Multatuli.online


1272.

Te allen tyde stond het volkje dat 'n bedryf als 't hare uitoefende, op goeden voet met de publieke macht, of liever met het deel daarvan dat met de uitvoering van algemene verordeningen, of der van hogerhand gegeven bevelen belast was. Het is in deze zaak geenszins de geschreven Wet die in de laatste instantie tussen goed en kwaad beslist. Dit gewysde wordt geslagen door de onverbiddelyke eisen der werkelykheid, gelyk ik terstond zal aantonen. Vry algemeen, en niet het minst by de betrokken personen zelf, heerst het wanbegrip dat de dwaze schepsels die zich by bordeelhouders in schuld hebben gestoken, 't recht verloren zich aan den daarvoor gevorderden infamen dienst te onttrekken, en zeker is 't dat de politie meermalen door 't arresteren en terugbrengen van gevluchte publieke vrouwen, aan dit onzedelyk vooroordeel kracht byzette. Om voorbeelden van deze schynbare ongerymdheid aan te halen, zou men waarlyk niet behoeven terug te gaan tot de donkere dagen waarin ik de Wouter-geschiedenis geplaatst heb. Nu zowel als toen, blyken de meeste maatregelen welke - met meer goede bedoeling meestal, dan menskundig inzicht - in dergelyke zaken genomen worden, machteloos tegen 't gezag dat ik zo-even voorstelde als belast met de uitspraak in het laatste ressort. Slechts weinige jaren geleden nog voelde zich 'n pas opgetreden Minister van Justitie genoopt z'n efeméren werkkring in te wyden met 'n circulaire aan de procureurs-generaal, waarin herinnerd werd aan de - nogal eenvoudig schynende - waarheid: dat niemand tegen z'n wil mocht worden vastgehouden in 'n huis van ontucht. Wel, m'nheer de minister, dit mag evenmin geschieden in welk ander lokaal ook, al was 't 'n bidkapelletje! Er is me niet ter ore gekomen dat een der procureurs-generaal Z.E. met den verontschuldigden eerbied onder 't oog bracht dat z'n herinnering aan iets dat niet kon vergeten worden zonder verregaand plichtverzuim, wel enigszins beledigend was. De aanschryving zal 't gewone lot gehad hebben. Van 't Ministerie naar 't Parket - als de lezer niet weet wat dat voor 'n ding is, zyn we even wys - van 't Parket naar 'n Bureau, van 't Bureau naar 'n Kantoor, van 'n Kantoor naar 'n Onderbureau... enz. tot in de schilderhuisjes van de nachtwachts toe. Ja zeker, tot dááraan toe! Want wie de zaak goed doordenkt, komt tot het besluit dat juist die beambten 't meeste kans hebben met de feitelyke toepassing van de pas herinnerde billykheid belast te worden. Toch verlangt misschien de lezer, even welwillend dan als die Minister, dat er nog meer geschiede met het stuk papier dat de vlaag van officieel zedelykheidsgevoel vertegenwoordigt. Hy vordert dat dit dokument worde opgehangen in elk lokaal waar zich personen bevinden wie 't zou kunnen aangaan. Misschien ook schreef de Minister dit wel voor. Zo niet, er is nog tyd toe. In dit geval opper ik het voorstel, de begrippen ‘lokaal’ en ‘personen die 't zou kunnen aangaan’ zéér wyd uit te breiden, zodat de moraliteitsbui de allerkleinste hoekjes doorwaait. Ik geef in overwe-ging de circulaire tot 'n patroontje van meubelsits te verheffen, en te gelasten dat voortaan alle venster- en ledikantgordynen in brede plooien 't getuigenis uitwapperen van de vaderlyke zorg die de regering draagt voor 't zedelyk welzyn van verdoolde onderdaninnen. Misschien ook zal er dan nog wel hier of daar in 'n vergeten hoekje 'n dichter worden gevonden die de zaak op rym en wiegemaat zet, en ik vraag welke baker of min - mits P.G. en gehuwd - in dat geval weigeren zou haar voedsterling de ontzagwekkende blyde boodschap voor te zingen dat onwettige gevangenhouding... onwettig, en het dwingen tot ongeoorloofde handelingen... ongeoorloofd is?

Of 't baten zou? Zy die dit menen, zien voorby dat de praktyk boven theorie gaat, de noodzakelykheid boven de wet, en de natuur boven de leer.

