Volledige Werken. Deel 3. Japanse gesprekken. De school des levens. Ideeën, tweede bundel. De bruid daarboven. [enz]
Eerste bedryf
Sla kalm, onrustig hart, of... breek! Geest myns zaligen vaders, duur, duur betaalde uw zoon de schuld die er kleefde op uw gemoed, toen ge my uw laatsten zegen gaaft. Vader, vader, rust in vrede... de bloedvlek is afgewassen! En gy, Hemelse Machten, laat het gebroken hart van den zoon in voldoening strekken van de zonde des vaders... wat eist ge meer? Caroline! Weg met dien naam... weg met dat beeld! Mag ik aan haar denken... ik? Heb ik niet alles opgegeven om de schuld myns vaders te voldoen?
Hemel, Hemel, had ik kunnen weten wat ik opofferde, toen ik myn gelofte gestand deed... vergeef het my, vader... misschien ware uw zoon te zwak geweest... misschien! Neen, neen, het is goed zo... nog énige kracht, nog één overwinning op myzelf, en de stryd is volstreden. Eenmaal nog wil ik haar zien, en by den Hemel, dát zal voor 't laatst wezen!
Mynheer Holm, de freule laat u groeten, en verzoekt heden van muziekles verschoond te blyven.
Hoe? Neen, neen, om Godswil... heden moet ik haar zien... heden... voor het laatst!
Ik weet het waarlyk niet, mynheer Holm, ik weet dat zy den helen morgen geweend heeft, maar...
Ga tot haar, Sophie, zeg dat ik de freule vriendelyk verzoek beneden te komen. Zeg dat ik... een nieuwe romance heb medegebracht, en dat ik heden voor het laatst... neen... ga, en spreek enkel van de romance.
Ja, ja, zó is het goed! Laat ik een man zyn, heden wil ik haar zien... het zou lafhartig wezen het afscheid te ontwyken. Voor het laatst! Yskoud slaat dat woord zyn klauwen in myn hart. Laat ik dien indruk overwinnen, laat ik my aan dat denkbeeld gewennen... zou ik het niet lachend kunnen zeggen?
Wie lachte daar? Het klonk als de echo uit een grafgewelf...
Ha, ha, heden zie ik haar voor het laatst...
Begryp ik die woorden wel goed? Besef ik wel wat dat zeggen wil: voor het laatst!
Welnu, Gustaaf, ge hebt, zegt men, geglimlacht, toen gy 't eerste offer bracht... toen waart ge een man, wees nu geen kind... denk aan den schim van uw vader, en zeg het lachende... ha, ha, heden zie ik haar voor het laatst...
O God!
Vergeef my, freule, myn dringend aanhouden, uw kamermeisje had my gezegd dat gy heden liever geen muziek wildet maken. Ik ben u zeer verplicht dat gy toch... ik wilde... het is omdat...
Sophie heeft my van een nieuwe romance gesproken, ik had enige bezigheden, doch om de romance heb ik ze uitgesteld. Hebt ge ze by u, mynheer Holm?
Hoe, geen Frans?
Neen, freule, het is oorspronkelyk... woorden en muziek beide.
De woorden zyn treurig, mynheer Holm...
De muziek komt met de woorden overeen, freule.
Een zoon die zich opoffert om de schuld des overledenen vaders te boeten... het is schoon... het is verheven... maar het is een treurig verdichtsel, mynheer Holm.
Gave de hemel dat het een verdichtsel ware, freule! De inhoud is op waarheid gegrond. Een zoon offerde levensvreugde, eer, liefde... alles op, om de schuld des overledenen vaders te voldoen.
Dat is treurig!
Het offer van den balling
Hoort ge daar ginder in tuinen en dreven
't Leeuwrikje zingen, den nachtegaal slaan?
Ziet ge den vlinder daar dartlen en zweven?
Ziet ge als een toonbeeld van lieven en leven,
't Geurige roosje der lente daar staan?
