Multatuli.online


[Over vryen arbeid in Nederlandsch-Indië]


There is something rotten in the State of Denmark.
Shakespeare's Hamlet

Vrye arbeid of Kultuurstelsel... de kwestie van den dag.

Neen, niet van den dag... de kwestie van jaren!

Sedert jaren betaalt de natie haar Ministers, en zendt Afgevaardigden naar Den Haag, om te beslissen of de Javaan moet worden uitgezogen op liberale of reactionnaire, op behoudende of onbehoudende wyze.

Zeg iets van beschaving... men noemt u een dwaas, en antwoordt: vrye arbeid.

Spreek van vooruitgang - van wezenlyken vooruitgang ditmaal - domheid! Men vraagt uw opinie over 't Kultuurstelsel.

Deel iets mede over misbruik van gezag, afpersing, roof en moord... ei, is 't antwoord, vertel ons iets van Vryen Arbeid.

Roep hulp in voor vertrapt mensenrecht. Men verstaat die taal niet.

Zeg iets over deugd, eer, gevoel, loyauteit, waarheid, gezond verstand... alles tevergeefs. Men ‘doet’ niet in die dingen.

Ja, sterker nog, wys op het belang, op ‘men’ 's eigen belang - iets waarin ‘men’ toch wél ‘doet’ - dan nog bekomt gy geen gehoor voor ge aan dat eigen belang van ‘men’ enige frazen weet vast te knopen over Vryen Arbeid of Kultuurstelsel.

Ik wil voor ditmaal toegeven in de monomanie van 't ogenblik, en zal iets schryven over Vryen Arbeid.

In 't begin zal 't misschien den schyn hebben dat ik schryf over iets anders. En dit is natuurlyk. De kwestie over Vryen Arbeid is geen kwestie. Ik ben dus genoodzaakt, by 't behandelen van dit voorgeschoven vraagstuk, gedurig te wyzen op andere zaken die wel de kwestie zyn. Goochelaars lokken uw blikken links, als ze iets willen wegmoffelen aan de rechter-zyde. Dat weet ge, niet waar? Welnu, ik zal trachten uw blikken te richten naar den kant dien de goochelaars willen dat ge niet ziet. Over Vryen Arbeid heb ik dus eigenlyk weinig te zeggen.

Niemand kan me verwyten dat ik te veel schryf. Misschien zelfs schreef ik te weinig. Ik ben al over de veertig, en tot nog toe zyn er van my slechts een paar kleine boekjes verschenen. Geen Muzen-Almanak had ooit last van me, schoon ik al verzen en verhandelingen beging voor België's afval. Al m'n ‘aan-haars’ heb ik flink verbrand, en er zyn al grootmoeders onder. Niemand dan ikzelf heeft geleden onder de eerste liefelyke maar bedwelmende aandoeningen van een jong vurig hart. En toen ik eindelyk my moest openbaren aan 't Publiek, heeft men my bovenmatig geprezen over m'n wyze van schryven.

Dat was onbillyk.

Ik had meer recht op wat lofs over myn zwygen. Ik zeg dit in vollen ernst. In veel geschryfs is veel dwaasheid. 't Is lichter honderd boekdelen te vullen, dan de aandoeningen die honderd boekdelen vullen zouden, te bewaren tot het juiste ogenblik, of - zo nodig - ze te smoren tot er de dood na volgt. Hebt ge wel eens overwogen, lezer, hoeveel geestkracht er nodig was voor my, om niet op te treden voor myn veertigste jaar? Ge kunt nagenoeg weten hoe ik mensen en zaken beschouw. Ge kunt weten ‘dat ik het leven niet ben doorgegaan zonder de indrukken op te vangen die 't my aanbood’. Welnu, ik heb deze indrukken opgezameld voor myzelf, voor myn állernaaste omgeving, vrezende dat ze niet ryp waren, dat ik morgen zou moeten terugnemen wat ik heden gaf, dat er gebrek aan harmonie wezen zou tussen jeugd, mannelyken leeftyd en ouderdom. In één woord: ik heb gespaard, en waarmede ik vrygevig moge geweest zyn of verkwistend, met myn denkbeelden was ik nooit verkwistend of vrygevig.

Na de uitgave van den Max Havelaar evenwel, had myn zwygen meestal een anderen grond dan schroom. Van twee geheel tegenoverstaande zyden op staatkundig terrein, had men my hulp toegezegd. Ik geloofde, vertrouwde en... wachtte. Ik heb gezegd dat Havelaar naief was. Van beide kanten ben ik bedrogen. Van één kant zelfs bestolen.

Noch van de zyde des behouds, noch van die der oppositie, werd het minste bewys gegeven dat men zich de zaak van den mishandelden Javaan, dat is myn zaak, aantrok. De prys van die hulp zou geweest zyn, dat ik my geschaard had onder een banier. Dat kon ik niet. Je lève bannière, n'en suivre ne peux. Wat geschryf over - d.i. vóór - Vryen Arbeid zou me brood en een positie gegeven hebben. Ook had ik myn kinderen kunnen kleden met wat lof over 't Kultuur stelsel. En zie, ik had talent genoeg daartoe. Wie nu menen mocht dat ik myzelf verhef door me dat talent toe te kennen, antwoord ik dat er geen zelfverheffing ligt in 't aanspraak-maken op een hoedanigheid die me walgt. Hoe dit zy, dat zogenaamd talent had ik. Wie anders oordeelt, heeft het maar te zeggen. Maar óók had ik - en ditmaal verhef ik myzelf inderdaad - ook had ik een gemoed dat zich verzette tegen de minste afwyking van de waarheid, vooral wanneer die waarheid nadelig of gevaarlyk was voor myzelf. Al wat moeilyk is, lokt my aan. Iets toegeven in een onverschillige zaak, of zelfs waar dat toegeven schadelyk werken zou voor myzelf... ik zou 't kunnen. Maar tegen de waarheid in, voor overmacht te wyken in een hoofdkwestie, waar de straf van 't weigeren, zoals by my het geval is, zwaar wezen zou, dat kan ik niet, dat wil ik niet en dat zal ik niet.

Al wat moeilyk is lokt my aan, heb ik gezegd. Ik erken evenwel dat ik by 't aangaan van den stryd niet verdacht was op de soort van moeilykheden die my wachtten. Ik meende slechts vergiftigd te worden met vrouw en kind. In plaats daarvan, scheldt men my uit. Myn tegenstanders hebben den stryd weten over te brengen op een terrein dat aan den uitroep der Jakatranen herinnert - 't is historisch, lezer! - ‘die honden van Hollanders vechten met drek!’ Dáárop had ik niet gerekend. Of ik anders zou gehandeld hebben, wanneer ik dit wél had voorzien... neen, neen, duizendmaal neen! Maar ik zou in dat geval den stryd hebben aangevangen met minder genoegen.

Men beschuldige my niet van platheid by 't aanhalen van den Jakatrasen uitroep. Kan ik het helpen, Nederlanders, dat uw geschiedenis in Indië plat is, gemeen is? Kunt ge die woorden ongesproken maken, en de handeling die ze uitlokte? Wie is triviaal, iemand die gemene dingen doet, of de man die met al de kracht zyner ziel opstaat tegen gemene dingen?

De ondersteuning dan, die me werd toegezegd na 't verschynen van den Max Havelaar, was aanvankelyk niet verbonden aan onterende voorwaarden. Van behoudenden en van liberalen kant beide, gaf men voor, belang te stellen in myn zaak, zonder meer. Eerst later, toen men den indruk van den Max Havelaar versleten waande, toen men hoopte dat een beroep op het Volk zonder vrucht blyven zou, werd er onedele dienst geëist voor hulp. Ik heb brieven die uitwyzen dat men maanden, maanden lang - heel onnodig voorzeker! - my inscherpte moed te houden, zonder daarby te gewagen van Vryen Arbeid, Kultuurstelsel of dergelyke byzaken. Men veinsde menselykheid en rechtvaardigheid op den voorgrond te stellen als ik. En eerst nadat ik lang had gewacht, nadat men goed overtuigd was dat ik by ondervinding wist wat het zeggen wil, te worstelen met gebrek, nadat men zich had verzekerd dat de nood aan de lippen was, kwam men schoorvoetende tot de veelbetekenende uitnodiging: schryf eens iets in den geest van...

Ik zou wat schryven in den geest van die heren. Ga er eens toe zitten, m'nheren, en beproef eens te schryven in myn geest. Dat zou u zwaar vallen. Ziehier nu 't verschil. In myn geest schryven zoudt ge niet kunnen. In uw geest schryven wil ik niet, schoon ik 't kunnen zou. Dat hebt gy gezien in Wawelaars preek, en in de redeneringen van Droogstoppel, een persoon waarin, naar ik met genoegen ontwaar, vele Kamerleden zich vice versa herkend hebben. In de laatste zittingen toch riep men gedurig overen-weer: ‘Gy zyt die man!’ Ieder wilde Nathan wezen, de berispende profeet. Niemand wou David zyn, de betrapte misdadige Koning.

Ik zou wat schryven in den geest...

In den geest! Ik schryf in myn geest, myne heren vry-arbeiders en kultuurstelselaars! Gy woont in uw villa's, gy geniet van uw geld, gy pronkt met uw principes, gy hegt met uw leugens, gy schippert met uw gewetens, gy huichelt met uw geest, maar... in myn geest schryf ik.

Dat moet ge my laten!

De eerste reden alzo van myn zwygen na den Max Havelaar was een ydel wachten op toegezegd herstel. En de uitgave van de Minnebrieven maakte in zoverre hierop geen uitzondering. Men heeft kunnen zien dat ik die schreef om een arm gezin dat ik niet kende, uit den nood te helpen. 't Was een luim zoals ik er vroeger veel had, en die ik meestal involgde. Ditmaal slechts een herinnering aan vroeger tyd.

Maar uit dit voortdurend zwygend wachten moge tevens blyken dat ik geen agitateur ben tot elken prys. Ik had aangetoond hoe schandelyk er werd huisgehouden met het leven en de bezittingen der Javanen... men beloofde beterschap, en ik zweeg geduldig.

En reeds vóór den Max Havelaar had ik een doorslaand bewys gegeven, dat het me niet te doen was om effekt, om beroering of schandaal, maar om herstel alleen. Myn voorganger was, om te voorkomen dat hy zyn plicht deed, vermoord in November 1855. Myn mislukte pogingen om den Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist aan te sporen tot het vervullen van zyn plicht, dateren van den aanvang des jaars 1856. De Max Havelaar, het agitante boek, verscheen eerst in Mei 1860.

Dat zyn sprekende dagtekeningen! Daar liggen vier volle jaren tussen de voorvallen te Lebak, en den ogenblik waarop ik de Natie uitnodigde inzage te nemen van de wyze waarop zy gerepresenteerd wordt in Indië. Er zyn er die beweren dat myn handelingen te Lebak voortsproten uit eerzucht, uit begeerte om naam te maken. Ik heb op die beschuldiging tweeërlei antwoord. Vooreerst: dat het te wensen ware veel en vaak zulke eerzucht aan te treffen by de dienaren van den Staat. Het zou zo kwaad niet zyn, meen ik, als plichtsbetrachting tot roem en welvaart leidde. Ik geloof, al ware er by my zucht in 't spel geweest tot het maken van een naam, dat die zucht zeer overwinnend de vergelyking zou kunnen doorstaan met zoveel ándere begeerten als we dagelyks bevredigd zien op makkelyker wyze, de begeerte naar geld, naar gemak, naar weelde, de begeerte om welvaart, eer en roem te behalen door 't niet vervullen van z'n plicht. Ik voor my zie niet in, welke schande er liggen zou in 't handhaven van de rechten myner onderhorigen - myner naasten, hoort gy, christenen? - tegen roofzuchtige onderdrukkers. Ik zie niet in, dat ik my vernederd heb door 't staande-houden der eeuwige aanspraken van recht en billykheid, tegenover de gewetenloze, maar machtige bestryders van dat recht. Ik zie niet in, wat er laakbaars liggen zou in 't handhaven myner onder zogenaamde aanroe-ping van God bezworen instruktiën, die voorschreven den Javaan te beschermen tegen de hebzucht zyner Hoofden, evenmin als ik eer kan geven aan 't verkrachten van gelyke eden door anderen, die datzelfde bezwoeren onder aanroeping van denzelfden God. (Zie 't Regerings-reglement, waarin den Gouverneur-Generaal als een eerste verplichting wordt voorgeschreven de Bevolking te vrywaren tegen willekeur.)

Dit alles zie ik niet in. En ik beweer dus, al ware ik gedreven geweest door eerzucht, dat dit my niet had mogen worden voorgeworpen als verwyt.

En ten tweede: zy die dat verwyt tot me richten, bekennen dan toch dat er eer lág in myn wyze van doen, dat er roem te behalen wás door myn handelingen. Ik neem nota van die erkentenis. Tot-nog-toe heb ik niet vernomen dat men Van Twist beschuldigde z'n plicht uit eerzucht verzuimd te hebben. De hefbomen waarmee zó'n wezen in beweging wordt gebracht, zyn van enigszins ánderen aard.

Maar... ik zocht geen eer. Zie de dagtekeningen. Vier jaren heb ik gezwegen. Is dat niet sprekend?

Toen de heer Van Vliet, enigen tyd geleden, meende zich te moeten beklagen over 't Indisch bestuur, werd zyn zaak terstond openbaar.

Na 't vertrek van den heer Van Hoëvell uit Indië, in 1848, heeft de Natie zéér spoedig, ja terstond gelegenheid gehad aandeel te nemen in den stryd dien hy met het bestaande had aangevangen. En onlangs, toen de heren Modderman en Van den Biesen in hun belangen waren gekrenkt, bracht elke mail vertogen en redeneringen mee, over de dingen die er met die heren waren voorgevallen.