Praktyk boven theorie. 't Spreekt vanzelf dat ik hier spreek van verkeerde theorie, van 'n zodanige waarby niet alle gegevens behoorlyk in rekening zyn gebracht. (500) De Minister die in z'n circulaire aandrong op 't handhaven van 'n bestaande Wet - iets anders toch deed hy niet! - meende misschien naar z'n beste vermogen z'n plicht te vervullen, doch waarschynlyk hoopte hy op beteren uitslag van z'n poging, dan volgens ervaring en aprioristisch betoog kon verwacht worden. Reeds de door hemzelf ingeziene noodzakelykheid van z'n maatregel bewyst dat de ondervinding 't beoogde doel als moeilyk bereikbaar doet kennen. Geen minister toch zal op 't denkbeeld komen z'n ondergeschikten te herinneren aan de strafbaarheid van diefstal, van moord, van gewone mishandeling. En betogenderwys had-i kunnen weten dat zyn in herinnering gebracht rechtsbeginsel, zo niet in strikten zin onuitvoerbaar, dan toch ten gevolge van zekere byomstandigheden onuitvoerlyk was. Ik laat nu in 't midden of 't onderscheid gegrond is, dat ik hier aanneem tussen 't stellig-onmogelyke, en 'n moeilykheid die 't onmogelyke zó naby komt dat ze in de praktyk daarmee overeenstemt. De hier bedoelde Minister - 'n jurist, natuurlyk - was opgebracht by... papier, en verkeerde zeker in de mening dat de Maatschappy voornamelyk, zo niet geheel-en-al, door wetten en bepalingen kan geregeerd worden. Nooit openbaart zich dit misverstand duidelyker dan in gevallen waar 't officieel Gezag meent te moe-ten optreden als bevorderaar van deugd en goede zeden, zaken waarvan 'n Regering, als zodanig, geen verstand heeft en geen verstand hebben mág. Alle bemoeienis van bestuurswege met zedelykheid werkt óf rechtstreeks onzedelyk, óf levert indirekt door onhandige uitvoering de bewyzen van onbevoegdheid. Het zou me gemakkelyk vallen dit aan te tonen in 't algemeen, doch ik bepaal me nu tot het byzonder geval waarmede we thans bezig zyn. Ik doelde reeds op de uit des Ministers aanschryving blykende waarheid dat de arme schepsels die tot ontucht vervielen, in de mening verkeren door de Wet gedwongen te zyn haar jammerlyk bedryf te blyven uitoefenen. Vanwaar die mening? Ze schynt toch aan te druisen tegen alle begrippen van recht, en de geringste zaakwaarnemer, procureursklerk, of beunhaas in de leer van 't myn en dyn, had haar kunnen zeggen dat 'n civiele schuldvordering - gewoonlyk ten laste van 'n minderjarige nogal! - geen recht geeft op handelingen als die welke de hier bedoelde schuldeisers zich veroorloven. Het meisje dat zich, in weerwil daarvan, als gevangen en tot ontucht genoodzaakt beschouwt, weet er meer van dan al die wetuitleggers tezamen, meer ook dan de Minister van Justitie, en waar dit niet het geval wezen mocht, wordt het haar spoedig geleerd. Gesteld eens dat 'n onnozele, steunende op de geschreven wet, haar kerker ontvluchtte, en door 'n agent van politie werd aangehouden, zou dan niet haar weigering om hem tevolgen, ogenblikkelyk worden gekwalificeerd als ‘verzet tegen de openbare macht?’ Zodra de schraal bezoldigde dienaar van 't Recht - in dit geval tevens de ruim betaalde dienaar van waard of waardin - de zaak over dezen boeg wendt, heeft ze slechts de keus tussen de gevangenis van den Staat, en den kerker dien ze zo-even verliet. Doch haar dreigt nog 'n ander gevaar. Niets is gemakkelyker dan door de voor-de-hand liggende en byna altyd wáár schynende beschuldiging van diefstal, den rechtstoestand der vluchtelinge zeer ongunstig te maken, bezwarend genoeg althans om met voldoenden zweem van wettigheid tot 'n voorlopige arrestatie over te gaan. ‘De klederen die ze draagt, zyn haar eigendom niet!’ aldus luidt dan 't gewone voorwendsel om haar te behandelen als 'n dievegge. Of deze beschuldiging later blyken zal ongegrond te zyn geweest, doet niet terzake. Het onmiddellyk gevolg daar-van is steeds dat ze zich liever laat terugbrengen naar 't gevloekt verblyf dat ze ontvlieden wilde, dan in haar toestand af te wachten of 'n rechter verschil zal gelieven te ontdekken tussen 't aannemen van opgedrongen crediet en diefstal. In zeer veel gevallen ook heeft 'n agent van politie niet eens 'n voorwendsel nodig. De vrouw die hy - om de gereedliggende premie te verdienen! - terugleveren wil in 't bordeel, durft zich op haar familie niet beroepen, en kan maar zeer zelden naar den eis der Wet antwoorden op de vragen naar ‘vaste woonplaats’ en ‘middel van bestaan’. Ze valt dus gewoonlyk in de termen der bepalingen op 't stuk van ‘landlopery’.

