Multatuli.online


Hoofdstuk XII

2-3, 2n96 Toespeling op de gewoonte van Françoise Scarron-d'Aubigné (1635-1719) haar gasten, bij gebrek aan voedsel, vertellingen voor te zetten. Zij was in 1652 getrouwd met de Franse dichter Paul Scarron, wiens huis een ontmoetingsplaats voor vele beroemde tijdgenoten was. Françoise Scarron veroverde zich al snel een plaats in dit milieu. Van haar werd gezegd dat ‘elle faisait oublier le rôti à ses convives en leur racontant une anecdote’ (Larousse, Grand dictionnaire x, p. 959-960).
Madame Geoffrin: Marie-Thérèse Geoffrin-Rodet (1699-1777). Hield een befaamd geworden salon, waar zij twee maal per week kunstenaars en geleerden ontving. Zie voor de verandering van Van Lennep het variantenapparaat  , p. 318.
12 samen met..iemand: met ‘iemand’ is bedoeld: Si Oepi Keteh; zie hier  en hier  ; vgl. ook hier  .
12-13 Weet je waarom ik te Padang gesuspendeerd was: in dit hoofdstuk en in de beide volgende hoofdstukken zijn gebeurtenissen beschreven die zich hebben afgespeeld tijdens Dekkers verblijf aan de Westkust van Sumatra.
Op 7 oktober 1842 was hij aangekomen in Padang; een maand later werd hij geplaatst te Natal, als controleur 2e klasse. Een klein jaar later - op 22 juli 1843 - werd hij uit het civiel gezag te Natal ontslagen, onder verplichting zijn administratieve achterstand bij te werken, en werd hij ter beschikking gesteld van de resident der Padangse bovenlanden. Op 2 oktober 1843 werd echter besloten dat Dekker niet naar zijn nieuwe bestemming mocht vertrekken voor hij zijn administratie had verantwoord. Op grond van een nieuw ontdekte fout in zijn administratie werd hij op 8 januari 1844 gesuspendeerd. Eind september van dat jaar verliet hij ten slotte Padang.
Dekker werd zoals gezegd op 8 januari 1844 gesuspendeerd, d.w.z. geschorst, met inhouding van tractement. De reden hiervoor was dat men ‘andermaal een misslag in de administratie van den controleur der 2e klasse E. Douwes Dekker ontdekt [had], welligt grover en misdadiger, dan alle zijne overige fouten te zamen genomen’ (vw viii, 383).
14 deficit...in uw kas te Natal: het kastekort komt aan de orde in het begin van hoofdstuk xiii en in de daarbij behorende annotaties.
19-21 De omstandigheden in de Noord van Sumatra waren kort na 't innemen van Baroes, Tapoes en Singkel zóó verward: in de jaren dertig van de vorige eeuw trachtte men ook Sumatra onder daadwerkelijk Nederlands gezag te brengen, voorzover althans de met Engeland gemaakte afspraken dit toelieten (zie de annotatie bij xi, Multatuli’s noot 93  ). De strijd om het gezag, die met wisselend succes werd gevoerd, leidde op veel plaatsen tot felle gevechten. Uiteindelijk slaagde men er in de Westkust van Sumatra aan het Nederlands gezag te onderwerpen.
Baroes, Tapoes en Singkel: destijds onafhankelijke rijkjes in het noorden van de Westkust van Sumatra, dichtbij Atjeh. Baroes en Tapoes werden in 1839 bezet, Singkel in 1840. Men verwachtte grote voordelen van dit gebied, met name door de peperhandel; de zaak werd echter een financieel fiasco (De Stuers, Vestiging 11, p. 122-134).

25 De Battahlanden waren in roering: Battahlanden: een niet nauw omschreven begrip, zal hier in geografische, niet in bestuurlijke zin gebruikt zijn: een uitgestrekt gebied in het noorden van Sumatra. De roering in deze streken hing samen met de hierboven aangeduide gezagsstrijd, maar werd nog verergerd doordat religieuze zaken mede een rol speelden. De Padri's, leden van een streng Islamitische sekte, verzetten zich tegen de Nederlandse overheersing en trachtten een meer orthodoxe vorm van de Islam in te voeren.
29-30 eenigen tyd voor myn komst was er een komplot ontdekt, om myn voorganger te vermoorden en opstand te maken: Dekkers voorganger als controleur te Natal was Jacobus Hubertus van Meerten (1809-1894). Het komplot komt aan de orde in het begin van hoofdstuk xiv en in de daarbij behorende annotaties.