Ik zou de voorbeelden van personen die, in litige met het Indisch Gouvernement, zich ogenblikkelyk wendden tot de Natie, kunnen vermeerderen tot in 't oneindige. En ik beweer geenszins dat zy die met den meesten spoed zich op het Volk beriepen als rechter, daarom zouden schuldig zyn aan te grote haast. Maar zéker is 't dat iemand die in 'n belangryke zaak als de myne, vier jaren wacht voor hy de mishandeling die hem en de zynen prys gaf aan gebrek, bloot legt voor 't publiek, niet verdient beschuldigd te worden van zucht om naam te maken.

Wanneer Duymaer van Twist had kunnen goedvinden my te horen, en daarna recht te doen - gelyk z'n plicht was - zou nooit iemand iets vernomen hebben van die treurige Lebakse zaken.

En zelfs later, nooit zou de Max Havelaar verschenen zyn, wanneer die man had geantwoord op myn schryven van Januari 1858. Wanneer hy behoorlyk gevolg had gegeven aan wat ik hem daarin verzocht. Wanneer hy tot den Koning was gegaan, en gezegd had:

‘Sire, ik heb me vergist tydens ik namens U Indië bestuurde. Gehoor gevende aan partydige raadgevers, verblind door eigenwaan, toegevende aan gemakzucht, en te gewoon om te kunnen vatten dat er iemand bestaan kon die wat minder gewoon was dan ik... hoe dit zy, ik zie in dat ik niet heb beantwoord aan de mening die gy van me hadt, toen ge my genoeg ‘yver, kunde en goede trouw’ toekende, om me 't bestuur in handen te geven over die kostbare bezittingen. Sire, ik beken schuld, en daar ik er prys op stel gehouden te worden voor een eerlyk man, wil ik zoveel mogelyk die schuld boeten, en herstellen wat er te herstellen is.

't Is me onmogelyk de personen die door myn verzuim zyn omgekomen, in 't leven terug te roepen. Ook kan ik niet de bezittingen weergeven aan allen die door myn traagheid, achteloosheid en onwil die bezittingen verloren hebben. Want, Sire, hoe zuinig en oplettend ik gulden by gulden zamelde van 't vorstelyk inkomen dat my de Natie betaalde... ik heb nog geen vol millioen by elkaar, en gy begrypt, Sire, dat dit op verre na niet toereikt tot volledige schadeloosstelling. Maar ik zal doen wat ik kan, Sire. Ziehier al wat ik bezit. Ik smeek U, laat uw Minister van Koloniën daarvan, zo ver het strekt, iets teruggeven aan de arme beroofden. Ik wil voor een braaf man gehouden worden, Sire, en... ik beken dat de vloek van die arme heden my drukt. Hoe ik me zal afhelpen van den vloek op de stervende lippen van al de mensen die onder en door myn wanbestuur vermoord zyn, weet ik niet.

En dan, Sire, gy die Keizer zyt van Insulinde, ik bidde U, laat U nooit weer bewegen een landvoogd daarheen te zenden, zo onbekwaam als ik. Tracht iemand te vinden, Sire, die wat begrip heeft van mensenrecht, van deugd, van eer, van moed, en meer zulke zaken die my wat vreemd waren, Sire, omdat ik prokureur was geweest, en te veel praktyk had om kennis op te doen van dingen die zo in 't dagelyks leven niet voorkomen.

Onderzoek ook, o Keizer, voor ge iemand het bestuur in handen geeft over veertig millioen mensen, of de man dien ge daartoe uitkiest, zich inderdaad van den mens een studie heeft gemaakt, die hoofdstudie, zoals een Engels dichter zegt... naar ik hoor. Want, Sire, ik lees geen Engels, en geen dichters ook, dat begrypt ge.

En geef dan zo'n nieuwen Landvoogd stipten last, Sire, dat hy zich niet bemoeie met de zogenaamd-politieke vragen van den dag over Vryen Arbeid en Kultuur stelsel, maar dat hy zorge dat ieder zyn plicht doe naar de geschreven en bezworen bepalingen, opdat de arme Javaan het zyne kryge, al is 't dan ook wat weinig. Want, Sire, ik zie in dat ik verkeerd deed my zo wat bezig te houden met het beoordelen van de systemen der wetten, en daardoor verzuimde acht te geven op 't schenden der wetten, die misschien zo kwaad niet wezen zouden als ze maar werden gehandhaafd.

Beveel ook myn opvolgers, Sire, wat eerbied te hebben voor iemand die den moed heeft zyn plicht te doen in hoogst moeilyke omstandigheden, en zeg hun dat ze zo iemand geen verwytingen toevoegen, zoals ik gedaan heb, omdat ik niet begrypen kon dat er zulke mensen bestonden.

Vergeef me ook, Sire, dat ik na myn terugkomst uit Indië my veroorloofd heb den schyn aan te nemen alsof ik verstand had van Indische Zaken. Want, Sire, ik erken nu dat men op Buitenzorg daarvan weinig of niets te zien krygt, en niet anders dan wat de Raden van Indië en de kommiezen der Secretarie wel geheven te geven. Vergeef me, dat ik, pour me donner un genre, my heb laten verleiden tot het verdedigen van een opinie over Vryen Arbeid, Sire. Ik erken dat ik er niets van weet, en dat ik maar iets napraat van wat me is voorgezegd door anderen die belang hebben by Vryen Arbeid. Vergeef me dat, Sire, en bedenk dat ikzelf in Indië nooit iets persoonlyk heb * 
kunnen onderzoeken, omdat ik in vyf jaren tyds niet geleerd heb ‘goeden morgen’ te zeggen in 't Maleis, en dus nooit in staat was, door kruisvragen en ruggespraak met de betrokkenen, in 't bezit te geraken van een eigen mening over zulke diepzinnigheden.

Vergeef me dit alles, Sire! Vergeef me dien onnodigen oorlog op Bandjarmasin die zoveel mensenlevens gekost heeft. Vergeef my den smaad dien ik Uw Marine aandeed door 't schryven ener circulaire waarin ik de publieke liefdadigheid inriep voor de nagelaten betrekkingen van weggeroofde of vermoorde mensen, die meenden te mogen vertrouwen op de bescherming van die Marine welker Opperbevelhebber ik was.

Vergeef me, Sire, dat ik oorzaak ben van al de ellende die Havelaar uitstaat met zyn gezin, omdat hy in den ongerymden waan verkeerde dat ik myn plicht zou doen, als hy.

Vergeef my 't slechte voorbeeld dat ik gaf door 't verzuimen van dien plicht, en 't uitdoven van allen edelen yver in de besturende beambten op Java, die na het lot dat Havelaar trof, nog meer moed zouden behoeven dan hy, om te doen wat hy deed.

Vergeef my al de afpersingen, al de roveryen, al de moorden die na myn vertrek, boven 't gewoon contingent, het gevolg zyn geweest van myn sanctionneren der misdaden waartegen Havelaar zich verzette.

Vergeef me dit alles, o Keizer van Insulinde, en meer nog, dat ik nu niet aanroer, omdat ik niet verstaanbaar spreken kan nadat ik lid ben geworden van de Tweede Kamer. Vergeef, vergeef, o Keizer, en laat me terugkeren naar Deventer, waar ik een betrekking weet te vervullen, die me beter past dan die van Landvoogd, en die ik nooit had moeten verlaten...’

Zo omtrent had Van Twist kunnen spreken na 't ontvangen myner memorie van Januari 1858, en ik ben overtuigd dat zyn speech opgang zou gemaakt hebben, meer dan de speeches die hy nu van tyd tot tyd - naar men meent te verstaan - durft houden over Vryen Arbeid.

Maar, zegt men, om aldus te spreken zou die man een held van deugd moeten zyn, en helden zyn zeldzaam.

Ik zeg niet neen. Ik vorder noch verwacht heldhaftigheid in den eersten den besten. Doch daargelaten wat die man zou geweest zyn, wanneer hy aldus gesproken had, durf ik vragen wat hy is, door niets te zeggen, door niets te verrichten na 't ontvangen van dat gemoedelyk stuk van Januari 1858?

Ik verzoek ieder belangstellende dien briefte lezen, en zich af te vragen wat men te denken hebbe van den man die bedaard en ‘rustig’ zo'n stuk kan terzyde leggen, zonder op 't denkbeeld te komen, dat zyn plicht een antwoord eist, een antwoord in daden vooral.

Men moge voorwenden te geloven dat de Max Havelaar een roman is... die ‘brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste’ is geen roman. Die brief is geschreven aan de persoon die in staat zou moeten zyn te weerleggen wat er zou te weerleggen vallen in myn relaas van 't voorgevallene te Lebak. By dien brief waren bylagen die punt voor punt de waarheid aantoonden van alles wat ik zeide. Ik had daarby overgelegd extrakten uit de conduite-rapporten onder myn voorgangers, waaruit bleek dat de regent dien ik aanklaagde, aanhoudend was beschuldigd van knevelary. 't Was dus een leugen van den heer Van Twist, my in zyn kabinetsbrief van 23 Maart 1856 [*] Havelaar, pag. 283 van deel I. te schryven dat er over dien Regent altyd gunstige rapporten waren ingekomen, dat trouwens niets zou beduid hebben, al ware het zo geweest.

Ik gaf afschriften van stukken, waaruit bleek hoe de schoonzoon van dat Hoofd, de man te wiens huize myn voorganger kort voor zyn dood z'n laatste middagmaal gebruikt had, reeds vóór myn komst in Lebak was gestraft wegens roof op den publieken weg. Ik legde kopie over van de verklaringen des Kontroleurs - die ik later publiceer de [**] Minnebrieven, pag. 135 van dit 2de deel. - verklaringen die afgelegd waren nadat er gebleken was dat de Gouverneur-Generaal den Resident van Bantam wilde steunen in 't schipperen, en dus nadat die Kontroleur weten kon dat hy van my niets te hopen ofte vrezen had. Ik toonde door 't overleggen van andere stukken, op menskundige gronden ten duidelykste aan, dat ik myn ondergeschikten wist te dwingen tot waarheid, en dat ik van dien invloed gebruik maakte, onverschillig of 't my baatte of schade deed.

By dien brief aan Van Twist waren vele stukken gevoegd, alle aantonende dat ik volkomen in myn recht was. 't Is me onmogelyk thans op te geven welke, maar als 't vereist wordt, zal ik 't kunnen. Ik ben in 't bezit van een authentiek uittreksel uit een politie-register, dat aantoont hoe er op eenmaal 57 of 59 personen - ik meen te Pandeglang - zyn afgestraft met geseling, en gevankelyk teruggevoerd naar Lebak, dat ze, als Saïdjah's vader, hadden verlaten ‘zonder pas’ om den druk hunner Hoofden te ontgaan. Dat waren dagelykse zaken. Men herleze die vertelling van Saïdjah, waar ik in korte woorden samengryp wat me gelegenheid zou gegeven hebben tot uitvoerige schilderingen, als ik daarin lust had gevoeld. In den Havelaar heb ik de werkelykheid verkort, verzacht, teruggebracht tot de eenvoudigste uitdrukking. Laat Van Twist het tegendeel beweren, als hy durft! Laat hem zeggen dat ik overdreven heb. Dan zal ik, in stede van uit de lucht gegrepen namen, de juiste, de letterlyk juiste namen opgeven van de arme lieden die door verdrukking waren verdreven uit hun land. Ik zal die namen opgeven met vermelding van geboorte- en woonplaats, dagtekening, beroep... ach, 't waren allen landbouwers als Saïdjah's vader. Verlangt men meer? Laat Van Twist ontkennen als hy durft, dat zy die klaagden en vluchtten óm de mishandeling, daarna opnieuw werden mishandeld ómdat ze geklaagd hadden of gevlucht waren. Laat hem ontkennen dat de kern der opstandelingen in de Lampongs uit gevluchte martelaren uit Bantam bestond. Laat hem ontkennen dat by elken opstand, de moed van ons leger te stryden heeft met de razerny van lang mishandelde, tot het uiterste gedreven mensen, die zacht en goedig waren weleer, maar tot woest amok werden aangevuurd door wanhoop. Laat hem ontkennen dat by elken stryd, zo bloedig meestal, het grootst gedeelte der verslagenen aan weerszy, de slachtoffers zyn van politieke fouten, begaan door welbetaalde, maar domme slymerige vormelyke schipperende ambt- en pensioenjagende ogendienaars van gemaklievende Gouverneurs-Generaal. Laat hem ontkennen dat men de kracht van ons leger, het leven van officieren en soldaten beter kon besteden, dan door 't vermoorden der armen die niets misdeden dan dat ze zich, na lang dulden, eindelyk verzetten tegen ál te zware geweldenary.

Ja, er waren veel bylagen by dien brief, 't was een bundel! Nog herinner ik my hoe zwaar 't me viel daartoe het nodige papier te bekomen, en een plaatsje waar ik zitten kon om ze af te schryven. En toch was dat alles tevergeefs! De man heeft niet geantwoord. Dat is zyn zaak.

Maar 't is myn zaak te wyzen op den datum van dien brief. Ik schreef dien in Januari 1858, dus byna twee jaren na myn vertrek uit Lebak. Is die dagtekening niet een bewys dat myn doel met het handhaven van recht, niet was het maken van een naam?

En na dien brief wachtte ik weder twee jaren, voor ik den Max Havelaar schreef. Ik was lang geperst, lang had ik getracht verbetering aan te brengen zonder schandaal, lang had ik aan den anderen kant beproefd myn gezin te bewaren voor hongersnood, voor ik een beroep deed op de rechtvaardigheid van Koning en Natie. Ja zelfs, toen de Max Havelaar reeds geschreven, reeds gedeeltelyk gedrukt was, heb ik my tot den Koning gewend, met verzoek om herstel. Zelfs toen nog, als deze had kunnen goedvinden verbetering te brengen in den ellendigen toestand van Indië, had ik myn boek verbrand.