Dit alles weten die schepsels, en zonder de minste rechtskennis, want het werd haar geleerd door de traditie van 't vak. Maar wist de Minister die de bedoelde circulaire uitvaardigde, dat alles niet? Was-i inderdaad papierjurist en onnozel genoeg om zich 'n redelyk gevolg van z'n poging voor te stellen? En... was 't hem ernst met de zaak? Eilieve, waarom dan niet - eenmaal nu zo vaderlyk bezig met herinneren aan 'n rechtsbegrip dat elk procureur-generaal ook zónder herinnering behoort te kennen - waarom niet 'n stap verder gegaan, en aangedrongen op 't vervolgen van hen die zich aan onwettige gevangenhouding en bevordering van ontucht - zegge: dwang tot ontucht! - schuldig maken? Daartegen bestaan toch wetten, nietwaar? Wacht de tenuitvoerlegging dáárvan op den tyd dat gevluchte publieke vrouwen den politie-agent 'n premie zullen toeleggen voor 't opvatten van waard of waardin die haar gevangen hield en tot ontucht noodzaakte? De hier aangetoonde leemte in die ministeriële aanschryving zou veel te denken geven, indien we niet daarby moesten verdacht zyn op de gewone onhandigheid waarvan ik reeds 'n woordje zei. Van wysgerige onthouding kan in dit geval geen spraak wezen. Dan immers ware de gehele circulaire achterwege gebleven. Ja, want de minister zou geweten hebben dat:

De noodzakelykheid boven de Wet gaat. Gesteld dat de hinderpalen die de uitvoering der hier behandelde aanschryving belemmeren, konden worden weggeruimd, dan nog zou de goede bedoeling van den minister schipbreuk lyden op de omstandigheden van de personen-zelf die hy beschermen wil. Herhaal-delyk sprak ik van ‘onwettige gevangenhouding’ en ik gebruikte dit woord om my te plaatsen op 't standpunt vanwaar men by 't stellen dier circulaire uitging. Maar in de werkelykheid is dit het standpunt niet! Ook niet de zeer verzwarende omstandigheid van dwang tot ontucht, of al ware het slechts 't bevorderen daarvan. De bordeelhouders zyn tegen 't gevaar dat hun industrie verlopen zal, volkomen gedekt door den toestand waarin zich hun winkelwaar bevindt, en hebben tot het compleet-houden van hun inventaris niet de minste behoefte aan inbreuk op de Wet. Om in den geest van de circulaire des ministers te blyven, stelde ik in den voorgaanden paragraaf de zaak voor, alsof 'n uit zo'n huis weggelopen schepsel bezig was met terugkeren op 't pad der deugd - ‘zo noemt men zulks’ zou Stoffel zeggen - maar dit is onjuist. Ze zyn op weg naar 'n ander bordeel, ziedaar alles! De door waard of waardin uitgeloofde premie voor 't opvatten of terugbrengen, behoeft waarlyk niet geboekt te worden op 't hoofd: kosten van den stryd tegen opwellende bravighedens. ‘Ze is doodeenvoudig 'n uitgaaf in den concurrentie-oorlog tegen de een of andere Maddam X te Z, die - en dit nog slechts als de vraag 't aanbod teboven gaat, wat volstrekt niet altyd het geval is! - de meisjes tot zich lokt door gunstiger voorwaarden. Doch, ook zonder reklame van mededingers, de werkzaamste prikkel tot weglopen ligt in de zucht om eens 'n flinken streep door de schuldrekening te halen. Niet alle confrères zyn delicaat genoeg om zich te houden aan de traktaten van afwyzing, die te dezer zake meestal door de leden van 't gild onderling gesloten zyn, en gewoonlyk is 't slechts de hoop by zo'n deloyalen concurrent 'n nieuwe rekening te beginnen, die tot vluchten aandryft. Van 'n beoogd ‘terugkeren op het pad der deugd’ vertoont zich by zulke gelegenheden zelden of nooit het minste blyk. Reeds enige malen nu gebruikte ik die aangehaalde uitdrukking, en wel met al den afkeer dien de heersende frazenmakery my inboezemt, maar eilieve, lezer, zoudt gy de goedheid willen hebben my te zeggen welken weg de gevluchte publieke vrouw moet inslaan om dat fameuze pad te bereiken? Ik weet het waarachtig niet. Zyzelf ook niet, en dit zou zo blyven al had ze zich de vraag ernstig voorgelegd, wat nooit het geval was. Zeker kunnen we ons in 't afgetrokkene * 
