Multatuli.online


Van Fancy

We zyn weer verhuisd. 't Wordt al nauwer en nauwer. 't Is my of ik een visfuik inreis, zonder retourbiljet. Nog kan die oude kast het huis niet in; het eind zal wezen dat wy 't huis in de kast zetten, dan wordt het sleutelgat deur.

Die gedurige twyfel of ik een meisje ben, hindert my. Ik ben gesteld op myn identiteit. Zou 't U smaken als men zich obstineerde u aan te zien voor een wolk?... Verbeeld u dat men u afweerde met een parapluie, en dat uw droefheid, uw tranen, op 't weerglas stonden genoteerd als regen?... Of dat men u tegen 't lyf liep, in mening door u heen te lopen?... Of dat ge werdt opgesnoven als aether?... Zyn dat plezierige dingen? Voor den honderdsten keer zeg ik dat 'k een meisje ben, en om u daarvan goed te overtuigen, zal ik een en ander verhalen van myn omgeving. Oordeel zelf of een geest dat zou kunnen verzinnen.

Myn moeder is dood, en myn vader hertrouwde omdat een vrouw zoveel gemak geeft in 't huishouden. Myn stiefmoeder is een brave vrouw, en dat spyt my zeer, want ik zou 't gemakkelyker vinden over ondeugd dan over braafheid te klagen, omdat ieder zo party trekt voor braafheid. Nu verhes ik 't altyd, als ik zeg dat ze my 't leven zo vervelend maakt. Nooit heeft iemand voor haar een weefgetouw uitgevonden. Zy breit, breit, breit... altyd breit ze, en den overigen tyd knoopt ze en haakt ze.

Maar de uren die zy daarna vry heeft, besteedt ze aan anti-ma-* 
kassars voor de watersnood-lotery, en in verloren ogenblikken stopt ze kousen. Ik heb nog vergeten te zeggen dat zy ter afwisseling kanapékussens borduurt met kraaltjes. Kent ge dat? Ik vraag niet of ge 't kunt? Het is aldus:

Men koopt of huurt een stuk papier dat afgedeeld is in zeer kleine ruitjes, die alle gekleurd zyn, en wel op een manier die, als men niet te stipt kykt, dat papier enige gelykenis geeft met een tekening. Zo iets stelt dan vóór een boeket bloemen, of de herders in den stal, of een boer die z'n pyp rookt, of iets dergelyks. Van naby moet men 't niet zien, want dan is zo'n pypekop een trapezium - ik ‘leer’ myn examen voor secondante - en de herders hebben vierkante neuzen. Daarop neemt men een stuk doek, een soort van zeildoek, waarin de meeste draden ontbreken, zodat de ruiten van het zeildoek nagenoeg overeenstemmen met de gekleurde ruiten op 't papier. Men koopt wol of zyde, en kralen van allerlei kleur, en men kan beginnen te werken. Want wat nu volgt heet: werken, en als ik aan u denk, aan myn gestorven moeder, aan Insulinde, en de geschiedenissen van gezag, dan zeggen ze dat ik ‘leeg’ zit. Ik leeg!

Welnu, dan zoekt men op 't papier een punt van uitgang, naar verkiezing. Daartoe neemt men, als 't in den stal is de luiermand, of van den boer de wang die meestal kersrood ziet, om de braafheid aan te tonen van den landelijken stand. Die braafheid is dan b.v. uitgedrukt in vier kleuren, verdeeld in dertien ruiten, hoogrood, donkerrood, rozerood, bleekrood. Men legt de wol of de kralen op de wang van den boer, om een model te nemen van de nuance zyner landelyke deugd, en dan brengt men die over op het doek, door den draad vast te strikken in de geruite openingen. Het begin is dan dáár, en wat er volgt is makkelyk. Men telt maar altyd af van dien boer of van de luiermand, en dan weet men precies waar de zeven zwarte kralen thuishoren, die de verrukking aanduiden van de herders, of de parallelogram van geelwitte zyde, die licht moet brengen in 't oog van de kraamvrouw. Als 't klaar is, begint men een ander.