Ik zal dien brief later uitgeven, na nog eenmaal aan den Koning geschreven te hebben.

Ik vraag daarin niets voor myzelf. Ik blyf vasthouden aan de reeds tot den heer Van Twist gerichte betuiging: anders dienen dan ik diende te Lebak, kan ik niet!

Maar ook de Koning kon niet besluiten krachtig in te grypen in 't weefsel van leugens en bedrog, dat den Nederlandsen naam eerlang maken zal tot een walg der volken. Ik meen toch dat dit ingrypen een heerlyke roeping zou geweest zyn voor een Koning!

En eerst na lang wachten op dat antwoord, na de volkomen zekerheid dat dit antwoord niet komen zou, verscheen in Mei 1860 het boek over de koffieveilingen, dat, naar de uitdrukking van een Lid der Kamer, een ‘rilling deed gaan door het land’. Dat was zo. Er is inderdaad een rilling door 't land gegaan. Maar wanneer? In 1860. Dat is: vier jaren nadat ik, arm en onmachtig, Lebak verliet met vrouw en kind.

Als een geduldige Javaan had ik my vier jaren laten mishandelen. Vier jaren had ik van dag tot dag gestreden met kommer van heden, met angst voor morgen, voor ik die rilling opwekte. Vier jaren lang was Sjaalman bespot en gesard door Droogstoppel, vóór Multatuli besloot Havelaars party tegen dien Droogstoppel op te nemen.

Dat ik 't toen deed, krachtig, fors... wie zal 't laken? Bovendien ik ben zo. Ik versta geen halve dingen. Dat zal men zien in de toekomst, als ik 't leven houd. En al ware het... doch, neen, voor die toekomst is gezorgd.

Vier jaren dus. Jaren van bittere smart. Vier moeilyke, zware jaren...

Zou ik zó lang gewacht hebben, als 't my ware te doen geweest om opgang of schandaal?

Ik wenste herstel van grieven voor myn arme beschermelingen, en als me dit gelukt ware, zou de Javaan zelf nooit hebben geweten wat hy my te danken had, noch Nederland hoe ik, met al wat ik dierbaars had, my opofferde voor zyn eer.

Maar, ik erken dit, zowel voor als na 't schryven van den Max Havelaar, bestond er vaak een andere reden die my noodzaakte te zwygen. De ellendelingen die Indië verwoesten, hebben een bondgenoot die dikwyls, ja meestal, de kracht heeft my de pen uit de hand te slaan. De Natie weet dit, en schynt het goed te keuren. Dat is haar schande, de myne niet.

De naam van dien bondgenoot is: het gebrek. Niet altyd heb ik papier. Niet altyd heb ik de stukken by me, waarin ik iets zou moeten naslaan, daar 't meermalen gebeurt dat ik kist of koffer hier of daar moet achterlaten omdat ik den prys van 't vervoer niet betalen kan. Daaraan heeft nu byv. Van Twist te danken dat ik niet in dit stuk de namen opgeef van de 57 of 59 personen die met geselslagen van Pandeglang werden teruggedreven naar Lebak. Menigmaal heb ik geen plaats waar ik me rustig kan neerzetten tot schryven. Heeft men dat niet gelezen in de Minnebrieven... tussen de regels vooral?

En eindelyk, meestal, ja altyd byna, wordt me elke voorkomende gedachte weggestolen door een spook dat me in Gouverneur-Generaals-kostuum, of in de gestalte van een dikbuikig vrijarbeider, de sarrende vraag voorhoudt: ‘Wat zullen morgen uw kinderen eten? Waar zult ge uw gezin huisvesten over een maand, over een week, over een dag?

Want meermalen is 't zover geweest, dat die vraag een vraag was van weken of dagen... ja, van uren!

In myn Kruislied noem ik me taai. Ik zeg altyd de waarheid, en ook daar zeide ik de waarheid: ik bén taai.

Maar ik moet erkennen dat ik werk met tegenzin en inspanning... dat ik zelfs niet werken kan in 't geheel, als my de gedachte overvalt myn lief gezin uitgehongerd te zien, en omkomende van gebrek aan 's Heren weg.

Overdryving, meent men? Eilieve, hoe zou 't anders zyn? Ik bezit niets, en ontvang niets. En laat u nu eens voorleggen - ge hebt het recht daartoe, Nederlanders - den Staat van Indische pensioenen, waarop posten voorkomen, wat hoger dan eigenlyk behoren zou - zelfs zy erkennen dit, die ze toelegden - ‘omdat de betrokkene zekere betrekking niet bekleed heeft’. Zó staat er. Ga eens na welke sommen er jaarlyks op uw begroting worden gebracht om mensen in het leven te houden, die nooit iets belangryks uitvoerden, en wier geheel leven zonder scha voor iemand best achterwege had kunnen blyven. Tel eens hoeveel gepensionneerde Slymeringen gy vetmest, en vraag dan uzelf af, of 't billyk is, dat ik van uur tot uur heb te worstelen met gebrek? Overdryving? Ik antwoord nog eens: hoe zou 't anders wezen kunnen? Ik heb niets en ontvang niets. Maar als 't u moeite kost, lezer, u duidelyk voor te stellen hoe een vader gestemd is, die zyn gezin moet voeden met niets... dan zal ik uw begrip te hulp komen door 't vertonen van een certificaat, waaruit blyken kan hoe eens een Belgische dorpsburgemeester me twee dagen tyd gunde om te voorkomen dat ik als vagebond met vrouw en kinderen door marechaussees zou worden weggevoerd over de grenzen...

Zie, in zulke omstandigheden voel ik me ‘wat moe’ zoals op 't slot van myn Kruislied!

Dat is weer uw schande, Nederlanders, en dat is niet myn schande. Daarvan worstelt ge u niet los, al zoudt ge 't begin van de week vastbidden en vastpreken aan 't eind.

En wie nu meent dat ik genoegen schep in 't mededelen van de ellende die ik onderging omdat ik myn plicht deed - dat ik er trots op ben, is waar! - bedenke hoe lang ik zweeg vóór ik iets openbaarde.

En dat ik eindelyk daarvan sprak, was om aan te tonen dat ik zeer duur het recht heb gekocht en betaald, om mede te spreken over de vragen van den dag. Men onderzoeke eens nauwkeurig wat anderen hebben betaald voor dat recht? Jazelfs, of zy iets betaald hebben, iets ten offer gebracht in 't geheel? En of niet vaak hun opiniën voordeel aanbrachten in stee van offer te eisen?

de kwestie over vryen arbeid is geen kwestie.

de tegenwoordige agitatie over de koloniale zaken is een gemaakte agitatie.

De Geschiedenis leert ons dat overal waar grote bewegingen voor de deur stonden, de leiders der algemene belangen zich beyverden byzaken voorop te schuiven, om de aandacht der Natiën af te trekken van de hoofdzaak.

Dat noemen de kleine bestuursmannen: Kunst van regeren.

En vaak komt de loop der dingen de Regeringen te hulp in 't verschaffen van zulke afleidingen. Het volk bemerkt instinctmatig dat alles niet is zo als 't behoort, en stelt zich, meer dan anders, by elk opgeworpen denkbeeld de vraag voor: ‘zou dát misschien de oorzaak myner malaise wezen?’

Nooit waren er zoveel staathuishoudkundige kwestiën aan de orde van den dag, als kort voor de Franse revolutie. Ik bedoel de eerste, de ware, de voorloopster van de grote Wereldrevolutie die onze kinderen wacht, en waarby de hoofdvraag wezen zal: hebben of niet hebben. Boeren-oorlogen en Jacquerieën zyn periodiek als de seizoenen. Dat zal zo blyven zo lang mensen mensen zyn. En ook zal men altyd blind genoeg wezen om die onvermydelyke schuddingen niet te voorzien.

De wegbereiders van zulke revolutiën, zy die het eerst nieuwe denkbeelden verkondigden, bedoelden juist niet altyd 'n omwenteling. Zy waren, zoals ieder in zekeren zin, de uitdrukking van hun tyd. Zy stuwden niet, ze werden aangetrokken. ‘l'Homme ne manque jamais aux circonstances’ heeft Montesquieu gezegd, en wáár is het, even zeker als dat er nooit lucht ontbreekt om de leegte aan te vullen die ontstond door verplaatsing van andere lucht. Maar diep ligt de waarheid van Montesquieu's uit-spraak niet. 't Is alsof men zeide: ‘geen muskaatnoot zonder foelie’. Ik geloof 't graag, 't is dezelfde vrucht.

Want zodra een volk behoefte voelt aan zekere indrukken, zal dezelfde oorzaak die deze behoefte teweeg bracht, sommigen aanzetten tot het meedelen van die indrukken. De mannen die een omwenteling vooraf gingen, bewerkten die niet, maar werden, juist omgekeerd, voortgebracht door dezelfde omstandigheden die de revolutie ten gevolge hadden. 't Is hier noch post, noch propter, 't is simul. Dit is even begrypelyk als dat men geen scheepsbouwmeesters vindt in de bergen, noch tuinlui op Nova Zembla.

Men zal dan ook kunnen opmerken dat de personen die vaak worden aangezien als de bewerkers ener omwenteling, omdat ze kort tevoren een belangryke rol speelden, die belangrykheid inderdaad meer te danken hadden aan de behoefte en de voorbeschiktheid des Volks om wat nieuws te horen dat licht zou geven in de duisternis, dan wel aan de onderwerpen die zy behandelden, of de richting die zy aanwezen als de juiste. Om zich hiervan te overtuigen, behoeft men de zaken slechts te bezien van een later standpunt, als wanneer er een groot verschil in 't oog springt tussen den loop der gebeurtenissen, en de meningen of uitingen die de verandering van dien loop waren voorafgegaan. De terreur der Franse revolutie gelykt niets op 't Contrat Social van Rousseau.

Wanneer nu echter hervormers die te goeder trouw zyn, een zo willigen bodem vinden voor nieuwe begrippen, onverschillig of hun ideeën uitvoerbaar blyken of niet, onverschillig of ze voldoen aan de behoefte des ogenbliks, en alleen omdat het Volk voelt: qu'il y a quelque chose dans l' air - met hoeveel te meer graagte dan zullen opgeworpen twistpunten worden aangenomen, wanneer zy die ze opperen niet te goeder trouw zyn, wanneer ze met meer of min kunst zulke punten van geschil uitvinden, scheppen, op den voorgrond schuiven, met het doel om 't volk bezig te houden.

Dit nu, Nederlanders, is by u sedert jaren het geval.

Liever dan my te bepalen tot den kleinen kring onzer belangen, zou ik u voorbeelden aanhalen uit de Wereldhistorie. Maar ik begryp dat ik beter doe my te bepalen tot dingen die u meer van naby raken, en u klaar voor den geest zullen liggen naar ik gis. Eén voorbeeld dus uit vele:

Herinnert ge u, Nederlanders, hoe men enige jaren geleden u heeft bezig gehouden met indisch muntstelsel en duitenplaatjes? Ge hebt die plaatjes goedmoedig geslikt. Dáárover zyn wat verhandelingen gehouden, wat brochures geschreven! Dááraan is wat geleerdheid en redenary ten koste gelegd! Men voedde u met millimeters van den omtrek der indische guldens, gy ontbeet met beeldenaars, en uw avondmaal vloeide over van circulerende mediums. Hoe 't mogelyk was, u zo erg en zo lang te bedriegen met een zaak zo eenvoudig als een muntstelsel, begryp ik niet, maar gelukt is het. Eilieve, hoe is die zaak, die belangryke zaak, waarvan 't wel of wee uwer indische bezittingen scheen af te hangen, dan toch eindelyk uitgewezen? Weet ge 't wel eens? Dat moest ge toch weten, indien de vraag zo belangryk was als ze scheen in die dagen...

De opheldering dier muntkwestie is eenvoudig. Op den ogenblik toen men u bezig hield met koperen duiten, recepissen, zilvergehalte, agio en dergelyke, was de bevolking van Indië op 't punt uit te bersten in een algemenen opstand, die dan ook partiëel uitgebroken is, maar overal in bloed gesmoord.

Hebt ge 't niet in de couranten gezien hoe elke mail heldendaden meebrengt? En ziet ge niet tevens hoe er altyd door meer suppletietroepen nodig zyn? Hebt ge er niet op gelet hoe men in Europa tekort schiet met werven, in weerwil van 't bovenmatig verhogen der handgelden, en hoe men de beschermers en verdedigers van Nederlandse belangen weer, als vroeger, moet zoeken in Afrika? Zyn we ooit in vrede daarginder? Volgt niet oorlog op oorlog, roering op roering, onrust op onrust?

Komt ge nooit op 't denkbeeld dat er wat verdachts is in die stereotiepe telegrammen: ‘op Java volmaakte rust?

Vindt ge 't niet vreemd, dat de Landvoogden die zo met onverstoorbare eentonigheid die rustigheid proclameren en telegraferen, altyd-door méér soldaten nodig hebben om niet weggejaagd te worden?

Ziet ge, dit bevreemdt my. Dat men u bedriegen wil, heeft zyn redenen. Dat ge zo gemakkelyk toegeeft in dit bedrog vind ik zonderling en jammer.

Het aantal opgeworpen kwestiën waarmede men uw aandacht bezig houdt, is zeer groot, en daaronder behoort ook de vraag die thans in Nederland aan de orde van den dag schynt: de vraag over Vryen arbeid en Kultuurstelsel, waarvan diekibbelaryen over consignatiestelsel, kultuur-emolumenten, enz. onderdelen zyn.

De ware vraag van den dag is deze:

wordt de javaan mishandeld?

zal hy dit voortdurend verdragen?

wat moet er gedaan worden om een eind te maken aan die mishandeling?