Voor den balling bloeit geen lente, slaat geen nachtegaal zyn toon,
Want de bloedschuld van den vader vraagde een offer van den zoon.
Waart ge ooit door jeugdige roemzucht gedreven?
Kent gy dat jagen naar hoger en meer?
Voelt ge dien prikkel van 't jeugdige leven?
Kent gy dat pogen, dat zwoegen, dat streven,
Kent gy die zucht naar onsterfelyke eer?
Voor den balling bloeit geen toekomst, strooit de tyd geen lauwren neer,
Want de bloedschuld van den vader eiste een offer van zyn eer.
Voerden de geesten van 't betere leven
Ooit van deze aarde ten hemel u in?
Kent gy die weelde, zo rein, zo verheven,
Kent gy die zuchtjes, die kusjes, dat beven,
't Hemels genot van onschuldige min?
Voor den balling bloeit geen liefde, eenzaam draagt hy ramp en smart,
Want de bloedschuld van den vader vraagde een offer van zyn hart.
Dat is vreselyk! Wie is de dichter van die romance, mynheer Holm?
Zyn naam staat buiten op het muziekblad, freule.
‘Holms vaarwel aan de freule Caroline van...’ Hemel, wat beduidt dit, mynheer Holm? Gaat gy heen? Waarom gaat gy heen? Waarom wilt gy my verlaten? Ik gevoel dat ik uw... leiding nog zo nodig heb. Papa zal verstoord zyn...
Ik moet volstrekt van hier, freule, waarlyk, ik moet van hier, spoedig... zeer spoedig... het zou weldra te laat wezen. Er zyn dringende aangelegenheden die my elders roepen.
En wanneer komt gy terug?
Ik kom nooit weder.
O, zeg dat niet, mynheer Holm, spreek dat woord niet uit... ieder houdt hier veel van u... dat weet gy immers, beste heer Holm? Geef my de hand, en beloof my dat gy wederkomen, dat gy spoedig wederkomen zult.
Ik kan niet... ik mag niet.
...eenzaam draagt hy ramp en smart, Want de bloedschuld van den vader eiste een offer van zyn hart.
Ik had niet gedacht, mynheer Holm, dat een verzoek van my zo weinig op u zou vermogen!
Hoor my, freule...
Maar is er dan niemand die u bemint... niemand die gy lief hebt?
Ik bemin... niemand, freule... en niemand bemint my. Ik mag niemand beminnen... myn liefde zou haar ten vloek wezen...
Ach, Holm!
Vaarwel freule, vaarwel engelachtig wezen! De Hemel doe u eenmaal een hart ontmoeten dat uw schoon, heilig hart verstaat!
Vaarwel...
Holm!
Caroline!
O Holm!
Heerlyk, goddelyk is dat woord, die naam op dien toon! Nog éénmaal, Caroline, zeg nog éénmaal dat ge my lief hebt!
Holm, lieve Holm, ik bemin u, nu en immer... voor eeuwig!
Schurk!
Hemel!
Vergeef my myn onbedacht-zame zwakheid, freule. Ik bemin u, maar nooit had een woord van liefde over myn lippen behoren te komen. Onzinnig zou het wezen in myn omstandigheden op een goeden uitslag te hopen. Myn stand, de rang van uw vader, de begeerten en verwachtingen van mevrouw uw moeder... vergeef my, freule... vergeet wat ik zo-even in blinden hartstocht gezegd heb... vergeet dat ik u bemin, dat ik leef... en laat, als dan het noodlot een offer eist, myn gebroken hart alleen dat offer wezen.
Myn vader is een edel man, Holm! Gy weet dat hy de mensen naar hun waarde weet te schatten. Gy weet dat hy u hoogacht. Misschien... wie weet...
Het is waar, freule, uw vader is de edelste mens... en toch... toch... het kan niet!
Wat is hier gebeurd?
Van waar die consternatie?
