalt my nog al... overigens kan ik niet zeggen dat hy my byzonder aanstaat... en bovendien...
(tot Mevrouw Van Wachler die den brief gelezen heeft, en opstaat)
Wat zegt gy er van, beste?

Mevr. Van Wachler
(tot Sophie):

Ga!

(Sophie af)
Van Wachler, Mevrouw Van Wachler
Mevr. Van Wachler:

Ik ben verheugd over de consequentie van den jonker, en wel om vele redenen. Vooreerst blykt nu de gegrondheid myner opinie omtrent onzen neef. Gy herinnert u, mynheer Van Wachler, hoe ge tydens zyn eerste aanzoek om de hand van Caroline, beweerdet dat het een voorbygaande passie, een caprice van neef Karel was. Ik beoordeelde hem dus beter. Geloof my, mynheer Van Wachler, ik heb meestal gelyk.

Van Wachler:

La Rochefoucauld zegt ergens... tout le monde se plaint de sa mémoire, et personne ne se plaint de...

Mevr. Van Wachler:

de son jugement... ik ken die spreuk. Het is een exempel by de schryflessen van onzen kleinen Louis. Maar, eilieve, ik heb toch geen reden om my over de onjuistheid van myn oordeel te beklagen! My dunkt... doch, enfin... Ik meen dan dat wy voor de freule bezwaarlyk beter party vinden kunnen. Hy is van ouden adel, staat, zegt men, in gunst by den koning, hy wordt geroemd om zyn geest, zyn bekwaamheden, en bezit... schud het hoofd zo niet, mynheer Van Wachler, ik ken uw gevoelens daaromtrent, maar in het belang uwer dochter mag het u niet onverschillig wezen... hy bezit een aanzienlyk vermogen.

(Van Wachler schudt aanhoudend het hoofd.)
Gy zoudt uw dochter toch niet aan een bedelaar willen geven?

Van Wachler:

O zeker niet... aan een bedelaar zeker niet. Ik wenste Caroline aan een braaf man te geven!

Mevr. Van Wachler:

Welke remarques zyn er op het gedrag van den jonker Van Bergen te maken? Jouisseert hy niet van een magnifieke reputatie? Is hy niet in alle cercles waar ton heerst, zeer gezien?

Van Wachler:

Dat is waar, maar het betekent niets. Ik heb velen gekend die in de hoogste kringen welkom waren, maar tevergeefs toegang zouden gevraagd hebben tot de woning van een verstandig eerlyk burgerman, en daarentegen menigeen wien ik uit den grond van myn hart hoogschatte, schoon hy nooit de gezelschapszalen der grote wereld betreden had. Laat dit toch uw maatstaf niet wezen, beste! Bedenk dat we, als het meisje eenmaal huwen moet, voor Caroline een man behoeven, een leidsman, een vader voor haar kinderen, en geen goochelaar, geen hofslaaf, geen étiquettedienaar, geen Sodomsappel, van buiten schoon... van binnen stof!

Mevr. Van Wachler:

Zeer wel, zeer wel, mynheer Van Wachler, maar verklaar my nu eens als het u gelieft, wat al die fraaie épithètes met jonker Van Bergen te maken hebben?

Van Wachler:

Neef Karel bevalt my niet.

Mevr. Van Wachler:

Waarom niet?

Van Wachler:

Hy is een speler.

Mevr. Van Wachler:

Ik heb die beschuldiging meer gehoord. Ook ik zou u uw dochter niet gaarne aan een speler zien geven. Ik heb my daarnaar geïnformeerd, en my overtuigd dat, indien hy nu en dan speelde, zulks toch altyd in exquis gezelschap geschiedde, dat hy nooit speelde dan met jonge lieden comme il faut, en nooit verder is gegaan dan met zyn geboorte en zyn stand overeenkwam.

Van Wachler:

Indien dit al waar is, wil het niets meer zeggen dan dat hy de zucht tot het spel ondergeschikt wist te houden aan het armzalig vooroordeel voor stand en uiterlyke eer. Dat heet ik kwaad met kwaad te keer gaan. Eilieve, wat maakt het uit, of men zyn geld aan een edelman of aan een burger verliest?