Maar deze vragen legt men u niet voor. Er zal een tyd komen dat ge u schamen zult over uw gebrek aan doorzicht. Het zal u onverklaarbaar zyn dat ge u aanhoudend het verlokken tot het behandelen van andere vragen.

Want ik stelde u in staat dit bedrog te doorzien en te ontwyken. In den Max Havelaar heb ik aangetoond dat de Javaan mishandeld wordt. Wie heeft dat weersproken? Dagbladen, tydschriften, brochures stelden ten klaarste in 't licht dat ik niet overdreven heb, dat ik beneden de waarheid ben gebleven. Zie den Indiër, den Gids, het Neerlands-Indisch tijdschrift... in 't kort, alle organen van de liberale party. Of die organen zo volmondig zouden verklaard hebben dat ik de waarheid sprak, indien ze hadden geweten dat ik geen partyman was, mag betwyfeld worden. Maar wat geschreven staat, staat geschreven. 't Is zo, ik ben beneden de waarheid gebleven. Ik vreesde en vermeed ál de waarheid te zeggen, uit kunstgevoel. Ik wilde sympathie opwekken, geen walging. En dat zou 't geval geweest zyn, indien ik, in plaats der eenvoudige geschiedenis van Saïdjah, de ellende geschetst had van een hongersnood, zoals er van tyd tot tyd op Java voorkomt, ten gevolge der overdryving van 't Kultuurstelsel...

- Ziet ge wel, roept hier de Vry-arbeider... 't Kultuurstelsel! Een ogenblik, m'nheren. Ik heb in Indië gruwelen gezien onder Gouverneurs-Generaal van allerlei kleur, gruwelen waarmee 't Kultuurstelsel niets te maken had. In Lebak byv. werkte geen Kultuurstelsel, en dáár was toch jaarlyks hongersnood. En ook elders is de toestand van de bevolking die overgeleverd wordt aan Vry-arbeiders in compliciteit met de Hoofden, verre van benydenswaardig. Of erger nog, ik heb dorpen gezien die uitgemoord waren door zeerovers, die alles meevoerden wat kracht tot roeien had, en geslacht achterlieten wat tot roeien te zwak was. Hierby immers komt nóch Stelsel van kultuur, nóch Vryearbeid te pas, nietwaar!

Waarlyk, m'nheren partymannen, gy hebt het recht niet, elkaar aan te klagen. Ik heb het recht u beiden te roepen voor de rechtbank der openbare mening. En dat doe ik. My zult ge niet afleiden met uw duitenplatery over Vry-arbeid of Consignatiestelsel...

- Onder uw leiding is de Javaan bestolen, mishandeld, vermoord, dat kan ik bewyzen!

Zo spreekt de liberaal tot den behouder.

- Ik zeg dat de Javaan mishandeld en vermoord wordt onder uw leiding... dat kan ik bewyzen!

Zo antwoordt de behouder den liberaal. En vervolgens:

- Gy zyt de oorzaak dat Indië voor ons zal verloren gaan!

- Als we Indië verliezen, is 't uw schuld!

- Neen, uw schuld!

- Neen, uw... sjt! Daar komt het volk aan... ik zeide dan, m'nheer, dat uw begrippen over Vryen-arbeid...

- Juist! Ik meen dan dat die cyfers in 't boek van Money...

- Inderdaad! Maar lees eens Say, Malthus, Scialoia... En let eens op de opinie van den geachten spreker uit...

En 't volk gaat naar huis, en meent in z'n onnozelheid dat de Heren een verschil van opinie hebben over Staathuishoudkunde. En 't volk neemt het voorgegoochelde onderwerp voor 't ware, en koopt zich een boekje van Money, en gelooft aandeel te nemen in de behandeling der publieke zaak, door 't narekenen van de cyfers die daarin staan.

En alzo... wat tehuis horen zou voor een criminele rechtbank, wordt behandeld als diepzinnig systeem van bestuur, en de hoofdzaak, de ware enige hoofdzaak is weer gesmoord voor een tyd! Voor den honderdsten keer: de kwestie over Vryen arbeid is geen kwestie! Het eindeloos gekibbel daarover is slechts de dwaalweg waarop 't volk zich laat brengen door de slotwoorden van de heren die bezig waren zich vice versa te beschuldigen van diefstal en doodslag, maar gaarne hun linge sale willen wassen en familie, en daarom aan 't volk wat opgeworpen verschilpunten ten beste geven. Aan 't volk, dat ten laatste - al waar 't uit zucht tot verandering alleen - die schandalen niet verdragen zou. Het wachtwoord van die heren is: zwygen!

En ik spreek hier niet van Ministers alleen. Ik vraag u, lezer, of 't niet in de rede zou gelegen hebben dat men in de Tweede Kamer - of ook in de Eerste, waarom niet? - aan de Regering had gevraagd of de Max Havelaar waarheid bevat? We hebben behoudende en liberale ministeriën gehad sedert de verschyning van dat boek, maar geen opposant heeft aan een behoudende Regering, geen behouder heeft aan een liberaal bewind durven vragen of ik de waarheid gezegd had. Ieder voelde dat het antwoord even nadelig luiden zou voor z'n eigen party als voor de vyandelyke. Ieder begreep dat er niets viel te winnen door 't staven van beschuldigingen, die terstond daarop met gelyk recht zouden worden ingebracht, tegen hemzelf. 't Scheelt me weinig of ik triviaal schyn... ik neem myn uitdrukkingen waar ik ze vind... het volk zal my verstaan: 't is diefje met diefjesmaat!

Dat komt er van, kiezers, wanneer ge u niet bemoeit met uw zaken.

Zwygen dus, smoren!

Ja, smoren! Maar toch zyn er enfants terribles die in de hitte van den stryd geen acht geven op 't sjt! dat het volk moest buitensluiten van de waarheid. Onlangs by de behandeling der koloniale begroting heeft men elkaar over en weer Droogstoppel genoemd. Men kan 't nalezen in 't verslag der zittingen van de Tweede Kamer.

Droogstoppel nu - ik heb dien man gemaakt, ik heb 't recht te zeggen hoe, wat en wie hy is - Droogstoppel is de gemene dief, minus den moed om in te breken. Droogstoppel is de Farizeeër die weduwen en wezen op-eet, en kushandjes toewerpt aan een eigengemaakt godje dat hem helpt in de digestie. Droogstoppel is de bloedzuiger die opzwelt van onrechtvaardig verkregen goed, maar een veerkrachtige magerheid bewaart om zyn voze opgeblazenheid binnen te persen door de enge poort. Droogstoppel is de femelende laffe gierige schriftuurlyke gauwdief... Eilieve, ik heb vergeten te zeggen of Droogstoppel liberaal of behoudend is...

In de Kamer heeft men de goedheid gehad deze gaping aan te vullen.

Liberalen hebben tot behouders gezegd:

- Gy Droogstoppel!

En behouders hebben geantwoord:

- Droogstoppel, gy!

En ik? Wat ik antwoord?

Ach, ik zie in dat ik een profetischen geest had op het ogenblik toen ik in de Minnebrieven de vertelling gaf van een paar twisters op Amboina, die elkaar onaangenaam hadden bejegend.

- Ga gerust naar huis, o Jozef en Abraham... of Ezechiël, gy beiden hebt volkomen gelyk!

Ik verklaar overigens my geheel te verenigen met de opinie van den heer Wintgens, die de vraag deed: of niet de ergste Droogstoppels de zogenaamde vry-arbeiders waren, wyl ze den Javaan meer rechtstreeks uitzuigen dan hun confraters op de Lauriergracht?

Ik zeg volmondig ja op die vraag. Maar ik constateer tevens dat de heer Wintgens, door zyn superlatieven gradus - ‘of dat niet de ergste Droogstoppels waren?’ - zich beweegt in den omtrek der paragrafen onzer schoolboekjes, waar boven stond: ‘over de trappen van vergelyking’ en dat hier dus maar sprake is van wat meer of min droogstoppelig...

Nederlanders, ge staat my toe, hoop ik, voor Droogstoppel te lezen: ellendeling? Welnu, in uw Vertegenwoordigende Kamers is de vraag geopperd: onder welke der beide dusgenoemde Staatspartijen de ergste ellendelingen zijn?

Wat geschreven staat, staat geschreven. Het byblad, waarin deze vraag voorkomt, zal wel reeds gedrukt en verspreid wezen. En al ware dit zo niet, de vraag wordt meegedeeld in de verkorte verslagen die de dagbladen van de zittingen gaven, waarin de koloniale begroting is behandeld.

Ik tart de leden der Staten-Generaal die te vernietigen, en voor 't nageslacht te verbergen, dat in 1861 in hun vergadering de vraag geopperd is, welk staatkundig gedeelte des Nederlandsen volks 't meest productief was in huichelende gauwdieven?

Ja, dat zyn de enfants terribles van de partyen! En men mene niet dat dit een toeval was, 'n lapsus linguae, 'n oratorische wending van den heer Wintgens... volstrekt niet. Herhaaldelyk is 't scheldwoord Droogstoppel - dat is: ellendeling - over en weer gebruikt. Ik heb dat woord in 'n zeer verkort verslag der zittingen, tien of twaalf malen gevonden in één alinea. 't Is zelfs ontelbare malen gebruikt door den heer P. Mijer, den man die een zo hoog pensioen trekt: ‘omdat hy - ik citeer - zekere betrekking niet bekleed heeft.’ En ook na den Heer Wintgens hebben weer anderen zich beyverd aan te tonen dat de Droogstoppels...

O God, o God, is 't genoeg, Nederlanders? My is 't te veel.

Had ik niet recht, Hamlets uitroep te kiezen tot motto dezer brochure? Waarlyk:

there is something rotten in the state!

Maar, zeggen misschien sommigen, wat is dan toch dat Kultuurstelsel, wat verstaat men onder Vryen arbeid?

Ik weet dat deze vraag nog altyd door velen gedaan wordt, en dit is een bewys te meer voor de waarheid myner stelling, dat de voorgewende punten van verschil niet raken aan de hoofdzaak. Als er waarheid lag in al de beweringen vóór en tegen die systemen van indisch bestuur, zou men, na al wat daarover is gesproken en geschreven, nu dan toch wel zóver gevorderd zyn, dat men wist waarover de kwestie liep. En dit is het geval niet. Er is zorg gedragen de zaak zo te verwarren, dat de goêgemeente zich verliest in een zee van kunsttermen over staathuishoudkundige wysheid, en moedeloos tot het besluit komt: de heren moeten 't weten! Ja, en dan hebben de ‘heren’ weer loisir om 't gesprek voort te zetten over de zaak die hen bezig hield, toen 't volk er bykwam: over de mishandeling van den Javaan, en den opstand die daarvan 't gevolg wezen moet. Toen ik den Max Havelaar schreef, dacht ik niet aan vryen arbeid. Ik behandelde daarin een hoofdzaak, en het heeft my zeer verwonderd dat boek te zien misbruiken als een wapen tegen het Kultuurstelsel. Zelfs in 't buitenland is men in die dwaling vervallen. In den Annuaire des deux Monies van 1860, wordt myn werk behandeld als een pleidooi voor Vryen arbeid, dat het zyne toebracht tot den val van een behoudend - kultuurstelselig - ministerie. Én 't een, én 't ander is onjuist. Ik heb, noch in den Havelaar, noch later, my ingelaten met de voddige voorgehuichelde geschilpunten die men in Den Haag gebruikt om ministeriën te ondermynen. Evenals ik ieder mens goed noem die goed handelt, zonder te vragen naar zyn geloof, evenzo zou ik een Minister aanhangen die rechtvaardigheid beoefent, onverschillig of hy oude stelsels aankleeft of nieuwe verkondigt. Die rechtvaardigheid nu heb ik tot nog toe zowel aan de zyde van 't behoud, als aan den kant der zogenaamde liberalen tevergeefs gezocht. En zolang dit niet verandert, is 't me onverschillig wie er regeert. En den Javaan ook.

Geheel alleen echter sta ik niet met myn opinie over de ledigheid, de nutteloosheid, de ontydigheid der kwestiën van den dag. Ik las in een brochure, onlangs uitgekomen by Günst te Amsterdam [*] Nederland en Max Havelaar, door Philoverax. de volgende eenvoudige maar veelbetekenende woorden:


‘Stel u eens voor, geachte lezer - men ziet dat de brochure niet van my is - dat in een land waar de openbare wegen zeer onveilig gemaakt worden door bandieten, die op een ongehoord brutale wijze schatting van de reizigers vorderen, en soms nog wel een weinig verder gaan in hun willekeur, de vraag by de vertegenwoordiging ontstond, in hoever het wenselyk zou wezen, om byv. de tollen der openbare wegen af te schaffen, en dat dáárover eindeloze discussiën gevoerd werden, zonder dat er door een enkel lid de wens geuit werd iets te doen tot beveiliging van den eigendom en de persoon des reizigers. Nederlanders! Wilt gy dat die toestand op Java voortduurt? Wilt gy dat de wetten en reglementen die daar zyn om den armen Javaan te beschermen, onuitgevoerd blyven?’

Juist! Die wetten en reglementen bestaan, maar ze worden terzy gelegd. Dagelyks worden ze geschonden en verkracht. Het ‘schipperen’ dat is: het oogluikend toelaten van geweldenary, roof en moord, wordt geprezen en beloond. Zie Slymering. Het te keer gaan van die misdaden wordt beschouwd als onbekwaamheid, als excentriciteit, en gestraft met een straf die te zwaar wezen zou voor de misdaden zelf. Zie Havelaar.

Dit is de zaak, dit alleen! Al het overige is van zeer ondergeschikt belang.

