Multatuli.online


1254.

Het spyt me, lezer, dat ik niet weet of ge ooit 'n protestants jongetje geweest zyt, en in die verheven hoedanigheid bezoeken hebt afgelegd by 'n katholiek priester. Zo neen, dan zal 't me moeilyk vallen, u duidelyk te maken wat er in Wouter omging toen hy met den pater by de kerk was aangekomen, waarnaast of waarachter de goede man z'n verblyfhield. 't Was in 'n achterbuurt, en wie niet wist dat daar 'n kerk was, zou 't waarlyk niet geraden hebben. De katholieken verkeerden in 'n toestand van onafgesproken, of althans niet in allen opzichte wettelyk vastgestelde onderdrukking. Ze werden geduld, maar in heel veel meer dan dát mochten zy zich niet verheugen. Eerst in onze dagen is aan dien onaangenamen toestand 'n eind gekomen, en wel op 'n manier die 't volmaakt overtollig bewys levert van de innigheid der huwelyksliefde van 't echtpaar Mens en Misbruik. 't Was voorzeker 'n grote onbillykheid van de Wet, verschil te maken tussen burgers en burgers, naar de wyze waarop ze meenden hun God te moeten dienen. De Staat heeft daarmee niets te maken, en wel om de eenvoudige reden dat de gehele godsdienst geen onderwerp van publieke zorg wezen kan. Dit heeft het zonderling liberalismus dat sedert 'n dertigtal jaren in de mode is, niet ingezien, maar wel begreep men de billykheid van de klacht der katholieken over achteruitzetting. Wie niet gewoon was aan de inconsequentie van de begrippen die in parlementair geregeerde landen voor staatsmanswysheid doorgaan, zou reden hebben zich te verwonderen over de vreemde wys waarop men trachtte die onbillykheid te herstellen. De klacht van de katholieken wees met den vinger op 'tgeen men te weinig voor hén deed, o ja, maar even uitdrukkelyk op wat er te veel werd gedaan voor anderen, en daarop werd niet gelet. Het erkennen van bisschoppen, van 'n gevaarlyke macht in den Staat, ware volmaakt onnodig geweest, indien men had kunnen besluiten de officiële wyding in te trekken, waaraan 't protestantismus 'n groot deel van z'n invloed ontleent. Er viel aan de Roomsen niets byzonders toe te staan, men had slechts de ongerymde voorrechten moeten vernietigen die aan ánderen werden toegekend. Er is iets komieks in de liberale rechtvaardigheid der mannen van 1848. Dat het Volk belasting opbrengt tot instandhouding van bygeloof, kan er door. Maar dat het éne bygeloof zou bevoorrecht wezen boven 't andere... o gruwel! Van alle concordaten schynt er geen moeilyker te sluiten dan 'n concordaat met het gezond verstand. De gevolgen van de halfheid die ik hier bedoel, zyn treurig. Want ook in dit geval alweer, is de door den invloed der ‘principes van 1848’ bewerkte verandering 'n hinderpaal op den weg van vooruitgang. Een derde der bevolking van ons landje zou uit leedvermaak de afschaffing van staatsbemoeienis met goddienery toegejuicht hebben, en had alzo tot bondgenoot gestrekt van 't klein getal welmenende denkers die noch tot dat derde deel, noch tot de protestanten * 
behoorde. 't Gebeurt niet dikwyls dat 'n staatsman zo'n schone kans voor zich ziet om iets nuttigs te verrichten, en met onbeschryfelyken yver heeft dan ook Thorbecke zich op 't verzuimen van die kans toegelegd. Wie thans de officiële inmenging met godsdienstzaken zou willen afschaffen, heeft álle bisschoppen tegen zich, vooral ook de niet-katholieke, omdat ze duidelyker nog dan de anderen inzien dat hun spookgeloof niet bestaan kan zonder geldelyke ondersteuning uit de algemene kas. Wat overigens heden nog - dat is byna dertig jaren na den triumf van 't liberalismus - de ware betekenis van 't woord vryzinnigheid is, kan o.a. hieruit blyken dat tot-nog-toe onder de dozynen ‘liberale’ ministers die ons gehad hebben, nog geen enkele de afschaffing van den post Eredienst op de Begroting heeft durven voorstellen. En meer nog: onder de honderden hoogstliberale leden die volgens ons kies-evangelie naar Den Haag werden afgevaardigd om 't Volk niet te vertegenwoordigen, had geen enkele den moed op die afschaffing aan te dringen. De fondsen die jaar in jaar uit op de Begroting voorkomen met de speciale bestemming om de Natie te doen volharden in voorvaderlyke ylhoofdigheid, zyn bestemd op hun post te blyven als 'n schildwacht dien men verzuimde af te lossen, en de welmenende voorbyganger die er op aandringt den verkleumden man naar huis te zenden, wordt verketterd. Toch is 't sedert enige jaren niet meer de stem van 'n enkele die op genezing van de vreselyke ziekte der godsdolheid aandringt, of die althans waarschuwt tegen 't bestendigen en bevorderen van dat euvel - uit de fondsen van den Staat nog al! - van alle kanten gaan er klachten op over 't stelselmatig verdommen van de menigte. We zyn vooruitgegaan, of liever - want in werkelykheid is er nog weinig veranderd - de kans wordt groter dat de Cliques die by afwisseling gedurende 'n week of wat Regerinkje spelen, eens eindelyk acht zullen moeten slaan op 't geroep om wat licht. Misschien is dit wat veel gehoopt. By 'n regeringsstelsel als 't onze kan de meest overtuigde man, voor 'n ogenblikje slechts met 'n schyn van macht bekleed, reeds daarom niets degelyks uitrichten, wyl z'n gezag zo wankelbaar is, en hy maar weinig kans heeft morgen goed gevolg te kunnen verzekeren aan den overigens welberekenden maatregel dien hy heden zou willen voorslaan. Niets natuurlyker dan dat hy van alle pogingen tot verbetering waartoe enige continuïteit van inspanning vereist wordt, moet afzien. De algehele opheffing der bemoeienis van den Staat met Kerk en Godsdienst, zou in strikten zin slechts één besluit vorderen - en 't kon heel kort wezen ook! - maar 't geleidelyk en rechtvaardig ontknopen van de banden die sedert eeuwen gelegd zyn, vereist 'n reeks van maatregelen die geen staatsman durft overlaten aan 't beleid van de dozynen opvolgertjes waarmee hy zich dagelyks bedreigd ziet. Hy zou by tydgenoot en nakomeling verantwoordelyk gesteld worden voor de onhandigheid waarmee anderen zyn loffelyken arbeid bedierven. Gewis ware dit onrecht, maar op onrecht moet men verdacht wezen, en de Curtiussen zyn zeldzaam, vooral sedert de kloof die ten algemenen nutte moet gedempt worden, verpest is door de miasmen der parlementery.