Mevr. Van Wachler:

Gy overdryft uw populaire principes, mynheer Van Wachler. Gy outrepasseert, zoals altyd op dat chapître. Laat ons dit geschil staken, en zeg my liever hoe gy de zaak en question wilt behandelen?

Van Wachler:

Daartoe moet ik vóór alles het gevoelen van Caroline zelve weten. Bemint zy neef Karel, in Godsnaam dan! Bemint zy hem niet, dan is de zaak vanzelf afgedaan. Ge zoudt my toch niet aanraden haar te dwingen.

Mevr. Van Wachler:

Dwingen? Neen, doch my dunkt er moet geen contrainte nodig wezen. Wat wil ze meer?

Van Wachler
(glimlachend):

Wie weet! In allen geval laat ons billyk zyn... de jeugd heeft ook haar rechten. Wy willen haarzelve vragen.

(Mevrouw Van Wachler schelt.)
Ik ontveins niet, beste, dat het my aangenaam wezen zou als Caroline meer wilde. Ik zou gaarne zien...
(bediende binnen)
Verzoek de freule hier te komen.
(bediende af)

Mevr. Van Wachler:

Nu?

Van Wachler:

Ik zou gaarne zien dat Caroline besefte hoe een huwelyk om inderdaad gelukkig te zyn, zo mogelyk tot aards, stellig zeker tot hemels geluk leiden moet: ik wenste een rechtschapen echtgenoot voor myn kind!

Mevr. Van Wachler:

Nu ja... een man die zeker aanzien bezit...

Van Wachler:

Een man die een hart heeft.

Mevr. Van Wachler:

Een man naar de wereld...

Van Wachler:

Een man die desnoods de wereld missen kan.

Mevr. Van Wachler:

Een man die van de publieke achting jouisseert...

Van Wachler:

Een man die de publieke achting verdient.

Mevr. Van Wachler:

Een schoonzoon over wien wy ons niet behoeven te schamen.

Van Wachler:

Een schoonzoon over wien ik my daarboven niet te schamen heb.

Mevr. Van Wachler:

Iemand die onze familie niet déshonoreert...

Van Wachler:

Iemand over wien myn geweten my niet aanklaagt.

Mevr. Van Wachler:

Gy spreekt volmaakt als de oude Buys!

Van Wachler:

Dan spreek ik zeker goed, beste.

Mevr. Van Wachler:

Het is jammer dat gy van adel zyt, mynheer Van Wachler. Ge zoudt met uw principes een perfect kruidenier wezen!

Van Wachler:

Het is jammer dat gy adellyke vooroordelen aankleeft, beste. Ge zoudt, zonder die begrippen, de liefste vrouw van de wereld zyn. Daar is Caroline.

Van Wachler, Mevrouw Van Wachler, Caroline
Caroline:

Gy hebt my laten roepen, mama?

Mevr. Van Wachler:

Gy weet, freule, ik hoor het niet gaarne dat ge my mama noemt. In myn tyd was dat anders... moeder is gedistingeerd geworden, sedert men elken schoenpoetser van zyn mama hoort spreken.

Caroline:

Lieve... moeder, wat is er van uw dienst?

(Mevr. Van Wachler verwyst Caroline met 'n wenk tot Van Wachler.)
Caroline:

Sophie heeft my geroepen... papa...

Van Wachler:

Noem my zoals gy verkiest, lieve Caroline. Het is my Goddank hetzelfde, hoe uw mond my aanspreekt, als slechts uw hart my genegen blyft.

(Hy neemt den brief van Mevrouw Van Wachler.)
Wy hebben hier... Maar wat ziet gy bleek, myn kind... wat schort er aan?

Caroline:

Ik... ben... zeer... wel.

Van Wachler:

Voor het eerst van myn leven kan ik u niet geloven. Wees oprecht, Carolientje... wat schort er aan?

Caroline:

Niets... papa... niets... waarlyk niets.

Mevr. Van Wachler:

Zo is ze sedert geruimen tyd.

(tot Caroline)
Gy hebt u sedert enige weken een air gauche aangewend, dat ik zelfs in myn kamenier insupportable vinden zou. Die tragieke romances van mynheer Holm hebben u tot een sentimenteel zottinnetje gemaakt.

Van Wachler
(terzyde):

Holm, juist, Holm!

