Multatuli.online


1127.

Wouter hoestte niemand na, en verwonderde zich telkens. Hy was te onwetend om er voor bewaard te blyven, niet bot genoeg om 't nooit te doen, en te eerlyk om anders te hoesten dan zyn eigen verkoudheid meebracht.

Gedurende den loop der week die z'n tweede plaatsing ‘in den handel’ vooraf ging, werd-i door 'n drie-, viertal ontmoetingen zo vreemd heen-en-weer geslingerd, dat-i zich byna suf voelde, en veel moeite had om z'n hoofdje heel te houden.

En z'n hart ook!

't Was donderdag. Stoffel kwam thuis met 'n belangryk bericht. De Koning - ik weet weer niet welke koning - was onverwachts in stad gekomen, en zou den volgenden avond of 'n dag later den Schouwburg bezoeken. Alles was in rep en roer, want in republikeinse landen hecht men veel waarde aan titels, pronk en geboorte.

Meer nog dan naar gewoonte was de nieuwsgierigheid des Volks ditmaal gespannen, omdat veel buitenlandse vorsten - waaronder zelfs 'n Keizer - Z.M. waren komen bezoeken. En van uit z'n residentie - Utrecht? 's Gravenhage? Haarlem? - zouden die aanzienlyke vreemdelingen 't Hof naar Amsterdam volgen. 't Was dus deze keer 'n praal mit Umständen, met 'n sleep.

Het republikeinse Volk zou niet alleen 't aangezicht te zien krygen - of 'n slip van den rok - des tirans, maar tevens aangezichten en rokspanden van veel andere tirannen, om nu niet te spreken van de tiranninnen.

De vrouwtjes die gewoon waren oliekoeken te verkopen op den dam - 'n pleintje dat de stedelyke regering zich veroorloofde te verhuren als markt - dreigden de stad met 'n proces.

't Was dan ook zeer hard, dag-in dag-uit huurgeld voor plaatsen open-luchtgebruik te betalen voor de kans om 'n paar oliekoeken te slyten aan de straatjeugd, en nu op-eens verjaagd te worden omdat Z.M. zich aan ‘het Volk’ zou vertonen op 't balkon van het gewezen stadhuis.

Mocht hy die vrouwtjes niet zien? Moest de oliekoek-industrie 'n geheim blyven? Vreesde men voor namaak, voor onvorstelyke concurrentie?

Of mochten die olievrouwtjes en haar koeken den Koning niet zien? Was ook hy misschien bevreesd voor onedel nabaksel van z'n majesteit? Dit zouden noch de vrouwtjes noch de oliebollen gedaan hebben.

Hoe dit zy, de kraampjes werden weggeruimd, en de verjaagde industriëlen behielden alleen het recht zich privatim onder de menigte te dringen, die straks roepen zou: ‘leve... dit of dat!’ naar den eis van 't ogenblik. Ze mochten meeschreeuwen ook.

't Is eigenlyk heel vreemd dat vorsten sterven. Al die vivat's schynen niets uit te werken.

De drukte in de stad was ditmaal ongewoon groot, door en om al de vreemde Hoog- en Doorluchtigheden die den tiran by deze gelegenheid vergezelden.

Daar was - naar men uit de couranten vernam - de prins van Caramanië, die aanspraak had op de byzondere sympathie des Volks, wyl men had uitgerekend dat een van z'n voorouders kapitein was geweest in Staatse dienst, en dus... z'n bloed had vergoten voor onze vryheid.

Dit bloed - en misschien ook de vryheid - was 'n krantenverzinsel. Maar dat onze prins 'n groenen rok droeg met dikke gouden nestels, was waar. En op z'n hoofd had-i 'n byzonder groten steek. Men kon dus by de eerste gelegenheid zeer gevoegelyk roepen:

Leve de prins van Caramanië!

Onder de hooggeboren persoonlykheden bevond zich ook zekere Hertog die uit z'n land was gejaagd wegens z'n deugden. De man was spaarzaam en huishoudelyk. Nooit had-i zichzelf tekort gedaan. Toch was-i door 't dom gepeupel onttroond, en met 'n schepel diamanten over de grenzen gezet. Van deze diamanten zoud-i nu in Amsterdam 'n paar dozyn laten zien, en wel in hoedanigheid van roksknopen en rottingknoppen. De couranten vermaanden dus 't Volk tot den allerwelstgemeenden roep:

Leve de Hertog met z'n diamanten!

Prinses Erika was 'n nicht van den Koning, en bestemd voor den troonopvolger van 'n groot Ryk dat te Zaandam timmeren geleerd, en dus aan Nederland z'n carrière te danken had. Dat Ryk zou de Nederlandse staatsschuld betalen - zo verzekerden eenstemmig de kranten - als men nu maar braaf schreeuwde:

Leve prinses Erika!

De oude Paltsgravin van Aetolië stamde rechtstreeks af van zekeren ridder die z'n stalknechts liet bedienen door Lusignans. De couranten betoogden dat het den waren republikein paste, in dit byzonder geval bewys te geven van heraldische ontwikkeling, door met byzonderen nadruk aan te dringen op de levensverlenging van die hoogheid. Men moest dus roepen:

Leve de Paltsgravin van Aetolië!

De Groothertog van Ysland was de welgeslaagde kleinzoon van 'n kroeghouder. Z'n verdiensten waren drie krantkolommen lang... brevier-letter, en nauw gezet. 't Volk moest dus even nauwgezet wezen in 't waarderen. De man was meester op kling en bâton, en kon zelfs - met 'n beetje inspanning, nu ja - hy kon z'n naam zetten. Langs 'n oceaan van afgronden - zo zei de krant - had-i zich vervolmaakt tot zwager van 'n halfgod. Ook was-i gewoon zich te kleden als 'n koorddanser. Wie dus 't belang des Vaderlands op 't onbesmet harte droeg - zo zei de krant - kon niet laten uit zeer onbeklemde borst mee te schreeuwen:

Leve de Groothertog van Ysland!

Er waren nog meer potentaten en potentaatgenoten die Amsterdam vereerden met 'n bezoek. Ze hadden gehoord dat die stad eigenlyk: ‘la Vénise du Nord’ heette, en... interessant was, zeer interessant!

En de hollandse haring! Delicieus! Maar... de Hollanders weten er niet mee om te gaan: ze moet gebakken zyn.

En de hollandse schilderschool! ‘Rambrànn... magnifique!

Er waren nog meer dingen in Holland byzonder goed, gelyk met neerbuigende vriendelykheid door al die hoogheden werd erkend.

- Il paraît qu'un certain Wondèle a écrit des choses, des choses... mais des choses... passablement bien!

En de dyken! De Katwykse sluis...

Lezer, géén chronologie, wat ik u bidden mag!

...die sluis: gigantesque! De hollandse natie houdt zich in de snip-peruren die 'r overblyven na 't haringkaken en kaasmaken, by voorkeur bezig met het breidelen van elementen. Dit was met schaatsryden en harddraven 't meest geliefd - geliefkoosd, zeiden de kranten - volksvermaak.

Nu reeds kan ik den lezer verzekeren dat het voorname gezelschap met minzame tevredenheid ons land weder verlaten heeft. De enige persoon die 'n gans anderen - doch daarom geenszins tegenovergestelden - indruk meenam... neen, zó ver mag ik m'n Wouter niet vooruitspringen. Ook 'n schryver heeft z'n plichten.