33 styve: strakke.
45-46 entre l'écorce et le bois, il ne faut pas mettre le doigt: vgl. het Franse spreekwoord ‘Entre le bois (of: l'arbre) et l'écorce, il ne faut pas mettre le doigt’ (letterlijk: men moet zijn vinger niet tussen het hout en de schors steken): meng je niet in een strijd tussen echtelieden.
77 e.h.v.w.: eigen haard veel waard: hiermee wordt de directe relatie tussen het romanpersonage Tine en Everdine Huberte baronesse van Wijnbergen, aan wie Max Havelaar is opgedragen, nogmaals aangegeven. Eerder was dit gebeurd in xi, hier  .
86 generaal Vandamme: in werkelijkheid A.V. Michiels; zie vi, [168] deze noot  en [177-178] deze noot  . Michiels was ter plaatse de hoogste gezagdrager en als zodanig verantwoordelijk voor de bestuurlijke beslissingen omtrent Dekker. Mogelijk verwijst de naam Vandamme naar een Frans generaal ten tijde van Napoleon - D.J. Vandamme (1771-1830) -, die berucht was om zijn wreedheden.
88 tricheeren: vals spelen.
102-105 omdat hy zooveel ambtenaren suspendeerde. Er waren er op Padang zeker zeven of acht die hy...in hun ambten geschorst had: Michiels stond er om bekend dat hij veel eiste van zijn ondergeschikten en hun tekortkomingen streng strafte. Bestuursambtenaren hadden in het algemeen weinig belangstelling voor een plaatsing aan de Westkust van Sumatra vanwege ‘het militair regime van Michiels en zijn suspendeermanie’ (De Bruyn Prince, Bescheiden, p. 10).
Multatuli behandelt een aantal gevallen van schorsing; zie hiervoor: hoofdstuk xii, hier  , xiv, hier  , xiv, hier  en Multatuli’s noot 116  .
105-108 De adsistent-resident van Padang...: Dirk François Schaap (?-1864) was in de jaren 1842-1844 assistent-resident en magistraat van Padang. In zijn Dienststaat wordt vermeld dat hij gesuspendeerd is, echter zonder datum of opgave van reden. Van de door Multatuli genoemde reden  geen bevestiging gevonden. In oktober 1844 werd Schaap uit de gouvernementsdienst ontslagen. Later kwam hij weer in dienst van het gouvernement. Zie hiervoor verderop  dit hoofdstuk en hoofdstuk xiv, Multatuli’s noot 116  . Het is onduidelijk van welke controleur in deze passage  sprake is.

109n98 commérages: leuterpraatjes.
chinesche kamp te Batavia: de Chinezen vormden een belangrijke bevolkingsgroep in Nederlands-Indië; ze woonden in afzonderlijke wijken bij elkaar. Ook Batavia had zo'n Chinese wijk, de kampong Tjina. Ik heb geen bevestiging gevonden van Multatuli's verklaring van Chinesche kerk. Een andere verklaring luidde dat de Europese dames in vroeger tijden bijeen kwamen bij de Chinese kerk, waar de Chinese vrouwen zich de toekomst lieten voorspellen. Ook zijzelf lieten zich wel overhalen zich te laten waarzeggen. Bij hun thuiskomst was de gewone vraag van hun echtgenoten of er nog nieuws was uit de Chinese kerk. ‘En, daar het gebragte nieuws altijd nadere bevestiging vorderde, zoo is het langzamerhand eene gewoonte geworden, om alle praatjes tijdingen uit de Chinesche Kerk te noemen’ (G., ‘De Chinesche kerk’, p. 339).
114 surnumerair Valkenaar: geen gegevens bekend.
148 ‘sabreeren: neersabelen (vgl. het Franse ‘sabrer’).
149n99 vexatoire: kwellende, drukkende.
J.J.M. de Chateleux: Jean Joseph Aloise de Chateleux (1815-?). In 1834 als tweede luitenant bij het wapen der artillerie naar Indië vertrokken; in 1842 benoemd tot kapitein. Verder geen gegevens bekend, die hier van belang zijn.
De in deze noot beschreven gebeurtenissen hebben zich in grote lijnen zo afgespeeld, alleen is Dekker er niet bij aanwezig geweest, omdat ze plaats vonden in het midden van december 1844, dus ruim twee maanden na zijn vertrek uit Padang.