(tot Mevrouw Van Wachler)
Wees niet hard jegens haar, beste.
(tot Caroline)
Wy hebben tyding van neef Karel. Gy herinnert u wat wy ruim een jaar geleden op zyn aanzoek om uw hand hebben geantwoord. Gy waart toen te jong. Hy herhaalt thans zyn voorstel, en zegt spoedig hier te zullen komen, om, zoals hy zich recht fraai uitdrukt, op zyn knieën uw en onze toestemming af te smeken. Wat zegt ge er van? Wat zullen wy neef Karel antwoorden als hy komt?
(Caroline zwygt)
Nu, Caroline, wat zullen wy neef Karel antwoorden?

Mevr. Van Wachler:

Mais... répondez donc!

Caroline:

Maar, lieve vader, neef Karel kent my niet...

Van Wachler:

Ho, ho... die uitvlucht geldt niet. Hy heeft een jaar ons huis bewoond... dat is lang genoeg om smoorlyk verliefd te wezen.

Caroline:

Indien hy my toen genegen was, wat bewyst dit voor het tegenwoordige? Mama zegt dat ik zo veranderd ben, en lieve vader, ikzelve geloof ook dat ik veranderd... dat ik zeer veranderd ben.

Van Wachler
(glimlachend):

Wees niet al te nederig, Caroline. Veranderd zyt ge zeker: ge zyt van kind jonkvrouw geworden. Ik durf er voor instaan dat neef Karel in die verandering genoegen neemt.

(ernstig)
Gy zyt in uw voordeel veranderd, ge zyt ernstiger, nadenkender geworden...

Mevr. Van Wachler:

Pardon, mynheer Van Wachler, ik neem de vryheid daaromtrent met u van opinie te verschillen. De verandering waarvan gy spreekt, is, dunkt my, geenszins in Caroline's avantage. Ook is het hier de vraag niet, hoe de jonker Van Bergen over uw dochter denkt - hy heeft zich formeel gedeclareerd - wy hebben, meen ik, de freule geroepen, om te weten of zy een penchant voor den jonker heeft.

Van Wachler:

Gy hebt gelyk, beste! Om u genoegen te doen, zal ik Caroline verder ondervragen. Wat my betreft, ik weet haar antwoord. Het moet een achteloos vader of een onoprechte dochter wezen, waar het hart van deze niet als een opengeslagen boek duidelyk en verstaanbaar voor den vader blootligt. Ik weet wat Caroline vreest, ik weet wat zy begeert!

(Caroline ziet haar vader ontsteld aan.)

Mevr. Van Wachler:

Ik begryp er niets van, mynheer Van Wachler, en ben nieuwsgierig of ik u een compliment over uw perspicaciteit zal te maken hebben.

Van Wachler:

Wees goedsmoeds, Caroline!

(tot zyn vrouw)
En gy, beste, laat ons haar om een voorbygaande droefgeestige luim niet te hard vallen.
(tot Caroline)
Verklaar u echter duidelyk. Wat zyn uw gevoelens omtrent het aanzoek van onzen neef? Wilt ge hem misschien nader leren kennen voor gy u verklaart, wilt gy uitstel?

Caroline:

O neen, neen, uitstel begeer ik zeker niet!

Mevr. Van Wachler:

Comment?

Van Wachler
(terzyde):

Goed, zeer goed!

(tot Caroline)
Spreek onbeschroomd... zoudt ge neef Karel kunnen liefhebben?

Caroline:

Neef Karel... nooit!

Mevr. Van Wachler:

Die décisie is vry brusque.

Van Wachler
(terzyde):

Uitmuntend!

(tot Caroline)
Daar moet gy ons reden van geven, Caroline, want...

Mevr. Van Wachler:

Natuurlyk... de jonker Van Bergen van Wiesendaal is myn neef!

Van Wachler:

Spreek, myn kind, wat hebt gy tegen neef Karel?

Caroline:

Ik mocht hem nimmer lyden, lieve vader. Toen hy ons huis bewoonde, waren wy steeds onenig. Ik vermeed hem, misschien wel omdat ik papa eens heb horen zeggen dat hy geen karakter had...

Van Wachler
(terzyde):

Heerlyk, heerlyk!

Mevr. Van Wachler:

Ziedaar nu het gevolg uwer te ver gedreven franchise... een goede party zal mislukken omdat gy...