En alweer sta ik niet geheel alleen met deze mening. Ik lees in een der pikante mededelingen van Hagiosimandre [*] Handels- en Effectenblad, 6 December 1861. enige regelen die met weinig omslag aantonen hoe gezocht de kwestie is over Vryen-arbeid en Kultuurstelsel:


‘Ministers en Kamerleden praten veel, verschrikkelijk veel over cultuurstelsel, vrijen arbeid; doch de vraag:
Wordt de Javaan mishandeld?
komt niet ter sprake.
Een lang met de Javanen omgegaan hebbende ambtenaar schrijft mij:
- De Javaan is in zoverre een mens als een ander, dat hij liever veel geld heeft dan weinig - liever een goed huis dan een slecht, - liever welvaart dan armoede.
Die voorkeur voor bien être zou hem doen werken uit vrije keuze, wanneer door dat werk die welvaart kon verkregen worden. Maar!... hij is er aan gewoon, dat men hem het bespaarde, het overgewonnene afneemt; - of liever dat men het niet eens zo ver laat komen dat er iets af te nemen valt. - Hij is arm en blijft arm.
Daarom wil hij niet vrijwillig werken.
Het is althans nooit bewezen dat hij niet vrijwillig werken zou, wanneer er op Java veiligheid bestond voor personen en goederen.
Dit nu schijnt er niet te bestaan, of liever, volgens den Max Havelaar ontbreekt er geheel.
En vóor dat dit hersteld wordt, is het dwaasheid te spreken over vrijen arbeid. - Laat er een moreel, intègre bestuur heersen in Indië, en in Den Haag, betreffende dat heerlijke land, en dan zal 't blijken of de Javaan vrijwillig wil arbeiden.
Ei, zegt men, dat is gemakkelijk voorgeschreven. Hoe moet men doen, om zekerheid te hebben dat er intègre bestuurd wordt?
Dat is zeer moeilijk; - maar zeker is 't onmogelijk zolang men Havelaar geen recht doet op een wijze, welke aantoont dat men waarheid en rechtvaardigheid wil.
Zolang Havelaar niet gerehabiliteerd of veroordeeld is, zijn Kamers, ministers en gouverneurs-generaal zedelijk verantwoordelijk voor alles, wat in den Havelaar is gewraakt.
Of het goede bereikt zal worden door hem te steunen, is de vraag. - Maar... dat het kwade wordt gesteund, zolang geen onderzoek daaromtrent plaats heeft, is zeker.
Welk besturend beambte zal op Java zijn plicht durven doen, als hij hoort hoe Max Havelaar en de zijnen leden en lijden moeten, omdat hij zijn plicht vervulde?
Immers toch, zolang het niet uitgemaakt is, dat hij onwaarheid vertelde, moet men de feiten, die hij met authentieke stukken staaft, als waar erkennen.’

Er schynen dus ook anderen moe te wezen van 't gekibbel over byzaken. Die ‘anderen’ vormen vooralsnog de minderheid. Maar hun getal zal aangroeien door overlopers uit de beide partyen, die voor en na zich verzadigd zullen voelen van onnutte polemiek. Zó zullen die ‘anderen’ eindelyk de meerderheid vormen, en dat is de party, de eerlyke derde party, die ik de Kiezers aanbeval in de Minnebrieven.

Maar hoe is men dan geraakt tot de mening, dat ik een aanhanger was van de Vrye-arbeidsleer? Dit is alleen mogelyk geweest door een paar zinsneden van den Max Havelaar uit hun verband te rukken. Ik zal die hier aanhalen, dewyl ze my tevens dienen om het Kultuurstelsel te kenschetsen.


‘Doch daar kwamen vreemdelingen uit het Westen, die zich heer maakten van het land. Zy wensten voordeel te doen met de vruchtbaarheid van den bodem, en gelastten den bewoner een gedeelte van zyn arbeid en zyn tyd toe te wyden aan het voortbrengen van andere zaken’ - er was namelyk vroeger gesproken over ryst, die de Javaan nodig heeft om in leven te blyven - ‘van andere zaken, die meer winst zouden afwerpen op de markten van Europa. Om den geringen man daartoe te bewegen, was niet meer nodig dan een zeer eenvoudige staatkunde. Hy gehoorzaamt zyn Hoofden. Men had dus slechts die Hoofden te winnen door hun een gedeelte toe te zeggen van de winst... en het gelukte volkomen.’

Ik erken volmondig by het schryven van deze regelen gedacht te hebben aan 't stelsel van den generaal Van den Bosch - die, men ziet het, al zeer goedkoop den naam van genie heeft verkregen - doch ik bedoelde daarmede geenszins party te trekken voor die andere nog afschuwelyker wyze van uitzuigen, die men Vryen arbeid noemt. Integendeel.


‘Als men let op de ontzettende massa Javase producten die in Nederland worden te koop geveild, kan men zich overtuigen van het doeltreffende dezer staatkunde, al vindt men ze niet edel. Want mocht iemand vragen of de landbouwer zelf een beloning geniet, evenredig aan die uitkomst, dan moet ik daarop een ontkennend antwoord geven. De Regering verplicht hem op zyn grond aan te kweken wat haar behaagt, zy straft hem als hy het aldus voortgebrachte verkoopt aan wie 't ook zy, buiten háár, en zyzelve bepaalt den prys dien ze hem daarvoor uitbetaalt. De kosten op den overvoer naar Europa door een bevoorrecht handelslichaam, zyn hoog. De aanmoedigingsgelden aan de Hoofden bezwaren daarenboven den inkoopsprys, en, daar de gehele handel toch tenslotte winst afwerpen moet, kan die winst niet anders worden gevonden, dan door den Javaan juist zóveel uit te betalen, dat hy niet sterve van honger, 't geen de voortbrengende kracht van de natie verminderen zou.
Ook aan de Europese beambten wordt een beloning uitbetaald in evenredigheid met de opbrengst.
Wél wordt dus de Javaan voortgezweept door dubbel ge-zag... wél wordt hy afgetrokken van zyn rystvelden... wél is hongersnood vaak 't gevolg van die maatregelen... doch vrolyk wapperen te Batavia, te Semarang, te Soerabaja, te Pasoeroean, te Besoeki, te Probolinggo, te Patjitan, te Tjilatjap, de vlaggen van de stengen der schepen, die beladen worden met de oogsten die Nederland ryk maken.
Hongersnood? Op het ryke vruchtbare Java, hongersnood? Ja, lezer. Voor weinige jaren zyn gehele districten uitgestorven van honger. Moeders boden hun kinderen te koop voor spyze. Moeders hebben hun kinderen gegeten...’

Dat is het Kultuurstelsel... zeggen de vry-arbeiders, en ik erken dat niemand na 't lezen van die regels my kon aanzien voor een vurig aanhanger van dat stelsel. Maar dit sluit volstrekt niet in, dat ik party trek voor hen die, misbruik makende van den schonen klank: vry, een gedwongen Vryen arbeid willen invoeren, waarby de eerste avonturier de beste zich in de plaats stellen zou van de Regering, om in compliciteit met de Hoofden, den Javaan uit te zuigen. De Heer Wintgens heeft volkomen gelyk, dát zyn de ergste Droogstoppels!

De ellende die 't Kultuurstelsel over den Javaan brengt, kan vermeden worden door een Gouverneur-Generaal die zyn plicht doet, en geen beloning toekent aan 't verbergen van de waarheid. Wanneer, lang voor den hongersnood in Centraal Java, de residenten niet hadden gelogen in hun rapporten, door byv. altyd duizenden pikols ryst te scheppen op 't papier, die niet aanwezig waren in werkelykheid, wanneer zy niet als ontrouwe schildwachten, voortdurend hadden geroepen:‘alles wel!’ toen reeds het gebrek voor de deur stond, dan had men tydig kunnen voorzien in den nood der arme bevolking, die nu moest omkomen, niet omdat zy aan 't Gouvernement koffie en indigo leverde, maar omdat zy te veel indigo en koffie geleverd had, onverschillig of die levering plaats had aan de Regering of aan particulieren. Indien nu de residenten tydig hadden kennis gegeven van de gevolgen dezer noodlottige overdryving, in stede van, met verkrachting van eed en plicht die gevolgen te verbergen: ‘omdat het hun tyd wel zal uithouden’ dan had de Regering maatregelen kunnen nemen om de duizenden mensen in 't leven te hou-den, die nu bezweken zyn... tot groot nadeel van de koffiekultuur.

O, ik trek geen party voor 't Kultuurstelsel, dat allen vooruitgang, alle ontwikkeling, alle veredeling tegengaat. De Javaan is een machine. Neen, zelfs dát niet. Hy maakt slechts een gedeelte uit van zyn desa, van de gemeente die en bloc genomen een werktuig is om koffie voort te brengen. Eigen wil, eigen denkbeelden worden verdoofd. Welvaart blyft hem onbekend, en daarmee alle roerselen tot inspanning, die gewoonlyk 't gevolg zyn van 't streven naar welvaart. Het schrale loon voor zyn produkt, dat hem by besluit van den Gouverneur-Generaal is toegelegd - let wel, niet na overleg met hemzelf, den betrokkene - wordt hem nooit geheel en al uitbetaald. De Hoofden geven hem wat hun goeddunkt. O, dat Kultuurstelsel - vooral onder een Gouverneur-Generaal die zyn plicht niet doet - is verschrikkelyk!

Maar... om te geraken tot de beoordeling van 't Vrye-arbeidssysteem, voege men by al die elementen van schandelyk misbruik, nog bovendien den hebzuchtigen particulieren intrigant, en men zal nagenoeg weten wat het lot van den Javaan worden zou, als hy dááraan werd overgeleverd.

Ik las onlangs in een krant-artikel een verdediging van den Vryen arbeid, waarin de schryver - 'n tabaksplanter, natuurlyk! - op de vermeerdering wees die de aanvoer van tabak te Amsterdam sedert enige jaren ondergaan had. Twee millioen ponden, meen ik, waren gestegen tot tien millioen ponden! Ei! Plaats een vryarbeidend resident in Rembang, en binnen weinig tyds zult ge vyftig millioen ponden tabak bekomen in plaats van tien. Wie er niet meer van weet, zou zyn artikelen gerust achterwege kunnen laten. De vraag is: of die meerdere produktie van tabak niet in de plaats is getreden van andere waarden? En ten tweede: of misschien die meerdere produktie van tabak, den grond zou kunnen leggen tot omstandigheden die ten gevolge hadden dat men later nóch tabak, nóch iets anders ontvangen zou? Zo verplaatst men de kwestiën.

Ik herinner me dat, toen er voor enige jaren ernstig werk gemaakt werd van de voeding des Nederlandsen volks - men vond, meen ik, onder de miliciens te veel jagers en te weinig grenadiers - een geleerde voorstelde om door den Javaan vis te doen vangen, en daarmee de Hollanders te voeden. Van betaling was geen spraak. Men moet wel heel geleerd wezen om op zo'n denkbeeld te komen. De man had gehoord dat er zoveel proteïne ongedeerd rondzwom in de Indische zee. Dat kan waar zyn. Maar ook in de Noordzee is veel vis. Hebben de Hollanders die gevangen, en gratis naar Java gebracht, toen dáár honger werd geleden? En de verhouding is nog niet eenmaal gelyk. Want de honger der Javanen was een gevolg van de Hollandse onderdrukking, en de Javanen hadden geen schuld aan 't afnemend getal grenadiers. Integendeel. Zonder hen zou sedert lang ons hele leger bestaan hebben uit jagers... uit tamboers en pypers misschien.

Er is iets grappigs in 't denkbeeld de hele Hollandse natie te zien ronddobberen op botters en pinken, om een ver af gelegene andere natie in 't leven te houden. Christelyk zou 't wezen, dat 's waar. ‘Van de netten zyt gy gekomen, tot de netten zult ge wederkeren!’

Maar hoe koddig dit voorkome als idee, ik geloof dat men al heel spoedig zo'n experiment zeer treurig vinden zou in de werkelykheid. Welke redenen kunt gy aanvoeren, Nederlanders, die 't rechtvaardigen dat ge van den Javaan vordert, wat gyzelf in geen geval zoudt willen doen voor een ander? Waar staat geschreven - al stond het geschreven, ik recuseer zulke schryvery, en dit zoudt gy ook doen als 't in uw belang was - waar staat geschreven dat de Javaan moet arbeiden voor uw behoeften? Oorlogsrecht? Ik ken dat recht niet, al schreef dan ook De Groot een dik boek daarover, met dezelfde pen waarschynlyk die hem diende tot het verdedigen van de christelyke godsdienst. Oorlogsrecht? Nog eens, ik ken dat recht niet, ik érken het niet vooral, nadat ik m'n eerste geschiedenis van gezag droomde, waarin de ouder broeder zyn jonger dwong tot dienst. Nu ja, dat had hy geleerd van een wild beest. Oorlogsrecht nog eens? Maar, eilieve, al bestond er zo'n recht, dan nog moogt gy 't niet inroepen tegen den Javaan, dien ge nooit overwonnen hebt. Waar zyn de veldslagen, die ge hem hebt geleverd? Waar liggen de vestingen, die ge hem afnaamt? Daarvan zwygt uw geschiedenis.

Die geschiedenis vertoont een walgelyk weefsel van kruipende onderdanigheid in tegenspoed, van wreedaardige ruwheid in voorspoed. Verraad en woordbreuk spelen daarin de hoofdrol. 't Spreekt vanzelf dat de vergaderingen van Heren XVII in 't moederland, en van de edele, meer of min extra-ordinaris Raeden van India daarginder, altyd geopend werden met een aanroeping van den Heer der heirscharen... denzelfden Heer zeker die den zegendief Jakob beschermde tegen Ezau.

En later die Javase oorlog in 1826-1831! Ze werd gerekt in 't belang van een der bevelhebbers, die een speler was, en meestal court d' argent zynde, oorlog nodig had om aan geld te komen. Nog wyst men te Batavia 't huis dat hy verdobbelde in één nacht. Zo'n verlies moest de Javaan weer betalen.