De vestiging van het Nederlands gezag op Sumatra was vooral ingegeven door economische motieven; met name van de peperteelt had men hoge verwachtingen. Een deel van de gronden, die toebehoorden aan Pau - een bestuurlijke eenheid in de buurt van Padang - was hiertoe aangewezen en in november 1844 begon men met het aanleggen van wegen en bruggen. Uit ontevredenheid beraamde de bevolking een komplot: men wilde Padang overvallen en Michiels met enige andere hoge bestuursambtenaren vermoorden. Het komplot lekte uit en Michiels besloot om de opstandelingen in de nacht van 14 december 1844 te overvallen. Omdat ook dit plan uitlekte, wachtten de opstandelingen de Nederlandse expeditie gewapend op. De expeditie stond onder bevel van kapitein Gerrit Beyerman (1810-1844), die bij het treffen om het leven kwam (De Stuers, Vestiging 11, p. 159-162).
kommittenten: lastgevers.
m'n opmerkingen over de hyperkrygskunstige slimmighedens van den prillen prins van Oranje by Quatre-Bras (idee, 747 vlgg.): in Idee 747-755 (vw iv, 465-481) ontwikkelde Multatuli een soortgelijke gedachte als in de laatste alinea van deze noot. Volgens hem leidt er ‘een brede weg van kindergedichtjes, via school, katechisatie, preken, krantengeschryf, deugdmethoden en “geschiedenisboekjes” naar oorlogsgeestdrift’ en kan dit gebeuren doordat de mensen niet kunnen lezen. Met behulp van enkele voorbeelden onderbouwde hij zijn betoog. Een van die voorbeelden betrof de hyperkrygskunstige slimmighedens van den prillen prins van Oranje: bij de slag van Quatre-Bras zou de latere koning Willem ii - volgens J. Scheltema in zijn boek Laatste veldtocht van Napoleon Buonaparte - ‘oud-gediende Ney’ ‘verschalkt’ hebben door het te doen voorkomen dat zijn troepen talrijker waren dan in wer-
kelijkheid het geval was. Scheltema's boek zit - aldus Multatuli - ‘vol zotterny en gemeenheid, maar...'t is niet zotter of gemener dan de hele litteratuur van dien tyd [...]’ (citaten: vw iv, 467 en 480).

184-185 à cheval bent op: streng vasthoudt aan. Vgl. de uitdrukking ‘être à cheval sur les principes’ voor: streng aan zijn beginselen vasthouden. Gezien de context hier gebruikt in de betekenis: bij uitstek deskundig bent in.
189 haro: foei. Vgl. ‘crier haro’ voor: luid zijn verontwaardiging te kennen geven.
197-198 la pièce: (de résistance): de hoofdschotel; misschien ook: ‘la pièce justificative’: het bewijsstuk.
232 inhabers: eigenaars, houders.
237-238 Kappelman die zich voedt met zuurkool en scharrebier: door Multatuli gecreëerd type van de benepen burgerman, die zeer gesteld is op godsdienst en fatsoen. Mogelijk is de naam een toespeling op een bekende (fictieve) figuur, een zegswijze of iets dergelijks. Hierover niets gevonden.
scharrebier: goedkoop bier van geringe kwaliteit.
253-254 hinderpalen der zedelykheid stonden hem nooit in den weg!’: deze zin komt letterlijk zo voor in het portret van Napoleon, dat J.H. van der Palm (1763-1840) schetste in de inleiding van zijn Geschied- en redekunstig gedenkschrift van Nederlands herstelling in den jare 1813 (Amsterdam, 1816; het citaat op p. 19).
257-266 Geen gegevens bekend; zie ook [105-108] deze noot  .
270-273 dat hy een achtenswaardig persoon was...: nadat hij eerst ontslagen was uit gouvernementsdienst (zie [105-108] deze noot  ) werd Schaap in 1845 benoemd tot assistent-resident van Maros, een afdeling op Celebes.
277-280 Van dit versje zijn geen andere versies bekend; als het - zoals Multatuli zegt - is ingegeven door de suspensie van Schaap, moet het in 1844 geschreven zijn (zie [105-108] deze noot  ).