De freule had de goedheid, mynheer Van Wachler, zich enigszins te bedroeven over de mededeling dat ik heden van hier vertrek. Aangelegenheden van dringenden aard vorderen myn tegenwoordigheid elders.
Dat zou my innig leed doen. Is er aan dat besluit niets te veranderen, mynheer Holm?
Niets, mynheer de baron.
Wat zongt ge daar zoeven, freule? De muziek was schoon, maar zo luguber...
Schoon, mama? Schoon? Afschuwelyk... yselyk... het is een afschuwelyke romance!
(De laatste rangschikt een servies op een tafel en maakt zich gereed thee te schenken. - Van Wachler legt zyn brieven op den muzieklessenaar. - Holm staat achterwaarts, en schynt te willen vertrekken.)
En vérité, dat is de zucht voor muziek wat vér gepousseerd!
Mynheer Holm!
Mynheer Van Wachler?
Wilt ge my een genoegen doen?
Als het in myn vermogen is...
Blyf nog enige dagen hier.
Ik kan niet.
Eén dag?
Ik kan niet.
Eén uur?
In godsnaam!
Gy gaat dus niet vóór ik u nog éénmaal gesproken heb?
Het zy zo!
Uw hand daarop?
Thee, meisje, thee... ik begeer thee, en geen slemp te drinken. Gy doet altyd te veel suiker in myn thee... ge zyt verbazend onhandig!
My ook een kopje, kindlief.
Zó... de oude Geyer vraagt zyn pensioen... dat is billyk... drie en zestig jaren oud... de man heeft altyd yverig gewerkt... het is jammer, hy was van den ouden stempel, hy kwam niet vooruit...
Van den ontvanger te Heildorp... dat hy niet naar verdienste beloond wordt... dat hy bekwamer is dan anderen... geluk er mee... 't wordt echter tyd dat ik van zyn bekwaamheden iets bemerk... troost u intussen met uw waarde... een profeet is nooit geacht in zyn vaderland... ga, wat my betreft, naar Patagonië, naar Luilekkerland. Ik houd niet van die byzonder bekwame mensen... men vindt honderd pseudo-genieën tegen één werkman...
Ei, een verzoek om brevet! Laat zien... een werktuig om vliegen te doden... dat deed ik als jongen met een stuk spaan of bordpapier... onze eeuw is vindingryk! Uw brevet zult ge hebben, man, ten spyt van alle vliegen.
Wat is dat? De Controleur te Ophuyzen vraagt vermeerdering van bureaugelden... de werkzaamheden uitgebreid? Hm... er is juist een voorstel in beraad om de hele contrôle te Ophuyzen te supprimeren... les beaux esprits se rencontrent. Staat van ontvangen rechten in het Wester-Departement... daar moet gesloken zyn! Dat gaat zo niet, de surveillance schynt slap te wezen...
Verkiest mynheer nog thee?
Veel te slap! Daar moet regel op gesteld worden... veel te slap!
Maar, mynheer, ik heb zo-even de thee gezet!
Vergeef my, kindlief, ik dank je. Begrepen de mensen toch eindelyk wat recht is! Men kan met het beste hart niet zachtzinnig blyven. Men zou...
Zou men u mogen vragen, mynheer Van Wachler, of er ook tydingen zyn die my regarderen?
Louter dienst, beste, louter dienst...ei, zie, dát is als ik my niet bedrieg, de hand van neef Karel...
Van jonkheer Van Bergen van Wiesendaal?
Nu ja... van neef Karel.
Ik ben verlangend te weten wat hy schryft. Sedert die correspondentie omtrent Caroline heeft hy niets van zich doen horen. Eh bien?
Lees zelve, beste, ik dacht dat die zaak reeds lang uit de wereld was.
Ga!