Van Wachler:

Nooit heeft enig woord in het byzyn myner kinderen geuit, my berouwd, mevrouw, en nimmer hoop ik de grondbeginselen te wraken, die ikzelf hun heb ingeprent!

(tot Caroline)
Caroline, gelooft gy dat uw vader het wél met u meent? Gelooft gy dat ge my veilig in alles kunt vertrouwen? Antwoord my, Caroline, vertrouwt ge my?

Caroline:

Ik vertrouw u van ganser harte, beste vader.

Van Wachler:

Welnu dan, waarom uw gemoed, dat een geheim in zich omdraagt, niet voor my uitgestort? Waarom my iets verzwegen, wat ik, ik vóór ieder ander, weten moet? Ween niet, myn kind, ween niet... het doet my leed dat ik uw vertrouwen moet uitlokken.

(Hy neemt haar hand.)
Zyt ge myn lieve, gehoorzame, oprechte Caroline niet meer? Bedaar, lieve, bedaar...
(Zy is hevig ontsteld. Hy kust haar.)

Caroline
(snikkende):

Vader!

Van Wachler:

Zeg niets, myn kind, zeg niets, uw vader kent uw hart, en wil u 't spreken sparen... hy zal voor u zorgen. Ga nu naar uw kamer

(Hy kust haar.)
en wees goedsmoeds, Lientje, wees goedsmoeds, alles zal goed aflopen. Ga naar uw kamer, en wees niet zo treurig... uw vader zal voor u zorgen.
(Hy kust haar weder.)
Ga!

(Caroline af.)
Van Wachler, Mevrouw Van Wachler
Van Wachler
(wist zich een traan van de wang):

Gy zult gelukkig zyn, lief kind, juist zo als ik het wenste, hier en... later!

Mevr. Van Wachler
(die in stomme verbazing het slot van het vorige toneel heeft bygewoond):

Mais... je tombe des nues... ik begryp er niets van!

Van Wachler:

Ik zoveel te meer, beste! Wat gy myn perspicaciteit noemdet, o, het was niets dan de aanhoudende, nauwkeurige oplettendheid van een belangstellend vader! Terwyl gy u bezighieldt met aanmerkingen op Caroline's manieren te maken, heb ik in haar hart gelezen. Dat hart is niet meer vry!

Mevr. Van Wachler:

Hoe? En de jonker Van Bergen van Wiesendaal?

Van Wachler:

Jonker Van Bergen van Wiesendaal zal waarschynlyk gaan zoals hy gekomen is... hy kan zich elders een bruid zoeken.

Mevr. Van Wachler:

Gy zyt dus voornemens, mynheer Van Wachler, de amours van Caroline en dien onbekende te begunstigen?

Van Wachler:

Amours... amours! Ik geloof dat Caroline's keuze haar hart eer aandoet, en gy weet wel dat dit by my alles geldt.

Mevr. Van Wachler:

Ja helaas! Mag men weten wie die gelukkige pretendent is?

Van Wachler:

Holm.

Mevr. Van Wachler:

Holm?

Van Wachler:

Holm.

Mevr. Van Wachler:

Mynheer Van Wachler!

Van Wachler:

Mevrouw Van Wachler.

Mevr. Van Wachler:

Versta ik u wél, mynheer?

Van Wachler:

Gy verstaat my wél, mevrouw.

Mevr. Van Wachler:

Holm, de muzikant? Holm, met zyn versleten rok? Holm, die my nog nooit behoorlyk salueerde?

Van Wachler:

Dezelfde Holm.

Mevr. Van Wachler
(de handen ineenslaande):

Mon Dieu, est-il possible!

Van Wachler:

Ik spreek in allen ernst, beste.

Mevr. Van Wachler:

De Hemel gave dat een stiefmoeder de macht bezat zulke crapuleuse plannen te doen échoueren! Dit echter staat in myn pouvoir, dat ik van uw sentimentele dochter de handen aftrek...

Van Wachler:

Zoals gy verkiest, beste.

Mevr. Van Wachler:

Dat ik my met de educatie uwer overige kinderen in het geheel niet meer inlaat...

Van Wachler:

Doe dat niet, beste, de kinderen zouden er by verliezen...

(terzyde)
wat het Frans aangaat.

Mevr. Van Wachler:

Want ik gevoel my incapable uw zoon tot stalknecht, tot turfdrager...