En hoe is tenslotte die oorlog geëindigd? Door verraad. Dipo Negoro, het hoofd van den opstand, had vrygeleide toen men hem gevangen nam. Zyn zoon was onder myn custodie op Amboina, en 't was kurieus de opinie van dien man te horen, over de Hollandse goede trouw en verdere christelyke deugden, te veel om op te noemen. Daarvan weet ook Ferdana Mantrie van Palembang te spreken. De voorlaatste Keizer van Solo is gevangen genomen, afgezet en gebannen, omdat hy... gebeden had op de graven zyner voorvaderen, zonder permissie van den resident te Soerakarta...

Ge toont oude papieren, waarin sommige Hoofden verklaarden... maar gyzelf hebt later die Hoofden terzy gezet, en hun souvereiniteit nietig verklaard, zodra ge die niet meer nodig had om ze hun onderdanen te doen verraden aan u, die zonder dat verraad, nooit meesters van Java zoudt geworden zyn. Ge hebt leerscholen voor de ‘rechten’ en kansels voor... ik weet niet wat, maar ik zou u wel eens willen horen bewyzen van kansel of katheder, dat gy recht hebt op den arbeid van den Javaan.

- Het is goed dat de mens arbeide, hoor ik u zeggen. Zonder ons zou de Javaan te lui zyn om iets te doen, en dus...

Juist! Zo spreekt ge. Maar ge vergist u in de mening dat die redenering uw privaat eigendom wezen zou. Ze behoort aan Droogstoppel die na 't horen van Wawelaars preek de uitbrei-ding der koffiekultuur aanprees als nuttig voor 't Godsryk. 't Is waar dat de Javaan, om in zyn gezegend klimaat te blyven leven, minder arbeid nodig heeft dan gy. Maar ligt hierin een voldoende reden om hem af te nemen, en u toe te eigenen wat de natuur hem schonk om niet? Is 't zyn schuld dat uw vaderland zo bar is, zo onvriendelyk? Moogt ge 't hém wyten, dat in uw streken de eerste, nodigste... énige vraag van 't leven is: hoe men te doen hebbe om dat leven te behouden?

Ge hebt u by den Javaan - dat heet by zyn Hoofden, want de eigenlyke Javaan kent u niet - ingedrongen met zachte vleiende woorden. Ge hebt u opgeworpen als scheidsrechter in de geschillen, die ze argeloos onderwierpen aan uw oordeel. Ge hebt die onnozelheid misbruikt om u meester te maken van wat u niet behoorde. Schrede voor schrede zyt ge voortgeslopen, en hebt uw voet gezet op den akker van uw naaste, gedurig den grenspaal verzettende... dat verboden is in uw eigen Bybel, hoort gy! Of staat er niet in de Schriften die ge beweert voor heilig te houden, maar die ge terzy legt zodra ze niet overeenkomen met uw belang: ‘vervloekt wie zyns naasten landpale verrukt, en al het volk zal zeggen Amen?’

Ik houd uw Bybel voor volstrekt niet heilig, maar dát woord was goed gesproken, dunkt me, en ik zou graag een preek houden over dien tekst. Hoe doet ge toch als ge voorleest uit die Schrift, en eensklaps op zo'n gebod stuit? Vragen dan uw kinderen niet: papa, sla je wat over?

Of weet ge dan uw kroost te beduiden dat zo'n Javaan uw naaste niet is, en dat de behandeling van zyn landpalen door andere wetten wordt geregeerd dan de gewone? Dit zal wel 't enige uitwegje zyn.

Intussen gaat ge voort, dien arme die uw naaste niet wezen mag, te knevelen, te bestelen en te villen à coeur joie, en om uzelf by dat alles een air van gemoedelykheid te geven, houdt ge u bezig met redeneren over de verschillende systemen, waarnaar die kunstbewerkingen geschieden. Kultuurstelsel, Vry-arbeid... wat geeft het meest?

Ik heb in de Minnebrieven gezegd, en ik herhaal hier, hoe karakteristiek het is, dat men in uw Tweede Kamer tot ernstige punten van overweging gemaakt heeft, of de door dien Money opgegeven cyfers juist waren, en op welke manier hy tot de inzage van uw boeken geraakt was? Maar de overweging der middelen waardoor het geld verkregen is, waarover die boekhoudery loopt, schynt beneden de aandacht van de vergadering geweest te zyn. En na den Max Havelaar kón men toch weten hoe er gehandeld wordt met het leven en de bezittingen van den Javaan! Dat scheen de moeite van 't opmerken niet waard, maar wél stelden de heren belang in de wyze waarop al dat ellendig geknoei geboekt was, en vooral hoe een vreemde toegang bekomen had tot hun kantoor.

Ziet ge wel, hoe ook dáár alweder de hoofdzaak werd overzien, met opzet overzien, om de aandacht te leiden op byzaken?

En, Nederlanders, 't zyn niet Kamers of Ministers alleen, die voortdurend met gehuichelde belangstelling in de publieke belangen, die belangen verraden, en willens en wetens de kwaal die ons teistert, door misdadig zwygen verwaarlozen. De dagbladen zyn de mond des volks. Ik weet wel dat het spraakvermogen van dien mond belemmerd wordt door een domme middeneeuwse, alle ontwikkeling tegengaande instelling - de zegelwet! - die in 't jaar uws heren 1861, als vroeger, u maakt tot de Chinezen van Europa. Maar al nemen we nu deze instelling als circonstance atténuante voor die spraakbelemmering aan, 't blyft dan toch weinig minder onverantwoordelyk, hoe de redaktiën der dagbladen haar hoge roeping miskennen, de roeping: om 't volk voor te lichten waar 't zyn wezenlyke belangen geldt.

Aan uw geschrevene, meestal door eigenbelang uitgevonden zedelykheidsregelen hecht ik weinig. Ook stel ik geen prys op de braafheid en de deugd, die zo genoemd wordt uit gewoonte. Maar dit wegwerpen van 't merendeel uwer principes schynt toch niets te maken te hebben met absentie van ware eerlykheid, en van een waar rechtvaardigheidsgevoel. Ik besluit hiertoe, onder anderen, uit de verontwaardiging die me bezielt by 't lezen van de stukken der genen die by 't opzetten van een dagblad, stilzwygend de verplichting op zich namen waarheid te verkondigen.

Wanneer een Minister den mond opent, weet men dat hy gebonden is door een zogenaamd program. Hy heeft, om Minister te worden, beloofd te spreken en te handelen in zekeren geest. Dit moge nu dom wezen, onmenskundig, onpraktisch, nadelig voor 't algemeen welzyn... goed! De man heeft het beloofd, en wie geen lust heeft in den beloofden geest, kan de ministeriële redevoeringen overslaan.

Zoals 't volk dan ook meestal doet.

Een Kamerlid, die president was van de Concordia of de Harmonie te zynent, heeft beloofd: ‘met de meeste onpartydigheid de belangen voor te staan van... zyn district.’ Edam stemt voor kaas. Drente voor 't veen. Schiedam voor jenever. Schokland voor kabeljauw. Utrecht voor theerandjes. Dit moge nu dom zyn, onstaatkundig, onpraktisch en misdadig... goed! De man heeft het openlyk beloofd - het wordt verzekerd door al de ‘enige kiezers’ die zyn reclame tekenden, dat is: die ze niet tekenden - en wie geen lust heeft in de redevoeringen van zo'n lid, kan ze overslaan.

Zoals 't volk dan ook meestal doet.

Een predikant, die inziet hoe onaangenaam het is, dat alle mensen zouden verdoemd wezen om de schuld van één persoon, en hoe ongerymd, dat ze weer allen gered zyn door de verdiensten van een ander, moge gedwongen worden tot flauwheid in z'n preken, door 't besef van de onmogelykheid om tot klaarheid te brengen voor een ander, wat niet helder is voor zyn eigen verstand... hy moge hierdoor worden heen-en-weer geslingerd van begrip tot begrip, en door overmaat van tegenstrydige begrippen tot wanbegrip... hy moge langdradig worden, gerekt, vervelend, onbegrypelyk... dit alles voere hem tot de onvermydelyke keus tussen domheid of huichelary... goed! De man heeft beloofd te preken uit den Bybel. En wie nu geen smaak vindt in de wargeestery die er gehaald wordt uit een verward boek, kan thuis blyven, of uit wandelen gaan, als 't goed weer is. Zelfs kan men ter kerk gaan, en daar inslapen. Zoals 't volk dan ook meestal doet.

Men is niet gedwongen te luisteren naar betaalde preekhouders, geachte sprekers of programvormige ministers. Ik ben tégen al die bedryven, maar erken dat de beklaagden iets kunnen aanvoeren dat naar verontschuldiging zweemt: de hoop dat men niet geluisterd heeft.

Maar gy, dagbladschryvers, gy, wat kunt gy opgeven als reden tot vermindering van straf? Ge naamt de taak op u het volk te verlichten, te beschaven, inzage te geven in zyn belangen. Gy vindt alzo geen verschoning in de hoop dat men u niet horen zal. Uw streven is integendeel wél gehoord te worden. Ge zoudt ophouden te bestaan, als men u niet hoorde, juist andersom dan die andere heren, die de gelegenheid om voort te gaan slechts behouden door de beperktheid van den kring waarin ze spreken. Zy hebben blinden nodig en hardhorigen. Gy integendeel: lezers, dat is abonné's.

Uw roeping is ernstiger, waardiger, heiliger. En hoe voldoet ge aan die roeping, gy die met hogepriesterlyke deftigheid, uzelf wy noemt in uw leading-articles? Geeft ge, gy die gelezen worden wilt, en inderdaad faute de mieux door 't volk gelezen wordt, waarheid aan dat volk?

O, ik weet dat ge fluisterend klaagt verkocht te zyn aan deze of gene party, en dus beweert evenveel recht op liegen te hebben als een minister of predikant, maar deze verontschuldiging gaat niet op. De arme lieden, wier betrekkelyke onschuld gy aanhaalt als verschonend voorbeeld, erkennen dat ze gebonden zyn. Ze doen die erkenning openlyk by 't houden van de programleerrede of de intree-speech. Zy waarschuwen. Maar gy schryft op uw banier: Koning, Vaderland, Rechtvaardigheid, Billykheid, Goede-trouw, Onpartydigheid en wat al meer... alle zaken die wél luiden en liefelyk klinken. En al weet ik nu dat die liefelykheid klank is alleen, en al fluistert ge my in 't oor, dat uw party - de aandeelhouders! - m'nheer zó, die z'n abonnement zou opzeggen... uw haat tegen die andere krant die 't tegendeel beweerde... kortom, al weet ik dit alles - het volk, het goede, gelovige volk, dat zo'n eerbied heeft voor al wat gedrukt is, weet dat niet.

Ik vind in uw couranten dagelyks allerlei dingen die we niet nodig hebben; maar de zaken die 't Nederlandse volk wél betreffen, slaat gy over. Ellenlange artikelen over Vryen arbeid en Kultuurstelsel vullen de vóórzyden uwer bladen. Eilieve, waarom, als ge u dan toch bemoeit met de zaken van Indië, waarom eist ge geen antwoord op de vraag die ik heb voorgelegd aan de Regering?

Stelt eens dat ge weet mee te spreken over Vry-arbeid of Stelsel van kultuur, neemt aan dat er wysheid ligt in 't behandelen van 't consignatie-stelsel - alweer een stelsel, lieve god! - dan zult ge toch moeten erkennen, niet waar, dat er iets nodig is om al dat gestelsel overeind te houden? Dit nu is, in deze zaak, de koffie, de suiker, de indigo, de tabak, de kaneel en de bamboezen sigaarkokers, die de juffrouwen present krygen van haar neven in de Oost. Redeneert nu eens over de consignatie van die kokers - van bamboe of pauwveer, om 't even - redeneert daarover nu zo lang dat ge eindelyk een stelsel van consignatie hebt saamgeknoeid, zo volmaakt als ooit enig stelsel van 'n andere roverbende, en ziet dan eens rond wat ge zult te consigneren hebben in 't eind, wanneer de Javaan die de kokertjes vlocht, de koffie plantte en oogstte, de suiker sneed en maalde, of de indigo uitperste en gisten deed - als die Javaan, gedurende uw consignatie-studie, eens had opgehouden te malen, te vlechten, te persen en te gisten? Of als hy, al te lang geperst, aan 't gisten was gegaan, hyzelf?

Dan zou geen enkele juffrouw meer presenten krygen van haar neef uit de Oost, en al uw consignatie-wysheid viel reddeloos te water.

Consignatie! Altyd zulke fraaie, naar studie en wetenschap riekende woorden! Zegt eenvoudig aan 't volk: vrienden, wy beraadslagen of de winkel onzer krueinierswaren hier of ginder zal gehouden worden, en wat het meeste geeft?

Maar zegt er by, als ge oprecht wilt zyn, dat uw leverancier aandringt op betaling, en dat hy 't zeer verdrietig vindt op den duur uw winkel gesorteerd te houden, zonder 't minste voordeel voor zichzelf. Zegt dat het den Javaan geheel onverschillig is, of gy de gestolen produkten daar of hier verschachert, en dat ge voortaan uw wysheid liever wilt besteden aan 't bestuderen der vraag: of ge altyd suiker en koffie hebben zult, dan aan de weldra overbodige kwestie waar ge die zult ter markt brengen.

De Javaan wordt mishandeld!... Dát is de kwestie!

Maar daarvan zwygt gy, dagbladen.