Ik ben verheugd over de consequentie van den jonker, en wel om vele redenen. Vooreerst blykt nu de gegrondheid myner opinie omtrent onzen neef. Gy herinnert u, mynheer Van Wachler, hoe ge tydens zyn eerste aanzoek om de hand van Caroline, beweerdet dat het een voorbygaande passie, een caprice van neef Karel was. Ik beoordeelde hem dus beter. Geloof my, mynheer Van Wachler, ik heb meestal gelyk.
La Rochefoucauld zegt ergens... tout le monde se plaint de sa mémoire, et personne ne se plaint de...
de son jugement... ik ken die spreuk. Het is een exempel by de schryflessen van onzen kleinen Louis. Maar, eilieve, ik heb toch geen reden om my over de onjuistheid van myn oordeel te beklagen! My dunkt... doch, enfin... Ik meen dan dat wy voor de freule bezwaarlyk beter party vinden kunnen. Hy is van ouden adel, staat, zegt men, in gunst by den koning, hy wordt geroemd om zyn geest, zyn bekwaamheden, en bezit... schud het hoofd zo niet, mynheer Van Wachler, ik ken uw gevoelens daaromtrent, maar in het belang uwer dochter mag het u niet onverschillig wezen... hy bezit een aanzienlyk vermogen.
O zeker niet... aan een bedelaar zeker niet. Ik wenste Caroline aan een braaf man te geven!
Welke remarques zyn er op het gedrag van den jonker Van Bergen te maken? Jouisseert hy niet van een magnifieke reputatie? Is hy niet in alle cercles waar ton heerst, zeer gezien?
Dat is waar, maar het betekent niets. Ik heb velen gekend die in de hoogste kringen welkom waren, maar tevergeefs toegang zouden gevraagd hebben tot de woning van een verstandig eerlyk burgerman, en daarentegen menigeen wien ik uit den grond van myn hart hoogschatte, schoon hy nooit de gezelschapszalen der grote wereld betreden had. Laat dit toch uw maatstaf niet wezen, beste! Bedenk dat we, als het meisje eenmaal huwen moet, voor Caroline een man behoeven, een leidsman, een vader voor haar kinderen, en geen goochelaar, geen hofslaaf, geen étiquettedienaar, geen Sodomsappel, van buiten schoon... van binnen stof!
Zeer wel, zeer wel, mynheer Van Wachler, maar verklaar my nu eens als het u gelieft, wat al die fraaie épithètes met jonker Van Bergen te maken hebben?
Neef Karel bevalt my niet.
Waarom niet?
Hy is een speler.
Ik heb die beschuldiging meer gehoord. Ook ik zou u uw dochter niet gaarne aan een speler zien geven. Ik heb my daarnaar geïnformeerd, en my overtuigd dat, indien hy nu en dan speelde, zulks toch altyd in exquis gezelschap geschiedde, dat hy nooit speelde dan met jonge lieden comme il faut, en nooit verder is gegaan dan met zyn geboorte en zyn stand overeenkwam.
Indien dit al waar is, wil het niets meer zeggen dan dat hy de zucht tot het spel ondergeschikt wist te houden aan het armzalig vooroordeel voor stand en uiterlyke eer. Dat heet ik kwaad met kwaad te keer gaan. Eilieve, wat maakt het uit, of men zyn geld aan een edelman of aan een burger verliest?
Gy overdryft uw populaire principes, mynheer Van Wachler. Gy outrepasseert, zoals altyd op dat chapître. Laat ons dit geschil staken, en zeg my liever hoe gy de zaak en question wilt behandelen?
Daartoe moet ik vóór alles het gevoelen van Caroline zelve weten. Bemint zy neef Karel, in Godsnaam dan! Bemint zy hem niet, dan is de zaak vanzelf afgedaan. Ge zoudt my toch niet aanraden haar te dwingen.
Dwingen? Neen, doch my dunkt er moet geen contrainte nodig wezen. Wat wil ze meer?
Wie weet! In allen geval laat ons billyk zyn... de jeugd heeft ook haar rechten. Wy willen haarzelve vragen.
Nu?