Van Wachler
(met zyn snuifdoos spelende):

Hm... hm!

Mevr. Van Wachler:

En de meisjes tot keukenmeiden of notenverkoopsters op te leiden!

Van Wachler
(als voren):

Hm... hm!

Mevr. Van Wachler:

Zó hoop ik de wereld te tonen dat als de Hoogwelgeboren Heer Baron Van Wachler zich met la lie du peuple, met het schuim der maatschappy encanailleert...

Van Wachler
(als voren):

Hm... hm!

Mevr. Van Wachler:

En zyn dochter aan schelmen en dieven in de armen werpt...

Van Wachler
(als voren):

Hm... hm!

Mevr. Van Wachler:

Ik althans getracht heb myn familie zulk een hoon, en myn geweten zulk een gruwel te besparen.

(Zy wil gaan.)
Van Wachler
(als voren):

Mevrouw!

Mevr. Van Wachler
(zich omkerende):

Mynheer?

Van Wachler
(vriendelyk):

Mag ik u verzoeken den heer Buys by my te roepen?

Mevr. Van Wachler
(bits):

Er zyn domestieken in de antichambre.

(Zy wil gaan.)
Van Wachler:

Beste!

Mevr. Van Wachler:

Wat begeert gy?

Van Wachler:

Gy zyt ongesteld, beste! Laat u een weinig Spiritus Hoffmann geven, of...

Mevr. Van Wachler:

Het is indigne!

(Zy verlaat toornig het toneel.)
Van Wachler, daarna Buys
Van Wachler
(zyn vrouw nastarende):

Ik ken iemand die een huwelyk met een hóóg-hóógadellyke dame aanging, en wel zo gelukkig zou geweest zyn, als hy een burgermeisje gehuwd had!

Buys
(haastig opkomende):

Kostbare tyding, mynheer Van Wachler!

Van Wachler:

Heeft myn vrouw u laten roepen?

Buys:

Neen, neen, volstrekt niet... ik kom uit eigen beweging. Ik heb het heerlykste nieuws van de wereld...

Van Wachler
(lachend):

Ik ook.

Buys:

Ik heb wild betrapt waarop ik lang loerde...

Van Wachler:

Ik ook... spreek op!

Buys:

Neen, raad eens!

Van Wachler:

Kom, gek... spreek toch!

Buys:

Juist, gek, gek zou ik worden van vreugde! De freule...

Van Wachler:

Nu!

Buys:

De freule heeft... op myn schoot gezeten.

Van Wachler:

Wat ge zegt!

Buys:

Luister! En zy legde haar kopje tegen myn borst.

Van Wachler:

Is 't anders niet... dat heb ik wel meer gezien.

Buys:

Als kind, ja, als kind, spelende... maar nu anders... geheel anders! Zy schreide...

Van Wachler:

Dat heb ik ook wel meer gezien.

Buys:

Luister toch! Zy schreide, en ik heb haar tranen afgekust... zo waar ik leef, ik heb haar tranen afgekust.

Van Wachler:

Zodat nu uw gehele tyding hierop neerkomt, dat gy tot over de oren verliefd zyt op Caroline, en haar in optima forma ten huwelyk komt vragen?

Buys:

Foei, scherts er niet mee. Waarachtig, ik was aangedaan. Ik zal u alles vertellen. Ik klopte aan haar kamerdeur, om haar het maandelyks speldegeld te brengen - 't is heden de laatste - ik had het netjes in een rolletje doen inpakken, louter potstukjes... want, dacht ik, het is voor myn lieve Lientje... neem my niet kwalyk, in gedachten zeg ik altyd ‘Lientje’ evenals toen zy zó, zó klein was...