Maar nu moet ik u iets vragen. Ik heb een oom die altyd spreekt van ‘een Christelyk huwelyk’. (Dat is niet de oom van ‘de’ vrouw. Ik heb veel ooms, o!) Wat is toch een Christelyk huwelyk? Ik heb er myn bybel op nageslagen, en daarvan niets ge-* 
vonden. Ik zie niet dat Christus voorschriften over het huwelyk heeft gegeven. Hy zegt, geloof ik, alleen dat het een wereldse zaak is. Maar is dát nu een Christelyk huwelyk? Ik meen dien boer, dien pypekop en de herders? Myn vader heeft aan myn stiefmoeder vier kinderen ten huwelyk gebracht; zy is een brave vrouw, en zou dus niets doen wat niet goed is, in zulk een gewichtige zaak. Hoe legt gy nu uit, dat zy de huwelyksgift myns vaders waardeert naar behoren, door 't eeuwige breien, stoppen, stikken, naaien, haken, borduren en knopen?

- Lieve moeder, heb ik vaak gezegd, we hebben kousen te veel, en gyzelve draagt maar één japon tegelijk. Wy gebruiken weinig pommade, en dus die anti-Makassars... Bovendien, wij zitten altyd ‘fatsoenlijk’ recht... nooit raakte ons bezoedeld hoofd de kussens van de sofa... die de deur niet in kon...

Ja... watersnood!

Eilieve, ook wy zyn in nood, al is het nood door droogte! Moet dan de nood volstrekt nat wezen, om te werken op 't gevoel? Wy, myn zusters en myn broertjes hadden ook aanspraak op wat hulp, op wat onderricht, op wat leiding, op wat liefde! Is 't een vereiste dat wy eerst verdrinken voor men...

Hoor eens, Max, als wy weer verhuizen, hoop ik dat het ditmaal wezen zal naar den Bommelerwaard.

En myn vader! Staat er niets in de wet tegen vaders die hun kinderen verruilen tegen gestopte kousen? Ik begryp waarlyk de verhouding niet recht tussen ouders en kinderen. Ik heb een liefhebbend hart, Max, en daarby behoefte aan wat kennis. Welnu, als ik myn vader daarnaar vraag, zegtie [*] ‘Zegtie’. O tuchteloze Fancy! dat hy geen schoolmeester is, en wat het liefhebben aangaat, schyn ik te moeten wachten op een aanstaanden collega, als ik les zal geven in de vormleer.

Ik begryp myn leven niet. In keepsakes en muzen-almanakken is een meisje iets liefs, iets belangryks, iets poëtieks. Ik bén een meisje, en voel me onlief, onbelangryk en volstrekt niet poëtisch. Waar ligt dat aan?

- Uw leeftyd, zei een oom - een ander alweer - uw leeftyd is de schoonste tyd van 't leven!

O Max, o Max, wat heb ik te denken van de rest?

En 't zyn brave mensen, myn ouders! Spreek geen kwaad van hen. Myn vader slaat geen preekbeurt over van Ds Meyboom, en betaalt prompt zyn rekeningen. Doe hem dat na, als ge kunt. En myn moeder is inderdaad kerks en fatsoenlyk, maar...

Ik verbeeld my dat een bloempotje veel goed zou doen in ons huis.

Schryf my spoedig. Ik lees zo gaarne uw brieven. Zy maken my den indruk van den absenten bloempot, schoon uw geschiedenissen van gezag...

Neen, oprecht wil ik zyn, al bén ik dan een meisje. Ik vond eigenlyk alléén dáárom uw vertellingen zo troosteloos, wyl ikzelve - 't kost my moeite het te bekennen - wyl 't gezag dat ge aantast... wyl ik... uit verveling... ik heb een katje, Max... en... uit verveling...

Lieve hemel, wat valt het my zwaar de waarheid te zeggen... o Max, ge ziet wel dat ik een meisje ben!

Dat beestje... welnu, uit verveling... heb ik 't wel eens... geknepen... 't Is er uit! Dat geeft lucht!

Ik ben zo bang dat myn katje uw geschiedenissen over gezag zal inzien, en dan... dan zal 't my krabben, als ik het plaag... ziedaar!

Naschrift. Ik dank u zeer voor de lezing van Tine's laatsten brief, schoon ik er niets van begryp. Is dat klimaat van Laeken wel gezond? Schilderyen, lysten, een huwelykskontrakt getekend op myn vierde jaar als ambachtsheer - want ik was vier jaar oud, vyftien jaar geleden - ik begryp er niets van. Hebt ge my ooit het venster uitgegooid? Ik weet het niet, waarlyk, ik weet het niet. En aan 't meten van de aarde heb ik nooit geholpen... Is 't wel gezond te Laeken?

Over een paar dagen: kniptyd! Myn haren... ik word geroepen.