Ik zou gaarne zien dat Caroline besefte hoe een huwelyk om inderdaad gelukkig te zyn, zo mogelyk tot aards, stellig zeker tot hemels geluk leiden moet: ik wenste een rechtschapen echtgenoot voor myn kind!
Nu ja... een man die zeker aanzien bezit...
Een man die een hart heeft.
Een man naar de wereld...
Een man die desnoods de wereld missen kan.
Een man die van de publieke achting jouisseert...
Een man die de publieke achting verdient.
Een schoonzoon over wien wy ons niet behoeven te schamen.
Een schoonzoon over wien ik my daarboven niet te schamen heb.
Iemand die onze familie niet déshonoreert...
Iemand over wien myn geweten my niet aanklaagt.
Gy spreekt volmaakt als de oude Buys!
Dan spreek ik zeker goed, beste.
Het is jammer dat gy van adel zyt, mynheer Van Wachler. Ge zoudt met uw principes een perfect kruidenier wezen!
Het is jammer dat gy adellyke vooroordelen aankleeft, beste. Ge zoudt, zonder die begrippen, de liefste vrouw van de wereld zyn. Daar is Caroline.
Gy hebt my laten roepen, mama?
Gy weet, freule, ik hoor het niet gaarne dat ge my mama noemt. In myn tyd was dat anders... moeder is gedistingeerd geworden, sedert men elken schoenpoetser van zyn mama hoort spreken.
Lieve... moeder, wat is er van uw dienst?
Sophie heeft my geroepen... papa...
Noem my zoals gy verkiest, lieve Caroline. Het is my Goddank hetzelfde, hoe uw mond my aanspreekt, als slechts uw hart my genegen blyft.
Ik... ben... zeer... wel.
Voor het eerst van myn leven kan ik u niet geloven. Wees oprecht, Carolientje... wat schort er aan?
Niets... papa... niets... waarlyk niets.
Zo is ze sedert geruimen tyd.
Holm, juist, Holm!
Mais... répondez donc!
Maar, lieve vader, neef Karel kent my niet...
Ho, ho... die uitvlucht geldt niet. Hy heeft een jaar ons huis bewoond... dat is lang genoeg om smoorlyk verliefd te wezen.
Indien hy my toen genegen was, wat bewyst dit voor het tegenwoordige? Mama zegt dat ik zo veranderd ben, en lieve vader, ikzelve geloof ook dat ik veranderd... dat ik zeer veranderd ben.
Wees niet al te nederig, Caroline. Veranderd zyt ge zeker: ge zyt van kind jonkvrouw geworden. Ik durf er voor instaan dat neef Karel in die verandering genoegen neemt.
Pardon, mynheer Van Wachler, ik neem de vryheid daaromtrent met u van opinie te verschillen. De verandering waarvan gy spreekt, is, dunkt my, geenszins in Caroline's avantage. Ook is het hier de vraag niet, hoe de jonker Van Bergen over uw dochter denkt - hy heeft zich formeel gedeclareerd - wy hebben, meen ik, de freule geroepen, om te weten of zy een penchant voor den jonker heeft.
Gy hebt gelyk, beste! Om u genoegen te doen, zal ik Caroline verder ondervragen. Wat my betreft, ik weet haar antwoord. Het moet een achteloos vader of een onoprechte dochter wezen, waar het hart van deze niet als een opengeslagen boek duidelyk en verstaanbaar voor den vader blootligt. Ik weet wat Caroline vreest, ik weet wat zy begeert!
Ik begryp er niets van, mynheer Van Wachler, en ben nieuwsgierig of ik u een compliment over uw perspicaciteit zal te maken hebben.
Wees goedsmoeds, Caroline!
O neen, neen, uitstel begeer ik zeker niet!
Comment?
Goed, zeer goed!
Neef Karel... nooit!
Die décisie is vry brusque.
Uitmuntend!
Natuurlyk... de jonker Van Bergen van Wiesendaal is myn neef!
Spreek, myn kind, wat hebt gy tegen neef Karel?