Ik kwam dan in haar kamer, en daar zat ze! Ik zag terstond dat er iets aan haperde. Zy keek zo treurig, zo treurig... en zei zo bedroefd: ‘Ik dank u, lieve heer Buys’ dat ik terstond dacht: daar moet ik het myne van hebben, zó raakt ge my niet kwyt, meisje! Ik zette my by haar neder, en begon te schertsen, maar de woorden stikten in myn keel... dat ging niet! Toen begon ik te praten van vorige dagen... van haar overleden moeder... van dit en van dat... en ze werd zo week, zo week... in 't kort, eer ik er aan dacht, zat ze op myn schoot, verborg haar hoofdje aan myn borst, en begon bitter te schreien. Kyk, het werd my wonderlyk om het hart. Ik voelde iets daarbinnen dat me toeriep: ‘Buys, Buys, ge zyt toch jonger dan ge wel dacht!’ Ik begreep myzelven niet meer. Ik wilde haar zo gaarne van myn schoot verwyderen, en riep al: ‘foei, Lientje, ga daar zitten, meisje, daar!’ en toch, de Hemel vergeve het my, ik hield haar zo vast, zó vast, dat het arme kind niet weg kon, ook als ze gewild had.

Toen zy nu eindelyk wat bedaard was, begonnen wy samen te praten. Ik viste en peilde en bleef aanhouden tot zy eindelyk door de mand viel, en me haar geheim ontdekte. Het is waar, wat wy altyd dachten, zy droomt nacht en dag van...

Van Wachler:

Van Holm.

Buys:

Het spyt me dat ge my vóór geweest zyt. Heeft zy het u gezegd, of Holm?

Van Wachler:

Neen, niemand. De zaak is my vanzelf in het oog gevallen.

Buys:

Maar luister verder. Ik heb Holm ook gesproken. Hy was bezig zyn goederen te pakken, en zei dat hy van hier ging. Ik dacht, dat is braaf, Holm, dat zou ik in uw geval ook gedaan hebben, maar ik liet my ook daar niet afwyzen, en kwam rond voor de zaak uit. Ik zei: Holm, gy bemint freule Caroline! Hy viel my om den hals - ik ben nooit zo omhelsd geworden als heden - en riep: ‘ach Buys, ach Buys, ik ben een rampzalig schepsel!’ Ja, dacht ik, met uw rampzaligheid zal het wel schikken, en vroeg toen voor de leus: ‘wel, waarom? Voor veertig jaar had ik ook verstand van die dingen... men kon toen zeer goed verliefd wezen, zonder daarby terstond hals over hoofd rampzalig te worden.’ Toen schudde hy het hoofd, en sprak van stand en rang en geld, en zo al voort. Maar, dacht ik, neen vriend, ik ken onzen Wachler beter... neem my niet kwalyk, in gedachten zeg ik altyd blootweg: ‘onze Wachler’ net als met Lientje. Toen liep ik vliegensvlug hierheen, om u het nieuws mee te delen. Onderweg kwam ik nog Mevrouw tegen, zy scheen boos te wezen, en schreeuwde dat het een lust was, maar daar ze altyd vyf kwart Frans spreekt, kan ik u niet zeggen wát zy eigenlyk vertelde...

Daar heb ik nu al myn tydingen uitgekraamd. Ik ben van top tot teen nieuwsgierigheid om te weten wat ge doen zult?

Van Wachler:

Wat zoudt gy doen, Buys?

Buys:

Ik? Als ik tien dochters had, en Holm vroeg ze alle tien... met eerbied voor de landswetten gesproken... hy kreeg ze!

Van Wachler:

Ook als gy minister waart?

Buys:

Die vraag meent gy niet, mynheer Van Wachler.

Van Wachler:

Gy hebt gelyk, trouwe, eerlyke Buys.

(Hy gaat peinzend op en neder.)
Zyn uw gedachten over Holm nog altyd als toen wy vroeger over de zaak spraken?

Buys:

Volkomen! Holm is een man, hy is een edel man.

(Van Wachler gaat nadenkend op en neder.)
Buys:

Welnu... de beslissing?

(Van Wachler blyft zwygend op en neder gaan.)
Buys:

Zal ik ze roepen?

Van Wachler:

Roep ze!

Buys:

Beiden?

Van Wachler:

Beiden!

Buys
(vrolyk heengaande):

Ik wist het wel, ik wist het wel!

(omkerende)
Ik verwed al wat gy wilt dat hy nog bedenkingen zal maken, uit te ver gedreven kiesheid... luister er niet naar, luister er niet naar!
(heengaande)
Ik ben nooit zo verheugd geweest.

(Buys af)
Van Wachler alleen. Daarna Buys, Caroline, Holm
Van Wachler:

Goddank, dat de zaak zover gekomen is! Caroline moet noodwendig het huis uit... myn vrouw zou het arme kind krankzinnig maken met haar eindeloze aanmerkingen.