283-294 Per 8 januari 1844 was Dekker geschorst, hetgeen ook inhield dat hij geen tractement meer ontving. Eerder al - n.l. op 2 oktober van het jaar daarvoor - was bepaald dat hij Padang niet mocht verlaten voordat hij zijn administratie verantwoord zou hebben; ook toen al werd hem - ten onrechte - geen tractement uitbetaald.
ik had den generaal geschreven dat hy verantwoordelyk was indien ik omkwam van ellende: een dergelijke brief van Dekker aan generaal Michiels is niet bewaard gebleven en heeft mogelijk in die vorm ook niet bestaan. Wel komen er in zijn officiële brieven aan Michiels passages voor die in dezelfde richting gaan. Over het niet aannemen van hulp van anderen b.v. in een brief van 19 november 1843, waarin hij om uitstel van betaling vraagt; wel betalen ‘zoude mij noodzaken alhier op Padang, waar ik onbekend ben, en nagenoeg geene connexien heb, verplichting te maken aan vreemden, hetgeen indien zulks eenigzins konde vermeden worden, immer stuitend blijft’ (vw viii, 349).
In een volgende brief blijkt echter dat geld lenen in Padang ook wel erg moeilijk geweest zou zijn wegens de vrees voor den machtigen generaal: ‘In elke andere omstandigheid zoude het mij niet zwaar vallen, de bedoelde som te verkrijgen, doch moeielijk is het vertrouwen in te boezemen bij personen die, steunende op de juistheid van uhedg. nadeelige opinie mijwaarts, welke men ruimschoots in de gelegenheid is op te merken, in het denkbeeld verkeeren dat de aan mij betoonde hulp aan eenen onwaardige zoude besteed zijn’ (vw viii, 352).
dat men my daarheen een pas zou geven: geen officiële regeling gevonden. Er bestond wel een passenstelsel, maar dat betrof alleen de inlandse bevolking. Mogelijk is bedoeld dat Michiels, ook al kon hij Dekker formeel niet beletten Padang te verlaten, over voldoende middelen en macht beschikte om dit in de praktijk wel te doen.
Dat heeft negen maanden geduurd: n.l. van 8 januari 1844 tot eind september van dat jaar, toen Dekker Padang verliet. In feite echter ontving Dekker al sinds september 1843 geen tractement meer, zodat hij een vol jaar zonder inkomsten was.

302n101 Tijdens zijn gedwongen verblijf in Padang (1843-1844) schreef Dekker zijn toneelstuk, dat toen nog De eerlooze heette. Over de opvoering van De bruid daarboven is weinig bekend; onlangs wil zeggen: in 1875 - dezelfde formulering komt n.l. ook voor in de vierde druk. Eind maart 1875 is men bezig met de repetities (vw xvii, p. 536); op 1 en 4 april zijn er opvoeringen (vw xvii, p. 564 en p. 613). Over het bijwonen van een van de voorstellingen zijn geen feiten bekend.
comme le premier venu: als de eerste de beste.
Hoe ikzelf over die ‘Bruid’ oordeel, is bekend: Dekkers oordeel over De bruid daarboven bracht hij onder woorden in het ‘Naschrift’ bij de vierde druk (1872). Zijn voornaamste bezwaar was het gebrek aan oorspronkelijkheid; zie ook de annotatie bij iii, Multatuli’s noot 4  .
Emilia Galotti: burgerlijk treurspel uit 1772 van G.E. Lessing (1729-1781), dat grote populariteit genoot. Het behandelt een voorval uit de Romeinse geschiedenis, geplaatst tegen de maatschappelijke achtergrond van de 18de eeuw, waarbij het vooral gaat om de tegenstelling tussen adel en burgerij en om het conflict tussen gevoel en rede.
Kabale und Liebe: burgerlijk treurspel (1784) van J.C.F. von Schiller (1759-1805). Het stuk is wel met Lessings Emilia Galotti vergeleken, omdat ook hier de tegenstelling adel-burgerij een belangrijke rol speelt. Het stuk was sterk maatschappij-kritisch en kende groot succes.
Minna van Barnhelm: Minna von Barnhelm oder das Soldatenglück (1767) van G.E. Lessing, een realistisch blijspel. Ook dit toneelspel is betrokken op de destijds actuele maatschappelijke situatie en was uiterst populair.
Kotzebue: A.F.I. von Kotzebue (1761-1819), Duits blijspeldichter. Schreef meer dan tweehonderd, vaak sentimentele en oppervlakkige, toneelstukken, die berekend waren op succes bij het grote publiek.