Ik mocht hem nimmer lyden, lieve vader. Toen hy ons huis bewoonde, waren wy steeds onenig. Ik vermeed hem, misschien wel omdat ik papa eens heb horen zeggen dat hy geen karakter had...
Heerlyk, heerlyk!
Ziedaar nu het gevolg uwer te ver gedreven franchise... een goede party zal mislukken omdat gy...
Nooit heeft enig woord in het byzyn myner kinderen geuit, my berouwd, mevrouw, en nimmer hoop ik de grondbeginselen te wraken, die ikzelf hun heb ingeprent!
Ik vertrouw u van ganser harte, beste vader.
Welnu dan, waarom uw gemoed, dat een geheim in zich omdraagt, niet voor my uitgestort? Waarom my iets verzwegen, wat ik, ik vóór ieder ander, weten moet? Ween niet, myn kind, ween niet... het doet my leed dat ik uw vertrouwen moet uitlokken.
Vader!
Zeg niets, myn kind, zeg niets, uw vader kent uw hart, en wil u 't spreken sparen... hy zal voor u zorgen. Ga nu naar uw kamer
Gy zult gelukkig zyn, lief kind, juist zo als ik het wenste, hier en... later!
Mais... je tombe des nues... ik begryp er niets van!
Ik zoveel te meer, beste! Wat gy myn perspicaciteit noemdet, o, het was niets dan de aanhoudende, nauwkeurige oplettendheid van een belangstellend vader! Terwyl gy u bezighieldt met aanmerkingen op Caroline's manieren te maken, heb ik in haar hart gelezen. Dat hart is niet meer vry!
Hoe? En de jonker Van Bergen van Wiesendaal?
Jonker Van Bergen van Wiesendaal zal waarschynlyk gaan zoals hy gekomen is... hy kan zich elders een bruid zoeken.
Gy zyt dus voornemens, mynheer Van Wachler, de amours van Caroline en dien onbekende te begunstigen?
Amours... amours! Ik geloof dat Caroline's keuze haar hart eer aandoet, en gy weet wel dat dit by my alles geldt.
Ja helaas! Mag men weten wie die gelukkige pretendent is?
Holm.
Holm?
Holm.
Mynheer Van Wachler!
Mevrouw Van Wachler.
Versta ik u wél, mynheer?
Gy verstaat my wél, mevrouw.
Holm, de muzikant? Holm, met zyn versleten rok? Holm, die my nog nooit behoorlyk salueerde?
Dezelfde Holm.
Mon Dieu, est-il possible!
Ik spreek in allen ernst, beste.
De Hemel gave dat een stiefmoeder de macht bezat zulke crapuleuse plannen te doen échoueren! Dit echter staat in myn pouvoir, dat ik van uw sentimentele dochter de handen aftrek...
Zoals gy verkiest, beste.
Dat ik my met de educatie uwer overige kinderen in het geheel niet meer inlaat...
Doe dat niet, beste, de kinderen zouden er by verliezen...
Want ik gevoel my incapable uw zoon tot stalknecht, tot turfdrager...
Hm... hm!
En de meisjes tot keukenmeiden of notenverkoopsters op te leiden!
Hm... hm!
Zó hoop ik de wereld te tonen dat als de Hoogwelgeboren Heer Baron Van Wachler zich met la lie du peuple, met het schuim der maatschappy encanailleert...
Hm... hm!
En zyn dochter aan schelmen en dieven in de armen werpt...
Hm... hm!
Ik althans getracht heb myn familie zulk een hoon, en myn geweten zulk een gruwel te besparen.
Mevrouw!
Mynheer?
Mag ik u verzoeken den heer Buys by my te roepen?
Er zyn domestieken in de antichambre.
Beste!
Wat begeert gy?
Gy zyt ongesteld, beste! Laat u een weinig Spiritus Hoffmann geven, of...
Het is indigne!