Holm is wel is waar nog niets in de wereld... maar hy heeft ook nooit iets willen zyn... dichtertrots... ik ken dat! Die ziekte geneest, zodra huiselyke zorgen... bovendien, hy heeft Caroline zeer lief... hy zal te haren gevalle...

Hoe het zy, ik ben over myn dag tevreden, want ik voldoe aan de inspraak van myn geweten. Mocht myn lief kind het geluk genieten dat haar vader onthouden is.

(Buys treedt binnen met Caroline aan de hand. Terstond daarop Holm, die somber naar den grond staart.)
Buys:

Hier is dat ondeugend schepseltje dat myn vest zo verkreukte. Bekyf haar terdege, mynheer Van Wachler, het is schande een oud man zo te plagen.

Van Wachler:

Mynheer Holm, zie my aan!

(Holm slaat de ogen op.)
Antwoord my zonder omwegen op hetgeen ik u vragen zal. Zyt gy een eerlyk man?

Holm
(legt de hand op het hart, en slaat de ogen ten hemel):

Dát ben ik!

Van Wachler:

Bemint gy myn dochter?

Holm
(terzyde):

Nu is het tyd... nu of nooit!

(tot Van Wachler)
Vergeef my, mynheer de baron... ik...
(Caroline aanziende)
O ja, ja, ik bemin haar onuitsprekelyk!

Van Wachler:

Nu, Caroline, heb ik u niet gezegd: wees goedsmoeds, uw vader zal voor u zorgen? Wat zegt ge nu? Wat moeten wy neef Karel nu antwoorden, als hy komt?

(Caroline verbergt beschaamd haar hoofd aan de borst van Buys.)
Buys:

Daar hebt ge 't by myn ziel alweder! Gy bederft al myn linnengoed, freule... maak er een einde aan, mynheer Van Wachler...

Van Wachler
(Caroline by de hand nemende):

Holm, maak haar gelukkig!

Holm
(terzyde):

God, wat moet ik doen!

Buys:

Kom, kom, hap toe! Zulk een fortuintje komt niet alle dagen vóór! In myn tyd...

Holm
(in hevige gemoedsbeweging tot Van Wachler):

Edel, grootmoedig mens... ik...

Buys:

Heb ik het niet gezegd dat hy nog bedenkingen zou maken... luister er niet naar!

Van Wachler
(tot Holm):

Ik weet wat gy zeggen wilt... het geldt niets by my!

(Hy geleidt Caroline tot Holm.)
Maak haar gelukkig, dit is alles wat ik van u vorder. Het overige is niets, niets waard!

(Caroline valt in Holms armen. Van Wachler en Buys zien het met vergenoegde blikken aan. Holm laat op eenmaal Caroline los, en springt verschrikt terzyde.)
Buys
(Holm aanziende):

Hy is gek van vreugde! In myn tyd...

(Er komt een knecht die Van Wachler iets toefluistert.)
Van Wachler
(vrolyk):

Te laat, te laat! Het is waarlyk aardig... neef Karel is gekomen!

(tot den knecht)
Ik kom...

Buys:

Zo?

(Holm weder aanziende)
Ik begryp het toch niet. My dunkt, ik zou in zyn geval...

Van Wachler
(heengaande):

Het zal wel terecht komen. Ik ga...

Holm
(tot Van Wachler):

Mynheer, ik...

Van Wachler:

Op een andermaal. Myn neef is gekomen... myn vrouw laat my roepen... ik heb het heden al genoeg verbruid, ik mag haar niet laten wachten...

(Holm doet nog een poging om Van Wachler iets te zeggen. Deze wyst hem lachende af, en gaat.)
(Van Wachler af)
Buys
(Caroline by de hand nemende):

Kom, freule, kom, gy behoeft nu niet meer te wenen, en ik voorzie gelukkige dagen voor myn linnengoed!

(Onder 't weggaan tot Holm)
Slaap wat uit, Holm, gy zyt dronken van geluk.
(Caroline aanziende)
Nu, ge hebt er ook reden toe! In myn tyd...

(Buys en Caroline af.)
Holm, alleen
(Hy wringt in vertwyfeling de handen.)
Holm:

Hemel, hemel, wat moet ik doen... ik ben radeloos!