een vrouw van de hier bedoelde soort voorstellen, die inderdaad naar zedelyke verheffing smacht, en bereid is haar geheel volgend leven toe te wyden aan den stryd tegen 't kwade. Maar... in 't afgetrokkene slechts, en dan schept onze fantasie 'n heldin. 't Is de vraag of iemand in wie zoveel sluimerende deugd aanwezig bleek, laag genoeg kon gevallen zyn, om tot opstaan 'n deugd van dát gehalte nodig te hebben? Hoe dit zy, in de werkelykheid komen zulke heldhaftige krachtgrepen niet voor, en men zou dus verkeerd doen by 't beoordelen der zaak zich te laten leiden door de gedachte aan ideale uitzonderingen. We hebben hier met ordinaire wezens te doen, zó ordinair, dat ik ze zelfs in bescherming nemen moet tegen de - óók ordinaire - dwaling van sommigen die aan zeker fatsoen menen verplicht te zyn haar voor monsters uit te maken. Dit vooroordeel hinkt aan velerlei gebreken, waarvan domheid een der meest in 't oog vallende is. Zolang de wereld staat immers waren er personen die de ontucht tot 'n beroep maakten - en hierby hoeft volstrekt niet uitsluitend aan vrouwen gedacht te worden - terwyl toch 't aantal monsters dat de Natuur voortbrengt, steeds zeer gering bleef. Wie onontwikkeld genoeg is om 't zeer gewone te beschouwen als hemeltergende afwyking, mag niet meespreken, en behoort evenmin tehuis in beschaafd-zedelyke kringen, als de stumperds-zelf voor wie hy zo preuts den neus optrekt.

Terugkeren op 't pad der deugd? Maar, lezer, zet gy uw huis voor de vluchtelinge open? Uw huis, uw gezin, uw hart? Dit doet ge niet! Of meent ge aan uw voorgewend-padwyzerige verplichting voldaan te hebben, door op 't een of ander ‘Asyl voor gevallen vrouwen’ te wyzen, inrichtingen die schimp en hoon uitschreeuwen tot in haar uithangbord toe? Wie verzekert u dat gyzelf niet 'n gevallen vrouw of man zyt, hierom alleen niet kloppende aan de poort te Steenbeek, omdat ge, vallende, gevallen, kruipend en liggend, by al die evolutiën beter dan de armen die ge daarheen wilt zenden, gelet hebt op 't ene nodige: op geld, goed, huis, onderhoud en consideratie? 't Is de vraag ook, of ge 't bezit van al die heerlykheden niet juist aan uw gedurig vallen en kruipen of - wie weet? - liggen-blyven te danken hebt? Wees toch zo verwaand niet, gy Nederlander, landgenoot van den door u hooggeachten en rykgepensionneerden * 
Duymaer van Twist die 't bordeelhouden tot 'n regeermiddel verhief! Waarom jaagt ge dien man niet naar 'n Asyl voor gevallenen. Wél, omdat hy - 'n misdadiger, maar uw hooggeachte en rykgepensionneerde landgenoot, lezer! - zich wist vol te zuigen aan onrecht, en dus niet verlegen zit om dak en brood. Zo gewikst waren de schepsels die men by voorkeur tot het beknutselen van filantropische proefneminkjes gebruikt, nu eenmaal niet! Zy weten niet waar ze ‘by terugkeer op 't pad der deugd’ het hoofd zullen neerleggen, en zyn wel genoodzaakt, óf by de edele Maddam X te blyven, óf - wanneer ze, om welke redenen dan ook, 't gastvrye huis van die dame verlieten - zo spoedig mogelyk 'n onderkomen te zoeken by 'n andere Maddam van gelyke soort. Men ziet alzo dat agenten van politie die de ministeriële circulaire wat luchtigjes opvatten, by ongeluk minder afbreuk doen aan de ‘deugd’ dan 'n oppervlakkige beoordelaar wel menen zou, en dat de Ondeugd, krachtig bygestaan door de noodzakelykheid, hun premielievende hulp best zou kunnen ontberen.

