Multatuli.online


1135.

Het vertrekje waar Wouter met Laurens in één bedstee sliep, was boven de huiskamer. Ze deelden dat verblyf met twee van hun zusters, en moesten uit kiesheid altyd 'n kwartiertje vroeger slaap voelen dan die jonge-juffrouwen.

Ik ben niet geleerd genoeg om te weten hoeveel zuurstof vier jonge mensen gedurende acht uren nodig hebben om net even niet te stikken. Maar benauwd wás 't in dat hokje! Soldaten zouden ‘gereklameerd’ hebben, en hadden waarschynlyk by die gelegenheid myn 401-405 aangehaald.

In 'n ander lokaaltje had 'n soortgelyke verdeling van engte plaats, en ook daar werd het ogenblik van slaperig-worden geregeld en bepaald door gelyke wetten van kiesheid.

Met 'n weinig administratief genie zal nu de lezer kunnen berekenen wat de oorzaak was dat 'n gedeelte van den groten staf der Pietersens - en wel het deel dat tot de klasse der vrouwspersonen behoorde - nog altyd in de huiskamer byeen zat, op 't ogenblik toen Wouter zich voordroomde dat die gekke prinses Erika wel 'ns in 't hoofd kon krygen met hem te komen ruilen van positie.

In plaats dáárvan echter, hoorde hy de stem van juffrouw Laps, die als 'n razende den trap scheen opgevlogen, en schreeuwend, snikkend en huilend het huisvertrek binnenstormde.

De gewone tussenwerpsels van: ‘mens, wat is er?’ en: ‘goeie god, wat is er gebeurd?’ waren afgelopen. Wouter kon waarnemen dat het traditionele glas water was aangeboden en leeg-gedronken, en tevens hoe men de blykbaar allerdiepst-ongelukkige vriendelyk uitnodigde om ‘te bedaren’. Een zonderling voorstel altyd.

Juffrouw Laps begon met de zeer verstaanbaar gearticuleerde verzekering dat het haar onmogelyk was 'n woord uit te brengen.

De zaak scheen dus belangryk. Wouter trok z'n ene kous weer aan om beter te kunnen luisteren.

- Ik zweer je by God allemachtig, juffrouw Pieterse, dat ik niet spreken kan van schrik en alteraassie.

- Gut, mens!

- Waar zyn je kinderen... allemaal? Al naar bed? Toch nog niet naar bed, wil ik hopen! Ik kan waarachtig niet spreken! Nog 'n glas water, Trui! Hoor 'ns hoe ik bibber... 'n mens klappertandt van schrik, nietwaar? Dank je, Trui, en waar is... Stoffel?

- Wel, mens, die kleedt 'm uit. Hy gaat me vóór, my en Petró. Want... Mine schopt zo, weet je, en Trui moet by de jongens wezen... anders vechten ze. En daarom slaap ik met Petró, weet je. En daarom kleedt Stoffel 'm uit, en dan sluit-i z'n gordyntje, weet je, als-i ons op den trap hoort. Maar, mens, wat scheelt er an?

- Ja juist... wat me scheelt, nietwaar? Ik ben geschrokken, erg, heel erg! En, is... Laurens ook al naar bed?

- Gut ja, mens, al lang! Want-i moet vroeg op z'n drukkery wezen. Maar...

- Allemaal al naar bed! En ik... ik loop als 'n ongeluk langs de straat, als 'n mal mens - van schrik, weet je! - en weet niet waar ik belanden zal. Zó? Is hier... iedereen al... naar... bed?

- Maar wat is er dan toch gebeurd?

- Ik zal 't je zeggen, juffrouw Pieterse... och, als je wist hoe ik geschrokken ben! Verbeeld je...

Wouter trok uit 'n akoustisch beginsel z'n tweede kous aan.

- Je weet, juffrouw Pieterse, dat er tegenwoordig veel gestolen wordt?

- O ja, maar...

- En ingebroken? En gemoord? En dat de politie er maar niet achter komen kan wie dat telkens gedaan heeft? De moord van de ouwe Mevrouw en haar dienstmeid, in de Lommerstraat...

- Maar mens, daarvoor zitten er drie in de gevangenis! Wat wil je meer?

- 't Mocht wat! De moordenaars lopen vry rond, wat ik je zeg! Dat gevangen-zetten van die drie kerels is maar om ons 'n doekie voor de ogen te binden, en dat de mensen niet vragen zullen: waarvoor dient de jistiessie, zie je! De lui die 't gedaan hebben, willen wel zo, en hebben al den tyd om op 'r gemak hun boeltjen op te knappen. Want weet je wat ik altyd zeg...