Ik ken iemand die een huwelyk met een hóóg-hóógadellyke dame aanging, en wel zo gelukkig zou geweest zyn, als hy een burgermeisje gehuwd had!
Kostbare tyding, mynheer Van Wachler!
Heeft myn vrouw u laten roepen?
Neen, neen, volstrekt niet... ik kom uit eigen beweging. Ik heb het heerlykste nieuws van de wereld...
Ik ook.
Ik heb wild betrapt waarop ik lang loerde...
Ik ook... spreek op!
Neen, raad eens!
Kom, gek... spreek toch!
Juist, gek, gek zou ik worden van vreugde! De freule...
Nu!
De freule heeft... op myn schoot gezeten.
Wat ge zegt!
Luister! En zy legde haar kopje tegen myn borst.
Is 't anders niet... dat heb ik wel meer gezien.
Als kind, ja, als kind, spelende... maar nu anders... geheel anders! Zy schreide...
Dat heb ik ook wel meer gezien.
Luister toch! Zy schreide, en ik heb haar tranen afgekust... zo waar ik leef, ik heb haar tranen afgekust.
Zodat nu uw gehele tyding hierop neerkomt, dat gy tot over de oren verliefd zyt op Caroline, en haar in optima forma ten huwelyk komt vragen?
Foei, scherts er niet mee. Waarachtig, ik was aangedaan. Ik zal u alles vertellen. Ik klopte aan haar kamerdeur, om haar het maandelyks speldegeld te brengen - 't is heden de laatste - ik had het netjes in een rolletje doen inpakken, louter potstukjes... want, dacht ik, het is voor myn lieve Lientje... neem my niet kwalyk, in gedachten zeg ik altyd ‘Lientje’ evenals toen zy zó, zó klein was...
Ik kwam dan in haar kamer, en daar zat ze! Ik zag terstond dat er iets aan haperde. Zy keek zo treurig, zo treurig... en zei zo bedroefd: ‘Ik dank u, lieve heer Buys’ dat ik terstond dacht: daar moet ik het myne van hebben, zó raakt ge my niet kwyt, meisje! Ik zette my by haar neder, en begon te schertsen, maar de woorden stikten in myn keel... dat ging niet! Toen begon ik te praten van vorige dagen... van haar overleden moeder... van dit en van dat... en ze werd zo week, zo week... in 't kort, eer ik er aan dacht, zat ze op myn schoot, verborg haar hoofdje aan myn borst, en begon bitter te schreien. Kyk, het werd my wonderlyk om het hart. Ik voelde iets daarbinnen dat me toeriep: ‘Buys, Buys, ge zyt toch jonger dan ge wel dacht!’ Ik begreep myzelven niet meer. Ik wilde haar zo gaarne van myn schoot verwyderen, en riep al: ‘foei, Lientje, ga daar zitten, meisje, daar!’ en toch, de Hemel vergeve het my, ik hield haar zo vast, zó vast, dat het arme kind niet weg kon, ook als ze gewild had.
Toen zy nu eindelyk wat bedaard was, begonnen wy samen te praten. Ik viste en peilde en bleef aanhouden tot zy eindelyk door de mand viel, en me haar geheim ontdekte. Het is waar, wat wy altyd dachten, zy droomt nacht en dag van...
Van Holm.
Het spyt me dat ge my vóór geweest zyt. Heeft zy het u gezegd, of Holm?
Neen, niemand. De zaak is my vanzelf in het oog gevallen.