Suum cuique: ieder het zijne. Veel gebruikte uitdrukking in de Latijnse letterkunde, o.m. door Cicero en Plinius. Misschien moet hier vooral gedacht worden aan Tacitus (Annales 4, 35): ‘Suum cuique decus posteritas rependit’: het nageslacht geeft ieder de eer die hem toekomt.
306-309 een tydschrift, de Kopiist, waarop ik inteekenaar was: De kopiïst was - na het Tijdschrift voor Neêrland's Indië - het tweede tijdschrift dat in Indië verscheen. Blijkens de da-
tering van het ‘Voorberigt’ verscheen de eerste aflevering in ‘Januarij 1842’. In dat voorbericht wordt ook melding gemaakt van ‘eene ruime inteekening’; een lijst van intekenaren ontbreekt echter. Voorzover bekend verschenen er twee jaargangen en werd de onderneming in 1844 beëindigd.
de redakteur was ambtenaar by de algemeene Sekretarie: redacteur was Engelbertus de Waal (1821-1905), in de jaren 1837-1856 werkzaam bij de Algemene Secretarie in Batavia, waar hij van de rang van klerk opklom tot die van waarnemend algemeen secretaris. De Algemene Secretarie was het bureau dat de gouverneur-generaal ter zijde stond en waar o.m. het Staatsblad van Nederlandsch Indie en de Almanak van Nederlandsch-Indie werden samengesteld.

309n102 Die redakteur heeft later als minister 't zyne bygebracht om den toestand in Indiën onhoud-baar te maken: van 1868 tot 1870 was De Waal (liberaal) minister van koloniën. Onder zijn verantwoordelijkheid kwamen twee wetten tot stand, die een einde maakten aan het tijdperk van het cultuurstelsel: de Agrarische wet (1870) en de Suikerwet (1870). De eerste wet maakte het westerse ondernemers mogelijk om gronden van de inlandse bevolking te huren of, als het om ‘woeste’ gronden ging, die als eigendom van de staat werden beschouwd, die van het gouvernement in erfpacht te verwerven. De Suikerwet maakte, met een overgangsperiode van twintig jaar, een eind aan de tussenkomst van het gouvernement bij de suikercultuur. De suiker werd ter vrije beschikking van de fabrikanten gelaten, hetgeen een zware slag aan het consignatiestelsel toebracht.
duitenplateryen: een door Multatuli verzonnen woord, voor de eerste maal gebruikt in Over vrijen arbeid (1862). Oorspronkelijk had de term betrekking op de uitvoerige debatten rond het Indische muntstelsel in een periode dat er volgens Multatuli ernstiger zaken aan de orde waren: ‘Op den ogenblik toen men u bezig hield met koperen duiten, recepissen, zilvergehalte, agio en dergelyke, was de bevolking van Indië op 't punt uit te bersten in een algemenen opstand, die dan ook partiëel uitgebroken is, maar overal in bloed gesmoord’ (vw ii, 199). De term kreeg de algemene betekenis: kletspraatjes over bijzaken, met het doel de aandacht af te leiden van de hoofdzaak: ‘Maar 't opwerpen van systeem-kwestïen, vóór men heeft opgehouden den Javaan te mishandelen en te plunderen, is...duitenplatery’ (vw ii, 218).
de fameuze komptabiliteitswet: de Indische komptabiliteitswet (1864) werd niet onder De Waal ingediend en aangenomen, maar onder de eveneens liberale minister van koloniën Fransen van de Putte. Deze wet regelde de wijze van beheer en de verantwoording der koloniale geldmiddelen.
Zie voor de splitsing van rechterlyke en besturende macht de annotatie bij hoofdstuk v, Multatuli's noot 13  ; deze maatregel viel wel onder de verantwoordelijkheid van De Waal.
316-323 Dit gedicht is alleen in Max Havelaar overgeleverd; datering niet bekend, vermoedelijk geschreven tussen januari en september 1844. De slotregel is een toespeling op een versregel uit Le comte d'Essex (1678) van Thomas Corneille (1625-1701): ‘Le crime fait la honte, et non [pas] l'échafaud’ (acte iv, scène 3). Deze regel was bekend geworden doordat Charlotte Corday hem citeerde in de afscheidsbrief aan haar vader, geschreven in de gevangenis kort voor haar terechtstelling wegens de moord op Marat (1793).