Neen, ik vergis me. Toen myn protest tegen die mishandeling verscheen, hebben dagbladen en tydschriften daarover veel ge-sproken. Zóveel zelfs, dat nooit enig werk in Nederland zo algemeen is behandeld geworden. Maar... dit duurde slechts zolang men in de valse mening verkeerde, dat ik behoorde tot een party. Ik had een der hoofden kunnen worden van de zogenaamde oppositie, wanneer ik had kunnen goedvinden de heilige zaak die ik voorsta, te onderwerpen aan de eisen ener côterie die zich een air geeft van wetenschap en staatkunde, door 't voorwenden van opiniën over een systeem. Wanneer ik myzelf op de pynbank had willen leggen, om lange hoofdartikelen te schryven over dingen die ik niet omslachtiger weet uit te drukken, dan - zoals ik vaak gedaan heb - met deze woorden:

men bestele den javaan niet, men zuige hem niet uit, men vermoorde hem niet. dan zal er na enigen tyd blyken of hy vrywillig arbeiden wil.’

Ik zeg dat hy zál willen, en in dien zin ben ik vóór vryen arbeid. Maar 't opwerpen van systeem-kwestiën, vóór men heeft opgehouden den Javaan te mishandelen en te plunderen, is... duitenplatery. Ge weet nu wat dit woord beduidt, hoop ik. Ik schryf teksten en geen preken.

En de dagbladschryvers weten 't wel. Maar die abonné's!

Hoort ge 't, Nederlanders? Die heren zeggen dat ge volstrekt leugens en onnodig gehaspel over leugens, lezen wilt. Is dat zo? Ik kan 't niet geloven. Waarachtig, de waarheid is pikanter van tyd tot tyd. Ziet maar myn geschryf... ieder koopt het. Nu weet ge meteen 't geheim van myn zogenaamd talent.

Maar al ware dit zo niet, al was de waarheid flauw en onverkoopbaar als een byblad van de Staats-Courant, hoe is 't mogelyk dat ge u in uw mening over de publieke zaak kunt laten leiden door voorlichters die - de kwestiën van den dag nu eens daargelaten - in alles tonen zo geheel beneden hun roeping te staan? Abonneert u eens voor een maand of wat op de Indépendance, op de Kölnische Zeitung, op de Times, en wanneer ge daarna nog waarde hecht aan uw organen, aan uw leiders der publieke opinie... dan, ja dan zoudt ge verdienen geprezen te worden in een driekolommig hoofdartikel van zo'n orgaan.

Meent niet dat ik hoog loop met de waarde der buitenlandse kranten. Vandaag nog lees ik in 't résumé politique van de Indépendance, dat Napoleon in antwoord op de nieuwjaarswensen, van zyn kant de hoop heeft te kennen gegeven, dat de vorstelyke familiën in 1862 mogen bewaard blyven voor allerlei ongelukken - ziekte, dood, verkoudheid en dergelyke, denk ik - ‘grâce aux louables efforts qui seraient faits partout dans ce but, et auxquels son concours absolu était acquis á l'avance.’ Ziedaar, volgens de Indépendance, Napoleon gardesanté van al wat er in den Almanach de Gotha staat! Ziedaar den Keizer der Fransen 'n concurrent van Holloway, Meidner en Hoff! Hy zal zyn best doen om alle vorsten gezond te houden. Hy zal zorgen dat geen prins kinkhoest krygt, en dat er geen dakpan valt op 't hoofd van een prinses. Als hy een jaar geleden op dit heerlyk idee was gekomen, dan ware prins Albert niet gestorven aan typhus, noch de koning van Portugal aan... men weet niet wat.

Ik weet wel dat de franse keizer die zotterny niet gezegd heeft, en dat het een gebrek is in de redaktie van de Indépendance, die in één greep ‘les commotions des peuples’ heeft saamgevat met koninklyke ongemakken, maar... laat er morgen wat te kiezen vallen, dan licht diezelfde redakteur het volk voor in z'n keus.

Zó worden de dagbladen geredigeerd!

En de uwe, Nederlanders? De uwe zyn van die bladen een flauwe afdruk... neen, wás 't nog maar zo! De uwe zyn daarvan een mismaakt verknoeid onkenbaar verwrongen verflenst uittreksel. Dat verknoeien loopt in 't koddige. Maar wie op de gevolgen let, voelt verdriet over die koddigheid.

Onlangs merkte ik op hoe onze bladen, onder de deftige rubriek: ‘Engelse post’ plaats hadden voor 't bericht dat een koorddanser zyn balanceerstok had gebroken. Zodra 't evenwel de ware belangen van 't volk geldt - lees niet ‘van de party’, verzoek ik u - dan hebben die bladen geen ruimte... om de drukkende zegelwet, zeker.

Zodra er iets te kiezen valt, Nederlanders, voor gemeente, provincie of koninkryk, stel ik voor, alle aanspraak op 't leiden uwer opinie te ontzeggen aan elke courant, die u niet vooraf zal hebben meegedeeld, of die balanceerstok behoorlyk gerepareerd is. Wat drommel, als men nieuws vertelt, moet men vertellen tot het eind.

Ja, het loopt in 't koddige. Wilt ge een staaltje van wat ge u laat opdissen? Ik heb ze voor 't grypen. Ziehier:

Er bestaat te Parys, zoals ge weet of niet weet, een censuur op de grafschriften. Een man verloor zyn vrouw, en daar een ongeluk nooit alleen komt, maakte hy een grafschrift in verzen. De plaatsing hiervan werd geweigerd, en wel volgens een franse courant: ‘niet omdat zyn verzen iets onzedelyks bevatten, of omdat ze storend waren voor openbare veiligheid en publieke welvaart, maar... omdat ze zondigden tegen de regelen der prosodie’.

't Is gek, dat beken ik. Maar dat 's nu hier de vraag niet. De vraag is hoe uw couranten geredigeerd worden? Welnu, 't Handelsblad, het deftige Handelsblad - en misschien andere bladen ook, maar dit weet ik niet - vertelt u dat: ‘in Parys de plaatsing van een grafschrift geweigerd is, omdat het niets bevatte tegen de zedelykheid, enz.’ Ik weet niet of er kort daarna iets te kiezen viel, maar zo ja, dan heeft datzelfde Handelsblad u voorgelicht in uw keuze!

Onlangs verscheen er, ik meen in de Presse, een allergeestigste satire tegen de woede van 't reglementeren, en de overdreven centralisatie van bureaumacht. De schryver chargeerde 't onderwerp, door te vertellen dat een - zeer problematieke - koning in Zuid-Amerika, een reglement had gemaakt op 't menseneten. Dit reglement deelde hy in gewone bureautermen mede: ‘Gehoord... enz. Gelezen... enz. Overwegende... enz. Nog gelet... enz. Is verstaan... enz. Onze Minister van binnenlandse zaken is belast... enz.’ De persiflage was aardig.

Een paar dagen daarna vertelde de Amsterdamse Courant heel nuchter, dat de koning van Araucanië het mensen-eten had afgeschaft, of althans die onhebbelykheid had gebracht onder restriktieve bepalingen in een besluit van zóveel artikelen.

Ik weet alweer niet of er kort daarna iets te kiezen viel, Nederlanders, maar zo ja, dan heeft die courant u weer voorgelicht in uw keuze!

En zo'n blad - of zulke bladen, want ik citeer een uit vele - zo'n blad matigt zich aan, mee te spreken waar 't uw hoogste belangen geldt. De mensen, die zulke dingen samenflansen, omhangen zich met de tribunale toga, en beklimmen 't spreekgestoelte op het forum, nadat ze even te voren den volke hebben meegedeeld, dat er een kind is geboren met drie hoofden in 't een of aêr onbekend dorp, of een kalf zonder kop, dat een krant kan redigeren. Maar in zo'n geval is 't dorp bekend, omdat de zaak navraag lyden kan.

Ik zou kans zien dagelyks een hele courant te vullen, alleen met de verkorte mededeling der zotternyen van andere kranten. Dit nu zou een vervelend werk wezen, en ik bepaal me liever tot de beide staaltjes die ik ten beste gaf om u te waarschuwen, Nederlanders, tegen den invloed dien ge op u laat uitoefenen door dezelfde pennen die zulke bêtises schreven.

- O, hoor ik antwoorden, zotternyen van deze soort raken de hoofdartikelen niet! 't Zyn produkten van de dii minorum gentium, van de redakteuren 2de, 3de... 7de klasse, en wyzelf lachen daarom.

Ei! Maar hoe weet dan het volk waar 't u moet geloven, en waar niet? Hoe kan men weten wat kermisgrappen zyn, en wat ernst is?

Aan de bladzyde? Is 't ernst, goede wezenlyke ernst wat ge schryft op pagina één? Staan de domheden op de achterzyde, op de derde bladzy, in 't byvoegsel? Wáár, als 't u belieft? Of liever, waar staan ze niet? Want, neemt my niet kwalyk, ik vind ze overal, en zeker niet minder op de voorzyde uwer bladen, dan in de buurt der wonderkinderen of afwezige kalfskoppen.

En die kinderen, die koppen, doen niemand kwaad. Maar uw zogenaamde hoofdartikelen doen wél kwaad. Als men zulke lange vertogen leest over de juiste bedoeling van Art. 56 van 't Regeringsreglement van Neêrlands-Indië, waarin gesproken wordt over het bevorderen van Vryen arbeid door den Gouverneur-Generaal, gelooft het volk inderdaad dat de kwestie dáár ligt, en let er niet op dat ge - met misdadige verkrachting van de waarheid - de hoofdzaak verzwygt, de enige ware hoofdzaak:

de javaan wordt mishandeld.

Dagbladschyvers, ge spreekt zoveel over dat Art. 56. Ik mag dus vaststellen dat ge 't Reglement wel eens inziet, nietwaar? Hebt ge daarin nooit gelezen, dat diezelfde Gouverneur-Generaal verplicht is zorg te dragen dat de bevolking niet mishandeld wordt? Is u dát voorschrift te natuurlyk, te eenvoudig, te menselyk? Kunt ge daaraan geen systeem vastknopen? Kunt ge daarvan geen partyzaak maken? Is dát de reden dat ge liever dien tekst overslaat, zoals de Hollandse huisvader het artikel over 't verzetten van den grenssteen?

Wat talent dan, que diable! Ik verzeker u dat ge met enige inspanning al zeer spoedig lange stukken zoudt kunnen aaneenlymen over zoiets. Dat ge nu door 't gedurig besteden uwer gaven aan byzaken, een frazeologie hebt opgedaan, die op zulke byzaken past, mag u geen reden zyn om ook niet eens uw bekwaamheden te beproeven aan de hoofdzaak. Doet het eens. Ge zult ontwaren dat men langdradig wezen kan, onbegrypelyk en geleerd zelfs, by de behandeling van iets ernstigs. Ja, ik wanhoop niet aan 't slagen uwer pogingen om zelfs, na wat sukkelens, een stelsel byeen te knoeien over de rechte manier der mishandeling van den Javaan. Een stelsel, een systeem, hoort ge! Een systeem met staathuishoudkunde daarin, daarop, daarover, daardoor! Een systeem met woorden op ‘tie’ ‘atie’ ‘itie’ en ‘otie’. Een systeem met basis en top, met syllogismen, theorieën, utopieën, rhetorische figuren, morele of immorele convictiën, en fictiën! Een systeem, een ordelyk systeem met aanhangers, tegenstanders, voorvechters, renegaten...

Een systeem in 't eind, zoals mensen zonder denkbeelden nodig hebben om hoofdartikels te schryven.

Beproeft het eens, myne heren dagbladschryvers.

En - ik ben bon prince - ik geef u zelfs de keus tussen twee systemen, tussen meer systemen, tussen een systeemloze oneindigheid van verschillende systemen. Lacht u dat niet toe?

Het eerste - maar dit raad ik u af, omdat het te eenvoudig is, en te veel talent zou vereisen om verdedigd te worden - het eerste systeem is dat 'n Gouverneur-Generaal zyn plicht moet doen, en zorg dragen dat de Javaan niet mishandeld wordt. Dit nu is myn systeem en voor ulieden te moeilyk.

Maar al die anderen! Inderdaad, embarras du choix! Ziet eens:


Eerste systeem. Schets van bewerking. ‘De Javaan, myne heren, de Javaan is een mens. De mens, myne heren, de mens is zondig. De zonde komt van den duivel, myne heren, en die duivel, myne heren, gebruikt de ledigheid van de Javanen tot oorkussen. Het is onze plicht, myne heren, den duivel zyn oorkussen af te nemen. Dat oorkussen is op de laatste koffieveiling verkocht voor zoveel centen 't pond. Wy laten ons niet in met holle redeneringen, myne heren! Wy laten de cyfers spreken. Ziet hier de staten van invoer, van verkoop, van netto provenu. En nu willen sommigen beweren, dat de consignatie van dat beddegoed des duivels...’

Ziet ge, heren dagbladschryvers, daar zit ge in twee sprongen op de Consignatie. Verleidt u dit niet?