En: de Natuur gaat boven de leer. Al kon men alle uitwendige hinderpalen die de verbetering in den weg staan, vernietigen of terzyde schuiven, de wezens die eenmaal in bedoelde omstandigheden geraakten, zyn op zeer weinig uitzonderingen na, bedorven. Sommige lezers zullen deze uitdrukking ongerymd vinden, uit overmaat van eenvoudigheid. Welnu, dan lazen ze slordig, of dachten niet na. Ik zeide: ‘de wezens die in zulke omstandigheden geraakten’ en niet: ‘die er in verkeren’. Dat de zódanigen bedorven zyn, spreekt vanzelf, meent men. Niet altyd, en niet daarom. Gewoonlyk vergist men zich in de ontleding van de in deze zaak te bestryden verkeerdheid, en schryft aan ziekelyk-wellustige driften toe, wat hoofdzakelyk geweten moet worden aan geheel andere ondeugden, waaronder 'n grote rol wordt gespeeld door snoeplust, koketterie - niet veel hoger stygende dan de begeerte om als juffer of ‘dame’ gekleed te gaan, en dus niet te verwarren met 'n fyner soort van behaagzucht - en boven alles: luiheid. De schepsels die zich in zo'n huis bevinden, zyn niet zozeer bedorven omdat ze zich daarin bevinden, ook niet om de ellendige funktiën die ze ter kwyting van onderhoudskosten uitoefenen, maar om de organieke karakterfouten die haar in dien toestand gebracht hebben. Deze fouten wortelen niet in de omgeving maar in haarzelf, en ze nemen die by 't verlaten van zo'n huis onverzwakt mede. Hieruit vloeit voort dat de mensenvriend die haar aan deze omgeving ontrukt, niets degelyks verricht heeft. Ik weet wel dat deze slotsom treurig is, maar men heeft zyn conclusiën niet voor 't kiezen. Wie verandering in dezen staat van zaken wil teweegbrengen, zou moeten zoeken naar middelen om snoeplust, pronkzucht en luiheid te genezen. De som die nodig wezen zou om alle slavinnen van bordeelhouders vry te kopen, gaat niet boven 't bereik van den Staat, en zou ook dat der private filantropen niet te boven gaan indien ze daartoe de handen wilden ineen slaan. Toch is dit nooit voorgesteld, en terecht! Het zou 'n onzinnige onderneming wezen. De wyze onthouding die te dezer zake wordt in acht genomen - tenzy ze voortsproot uit gierigheid en mangel aan belangstelling! - zet het zegel op de slotsom die ik zo treurig noemde. Of er dan op dit gebied niets, volstrekt niets te doen valt? Ik geloof het wel, doch vóór alles behandele men de zaak als algemene kwaal, en niet als proefkeur op byzondere individuën. Men moet zoeken naar voorbehoedmiddelen tegen pest, en niet geld, inspanning en verdwaald sentiment ten offer brengen aan de pogingen om 'n pestlyder gezond te maken. Wie beschaving bevordert - ik bedoel 'n zodanige die smaak inboezemt voor edel genot - strydt tegen prostitutie en ondermynt het bordeel. Wél zonderling dat men zich by 't behandelen van deze zaak gewoonlyk slechts bezighoudt met vrouwspersonen! Waar zyn de Steenbeker Asylen voor 't manvolk dat arm genoeg aan verstand en hart is, om tevreden te zyn met de genietingen die men in zo'n huis voor weinig geld kopen kan? Beschaving, beschaving! Niet 'n quasi-geleerde beschaving, niet 'n politisch-kranterige koffiehuis-beschaving, niet 'n salonfrazen-beschaving, niet de beschaving die heet bevorderd te worden door zeker soort van preuts-zedelyke boeken [*] Als voorbeeld diene de prototype van de soort: Richardson's afschuwelyke Pamela, of de beloning der deugd. Op dit boek en dien prachtmodelschryver zal ik terugkomen. Nog altyd staat die vuile Richardson feitelyk aan 't hoofd van zekere school, al weten de discipelen-zelf niet wien ze volgen, omdat ieder meent slechts met z'n onmiddellyken vóórman te doen te hebben. maar... de ware. Zy, die den lust inboezemt, en de bekwaamheid meedeelt, om genot te vinden in arbeid. De oplettende lezer kan uit 1184 weten dat ik met deze woorden 'n bydrage meen geleverd te hebben tot de omschryving van 't begrip: zedelykheid. Waarlyk, de handel in ontucht zou weldra te gronde gaan, indien men door 't verstoppen van débouché, de trafikanten in dat artikel belette hun waren aan den man te brengen. Reeds vroeger (448) roerde ik dit onderwerp aan, en ik zal wel genoodzaakt zyn in de Wouter-geschiedenis daarop terug te komen. Voor 't ogenblik laat m'n bestek niet meer toe dan 't wyzen op de onvruchtbaarheid der pogingen om 'n individu van de hier bedoelde soort te genezen. Dit is 'n jongensfout, gelyk we terstond zien zullen.