Maar luister verder. Ik heb Holm ook gesproken. Hy was bezig zyn goederen te pakken, en zei dat hy van hier ging. Ik dacht, dat is braaf, Holm, dat zou ik in uw geval ook gedaan hebben, maar ik liet my ook daar niet afwyzen, en kwam rond voor de zaak uit. Ik zei: Holm, gy bemint freule Caroline! Hy viel my om den hals - ik ben nooit zo omhelsd geworden als heden - en riep: ‘ach Buys, ach Buys, ik ben een rampzalig schepsel!’ Ja, dacht ik, met uw rampzaligheid zal het wel schikken, en vroeg toen voor de leus: ‘wel, waarom? Voor veertig jaar had ik ook verstand van die dingen... men kon toen zeer goed verliefd wezen, zonder daarby terstond hals over hoofd rampzalig te worden.’ Toen schudde hy het hoofd, en sprak van stand en rang en geld, en zo al voort. Maar, dacht ik, neen vriend, ik ken onzen Wachler beter... neem my niet kwalyk, in gedachten zeg ik altyd blootweg: ‘onze Wachler’ net als met Lientje. Toen liep ik vliegensvlug hierheen, om u het nieuws mee te delen. Onderweg kwam ik nog Mevrouw tegen, zy scheen boos te wezen, en schreeuwde dat het een lust was, maar daar ze altyd vyf kwart Frans spreekt, kan ik u niet zeggen wát zy eigenlyk vertelde...
Daar heb ik nu al myn tydingen uitgekraamd. Ik ben van top tot teen nieuwsgierigheid om te weten wat ge doen zult?
Wat zoudt gy doen, Buys?
Ik? Als ik tien dochters had, en Holm vroeg ze alle tien... met eerbied voor de landswetten gesproken... hy kreeg ze!
Ook als gy minister waart?
Die vraag meent gy niet, mynheer Van Wachler.
Gy hebt gelyk, trouwe, eerlyke Buys.
Volkomen! Holm is een man, hy is een edel man.
Welnu... de beslissing?
Zal ik ze roepen?
Roep ze!
Beiden?
Beiden!
Ik wist het wel, ik wist het wel!
Goddank, dat de zaak zover gekomen is! Caroline moet noodwendig het huis uit... myn vrouw zou het arme kind krankzinnig maken met haar eindeloze aanmerkingen.
Holm is wel is waar nog niets in de wereld... maar hy heeft ook nooit iets willen zyn... dichtertrots... ik ken dat! Die ziekte geneest, zodra huiselyke zorgen... bovendien, hy heeft Caroline zeer lief... hy zal te haren gevalle...
Hoe het zy, ik ben over myn dag tevreden, want ik voldoe aan de inspraak van myn geweten. Mocht myn lief kind het geluk genieten dat haar vader onthouden is.
Hier is dat ondeugend schepseltje dat myn vest zo verkreukte. Bekyf haar terdege, mynheer Van Wachler, het is schande een oud man zo te plagen.
Mynheer Holm, zie my aan!
Dát ben ik!
Bemint gy myn dochter?
Nu is het tyd... nu of nooit!
Nu, Caroline, heb ik u niet gezegd: wees goedsmoeds, uw vader zal voor u zorgen? Wat zegt ge nu? Wat moeten wy neef Karel nu antwoorden, als hy komt?
Daar hebt ge 't by myn ziel alweder! Gy bederft al myn linnengoed, freule... maak er een einde aan, mynheer Van Wachler...
Holm, maak haar gelukkig!
God, wat moet ik doen!
Kom, kom, hap toe! Zulk een fortuintje komt niet alle dagen vóór! In myn tyd...
Edel, grootmoedig mens... ik...
Heb ik het niet gezegd dat hy nog bedenkingen zou maken... luister er niet naar!
Ik weet wat gy zeggen wilt... het geldt niets by my!
Hy is gek van vreugde! In myn tyd...
Te laat, te laat! Het is waarlyk aardig... neef Karel is gekomen!
Zo?
Het zal wel terecht komen. Ik ga...
Mynheer, ik...
Op een andermaal. Myn neef is gekomen... myn vrouw laat my roepen... ik heb het heden al genoeg verbruid, ik mag haar niet laten wachten...
Kom, freule, kom, gy behoeft nu niet meer te wenen, en ik voorzie gelukkige dagen voor myn linnengoed!
Hemel, hemel, wat moet ik doen... ik ben radeloos!