Tweede systeem. Schets van bewerking. ‘De wet is 't plechtanker van den Staat. Geen Staat kan vergaan zolang de wet geëerbiedigd wordt. En wat schryft nu de wet voor, ten opzichte van onze Indische mede-onderdanen? De Gouverneur-Generaal is verplicht hen te beschermen tegen geweldenary. Juist, die wet behoort geëerbiedigd te worden, zoals alle wetten. Ziehier ons stelsel, myne heren. Hiervan wyken wy niet af. Dit stelsel is een gebouw van steen... neen van arduin... neen, 't is een rots. Wie dit stelsel lief heeft, heeft ons lief... ons, hoofdby- onder- en verdere redakteuren van deze krant. Wie dit stelsel aanvalt, valt ons aan... ons, hoofd- by- onder- en verdere systeemverdedigers, tot de schryvers der koppeloze-kalfberichten inkluis. Als dit stelsel staan blyft, kan er niets vallen. Als dit stelsel valt, blyft er niets staan, zelfs onze krant niet.
En hoe, vraagt ge, moet dit heerlyk onvolprezen stelsel overeind worden gehouden?
Luistert niet, bidden wy u met het diepste gevoel van staathuishoudkundige bezorgdheid, luistert niet naar de inblazingen van de onbekwamen of verdoolden, die niets kennen dan de belangen hunner party! Van hen, die blyven hangen aan de dode letter der wet, en den geest voorbyzien die levend maakt. Neen, verre van ons - hoofd-onder-by-derde-zeven-de- en verdere redakteuren van deze krant - verre van ons zulke schending van onze hogepriesterlyke waardigheid. De wet, myne heren, de wet, de wyze onomstotelyke heilige wet... niets buiten die wet. Mét die wet, alles!
En wat zegt ze? Ze schryft den Gouverneur-Generaal voor, de Javanen te beschermen. Dat behoort hy dus te doen, dat is zyn eerste plicht.
Hoe moet hy dien plicht vervullen? Stipt, voortdurend, zonder ophouden. Van dien plicht mag hy niet afwyken, geen dag, geen uur, geen ogenblik. Ziehier ons stelsel, myne heren. En wat moet nu die Gouverneur-Generaal doen, als iemand hem brieven schryft, waarin wordt meegedeeld dat de Javaan hier en daar wordt mishandeld? Het antwoord ligt voor de hand. Zo'n Gouverneur-Generaal moet die brieven niet lezen, want het is duidelyk dat zulke correspondentie hem zou storen in de vervulling van zyn plicht; de bescherming van den Javaan. Ziehier ons stelsel, myne heren.
En als de schryver van zulke ongepaste klaagbrieven aanhoudt? Dan moet de Gouverneur-Generaal hem zyn ongenoegen kenbaar maken in 'n kabinetsbrief, en hem dwingen zyn ontslag te vragen. Ziehier ons stelsel, myne heren.
En wanneer dan zo iemand nóg niet ophoudt vertogen in te dienen over de mishandeling van den Javaan, die den Gouverneur-Generaal hinderen in 't onafgebroken beschermen der Javanen? Dan, myne heren, dan verheffen wy onze stem, en benoemen dien Gouverneur-Generaal, die zich geen enkel ogenblik, door wien of wat ook, liet aftrekken van zyn plicht, tot geachte spreker. Ziehier ons systeem, myne heren, in al z'n schoonheid.’
Derde systeem. Proeve van bewerking. ‘Ieder kent het stelsel dat wy sedert jaren met volle overtuiging verdedigen. Wy achten en eerbiedigen de wetten, maar juist daarom kanten wy ons met alle macht die ons gegeven is, tegen de valse interpretatie van Art. 55 van 't Regeringsreglement. Daar staat duidelyk dat het beschermen van den Javaan een eerste plicht is van den Gouverneur-Generaal. Wat was de bedoeling des wetgevers by 't drukken op dit veelbeduidende woord: eerste? Dat de Gouverneur-Generaal van die bescherming zyn hoofd bezigheid maken zou? Zyn hoofdzorg? Geenszins, myne heren. Dan toch zou er staan: voornaamste, belangrykste, gewichtigste. 't Is duidelyk voor ieder die niet verblind is door partywoede, dat het woord eerste een telwoord is van rangorde, geen adjektief van superioriteit. By 't aan-wal-stappen behoort de Gouverneur-Generaal, terstond, ogenblikkelyk, dezen of genen Javaan te beschermen tegen 't een of ander. Dit is zyn eerste plicht, en zeer terecht heeft de wetgever hem geboden dien eersten plicht snel en eens-voor-altyd af te doen, opdat hy in 't vervolg tyd, lust, kracht en gelegenheid overhoude voor zyn tweeden plicht, voor zyn derden, voor zyn zevenden... als er zoveel plichten zyn, wat we niet weten. Ziehier ons stelsel, myne heren.
Weg met hen die, alle gezonde begrippen over volgorde verkrachtende, de vervulling van den eersten plicht eisen, na 't volbrengen van den tweeden! Zien ze niet in, die partymannen, dat zy gedurig dien ongelukkigen eersten plicht in de plaats schuiven van andere plichten? Begrypen ze niet, dat de wetgever zyn byzondere redenen moet gehad hebben om hier, zo geheel tegen gewoonte en smaak, duidelyk te wezen? De bescherming van den Javaan is des Gouverneur-Generaals eerste plicht. Dit herhalen wy. Hac nitimur, hanc tuemur, als een oude gulden. De Landvoogd die zich zou verstouten dien eersten plicht uit te oefenen nadat ze door voorafgaande andere plichten, de dertiende, of - o gruwel! - de zeven-en-twintigste plicht zou geworden zyn... zulk een Landvoogd... God zy gedankt, zulke Landvoogden bestaan er niet. En áls ze bestonden... maar neen, ons dagbladhoofdartikel-schryversgemoed verzet zich tegen zulke veronderstellingen, en met deze voorlopige ontwikkeling van ons stelsel besluiten wy dit eerste artikel over 't eerstelingschap der verplichtingen van den Gouverneur-Generaal.’

Deze charge is niet zo sterk als ze schynt. In de Tweede Kamer heeft de Oud-Minister Mijer gemeend den Gouverneur-Generaal dien ik aanklaag van plichtverzuim, te verontschuldigen - niet door te zeggen, dat ik onwaarheid had gesproken, o neen! - maar door de bewering dat die Gouverneur-Generaal eens, heel in 't begin van zyn bestuur, zyn ‘eersten’ plicht vervuld had. En niemand protesteerde! Als dus deze of gene dagbladredakteur myn proeve van bewerking tot de zyne maken wil, en een systeem scheppen door speling met het woord: eerste, dan kan hy al terstond rekenen op 't bondgenootschap van den heer Mijer en van al die zwygers. Ja, ja, met een beetje talent ware daarvan inderdaad een staatkundige party te maken. De thans regerende partyen hebben niet veel meer om 't lyf.


Vierde systeem. Proeve van bewerking. ‘Het is onbegrypelyk hoe mannen die overigens kunnen geacht worden niet ontbloot te zyn van verstand, zo geheel- en-alafdwalen van gezonde wetsuitlegging, zodra 't de juiste opvatting geldt van 't voorschrift dat den Gouverneur-Generaal gebiedt, de Javanen te beschermen tegen de hebzucht hunner Hoofden. Wy betreuren de verblinding die in dit artikel iets anders ziet dan wy... hoofd-, onder-, by-, tweede, dertiende redakteuren dezer krant. De party, die zich bezighoudt met de ondermyning van Kerk, Staat, Koffieveilingen en Uitlegkunde, blyft beweren of liever, blyft voortgaan zich te houden alsof ze beweerde - want in-trouwe...

Goed!


... in trouwe, met het meeste vertrouwen op de goede trouw durven wy ons ternauwernood toevertrouwen enig wantrouwen...

Zeer goed!


... enig wantrouwen...

Mooi, maar ik zie geen kans een behoorlyk eind te maken aan die fraze.


Dus, myne heren, ziet hier ons stelsel. De wet schryft duidelyk voor, dat de Javaan moet beschermd worden tegen de hebzucht zyner hoofden. In tegenstelling van de stelsels der ongestelde stellingen, die de tegenovergestelde party stelselmatig voorop stelt, veronderstellen wy niet te veel te stellen door met de meeste stelligheid vast te stellen, dat ons stelsel juist gesteld is...

Ziet ge, heren dagbladschryvers, dat er wel wat van te maken is. Komaan... wat talent, voor den drommel!


Ziet hier dan ons stelsel, myne heren. De Javaanse Hoofden lyden aan hebzucht, dat is: aan zucht om te hebben. Het woord en de ziekte bestaan uit twee delen: uit hebben en uit zucht. Geen zucht zonder hebben. Geen hebben zonder zucht. Dat is ons stelsel, myne heren.
Hoe moet nu de Javaan beschermd worden tegen die ziekte? Na 't vooropgestelde gedeelte van ons stelsel is de conclusie allereenvoudigst. Men zorge slechts dat de Javaan nooit iets hebbe, dan is 't onmogelyk dat hy kan worden aangetast door een ziekte die, zoals wy ten klaarste hebben aangetoond, voor de grootste helft uit hebben bestaat. Dit is ons stelsel. 't Is ons niet onbekend, hoe anderen beweren dat men den Javaan ook de zucht behoort af te nemen, maar dit zyn ydele theorieën, myne heren, die verkondigd worden door de kranten van de andere party, wier stelsel verkeerd is. Onze leus myne heren, is onpartydigheid, strikte onpartydigheid en gehechtheid aan ons stelsel. De waarheid - en ons stelsel - is ons dierbaar als een abonnement met vooruitbetaling voor zeven jaren. Zolang dus ons het woord gegeven is - ons, hoofd-, by-, onder-, derde en dertiende redakteuren dezer krant - zullen wy dat woord verkondigen, en vasthouden aan de onwrikbare eerste gronden van staathuishoudkunde, die leren dat by den Javaan alle zucht tot hebben zal wegblyven, zolang de G.G. maar voortgaat zich stipt te gedragen naar Art. 55 van zyn Instruktie, dat hem voorschryft te zorgen dat die Javaan nooit wete wat hebben is. Ziedaar, myne heren, ons stelsel.
En meer nog. Ons stelsel munt ook daarom ver boven andere stelsels uit, wyl het van tweeërlei kanten kan worden bezien, zonder iets te verliezen van de symmetrische en majestueuse volmaaktheid die een goed stelsel kenmerkt. Want zelfs indien sommige betweters - zy namelyk, die de andere kranten schryven, wacht u daarvoor! - indien sommigen beweren dat wy ronddwalen in een schromelyke verwarring van denkbeelden, door 't verkondigen der stelling dat de Javaan moet beschermd worden tegen de hebzucht zyner Hoofden, en niet tegen zyn eigen predispositie tot die ziekelyke aandoening, welnu, dan nóg blyft ons stelsel onomgestoten dáárstaan als een lichtbaak waarnaar schipbreukige volkeren hun kiel zullen wenden, telkens als zy in den Oceaan van de Wereldgeschiedenis een lek zullen bekomen hebben door 't stoten op de vuile klippen der onderzeese wanbegrippen van die andere party die een verkeerd stelsel voorstaat.
Welaan, ook op dit terrein nemen wy den stryd aan. Tegen de hebzucht der Hoofden alzo, en niet tegen zyn eigen hebzucht moet de Javaan door den Gouverneur-Generaal beschermd worden. Dan nóg vragen wy u, hoe dit beter kan geschieden dan door alle welvaart van dien Javaan te verplaatsen naar 't Willemspark in den Haag? Zal de kwaal niet gelenigd worden, ja volkomen genezen zelfs, als de oorzaak verlegd wordt naar een ander land? Schryven niet zedelykheid, godsvrucht en broederliefde - om nu niet te spreken van alle andere volkomenheden waarin de Nederlanders van onze party te allen tyde zo byzonder hebben uitgemunt - schryven ze niet gebiedend voor, ons op te offeren voor onze medeschepselen daarginder? Is niet elk Hoofd op Java gevrywaard tegen begeerte naar den buffel van den arme, als slechts de G.G. voortdurend zorgt dat die arme nooit een buffel bezit? Als wy, door trouw ons stelsel te behartigen, elken buffel converteren in vrybriefjes voor de Haagse opera, of aandelen in de Nederlandse Handelmaatschappy? Hebt ge er ooit van gehoord dat een Javaans Hoofd hebzuchtig is geworden naar een buiten by Deventer of een optrek te Driebergen? Ziehier ons stelsel: men neme de oorzaak der kwaal weg, en de kwaal zal verdwynen. Cessante causa cessat effectus, heeft Quinctilianus gezegd, en wy zeggen dit dien groten lierdichter in volle overtuiging na, niet zonder acht te slaan op de nooit genoeg te waarderen grondstelling van Hippocrates, dat sommige dingen in de wereld haar oorzaken hebben. Het hart bloedt ons by 't beschouwen van al de mensen die anders denken dan wy, en die zich abonneren op kranten van een verkeerd stelsel. De aanvallen die wy gedurig ondergaan, over de onjuistheid onzer mededeling dat er te X. een drieling was ter wereld gekomen, toont ten duidelykste aan dat men zich niet ontziet ook de meest verachtelyke wapenen ter hand te nemen om ons en ons stelsel te bestryden. Verdraaiing onzer woorden, sophistische uitlegging van uit het verband gerukte zinsneden, ziedaar alles wat die tegenparty in staat is te doen. Wy houden met de hand op 't geweten staande dat er te X. drie kinderen zyn geboren. Dat is ons stelsel, myne Heren. Maar wy hebben niet beweerd, zoals die andere krant ons aanwryft, dat die kinderen geboren zyn van één moeder, noch dat ze geboren werden op denzelfden dag. Zó rukken ze alles uit het verband, de verblinden die den ondergang beogen van onzen geëerbiedigden Koning, van 't dierbaar Vaderland en van ons stelsel. Op hen komen de gevolgen, op hen en hun abonné's. Wy voor ons, wy zullen voortgaan...’

Goed, ga voort! Voor heden genoeg, heren dagbladschryvers! En gy, Nederlanders, zult ge óók voortgaan u te laten voorlichten door die heren?

there is something rotten in the realm!...

Ja, daar is verrotting in den Staat, en de naam van die verrotting, Nederlanders, is: leugen.

Dat zal ik u aantonen. Dát moest ik vóór alles u aantonen, by 't behandelen der zogenaamde kwestiën van den dag.

En wie nu menen mocht bedrogen te zyn door een valsen titel, omdat ik tot nog toe weinig of niets gezegd heb over zogenaamden Vryen Arbeid, vergist zich.

Ik héb reeds - en veel - gesproken over Vryen Arbeid. Ik deed dit overal waar ik opstond tegen leugen.

Want:

vrye arbeid, zoals die wordt gepredikt door ministers of kamerleden, zoals die wordt verdedigd door sommige dagbladen, IS leugen.

Dat zal, onder andere de conclusie wezen van myn tegenwoordig schryven.