Nog 'n andere oorzaak staat het nemen van doortastende maatregelen in den weg. Een inderdaad vryzinnig Staatsman is 'n doorn in 't oog van voorgewende geestverwanten, van ‘liberalen’, want conservatiever volkje bestaat er niet. Hun liberalismus openbaart zich fatsoenshalve liever in 'n spiegelgevecht met Behouders, dan in 't steunen van den man die rond en eerlyk 'n mening verkondigt die... ook de hunne was, wel zeker, maar men gunt 'n ander de eer van 't vóórgaan niet. Aan deze afgunst moet 'n kleurtje gegeven worden, en ze heet dus: bezadigdheid, beleid, omzichtigheid, bedaardheid. Sommigen dalen af tot: fatsoen. Dit fatsoen zou terstond 'n andere richting aannemen als Europa 't ongeluk had Konstantyns op de tronen te krygen, die 'r belang by hadden den goden van den dag hun rug toe te keren. Misschien ligt het in den aard der zaak dat we deze phase moeten doorlopen, maar ik hoop haar niet te beleven. 't Hofmaken aan ‘geloof’ was al misselyk genoeg. Waar 't met zedelykheid en mensenwaarde heen moet, als 't ‘ongeloof’ 'n sport wezen zal op den ladder naar welvaart en onderscheiding... neen, neen, ik hoop 't niet te aanschouwen! Gelukkig dat er weinig kans op is. Maar intussen blyft het 'n genoegen van verdrietigen aard, vooruitgang waar te nemen op 'n weg die hoogst waarschynlyk niet dan door 'n moeras van vuil naar 'n gewenst doel leiden kan. (427)