Multatuli.online


1179a.

Der kunsten god aan 't Y, met geestdrift, enz.

Heel sterk in mythologie was Wouter nog altyd niet. Maar hy begreep toch iets van dit opschrift der toneelgordyn. ‘Verdienste en Deugd’. Wel zeker! Wanneer byv. Minos zich veroorloofd had, het haartjen aan te nemen, dat hem door die lelyke Scylla gebracht werd, zouden Burgemeester en Wethouderen dat stuk van Rotgans verboden hebben, in weerwil van z'n buitenplaats. Maar zo-iets kon niet verwacht worden van iemand die verwant was aan de Huydecopers. En... Leentje's ‘Onechte zoon’ dan? Wel, de oude baron keert immers behoorlyk terug op 't pad der deugd... gelyk zulks genoemd wordt, en dát was de bedoeling van die twee versregels op 't scherm.

Maar, dacht hy, waarschynlyk heeft men al sedert vele jaren stukken opgevoerd, waarin ‘Verdienste en Deugd’ aangeprezen, beloond, en dus: ‘gekweekt’ worden. En iets dergelyks zal men in den tyd van die Scylla ook wel gedaan hebben. Vanwaar dan, dat ze niet geleerd had dat men nooit z'n vader 'n purper haartje moet uittrekken, vooral wanneer daaraan 't behoud van Stad en Land is vastgeknoopt? Waarom zyn er nog altyd boze mensen, als ze toch in de komedie elken avond op hun gemak kunnen te weten komen hoe slecht het afloopt met ondeugendheid? Willem zei dat die Scylla om haar boos gedrag door de goden veranderd werd in 'n roofvogel...

Deze straf kwam Wouter wat licht voor. Hy vond de betrekking van duif beter voor 't meisje geschikt. Dan kon ze geplukt worden op háár beurt...

Zo goed mogelyk luisterde hy naar de gesprekken om hem heen. De graad van belangrykheid der opmerkingen die hy hoorde maken, herinnerde hem enigermate aan de godzaligheid van pater Jansen, die hem zo erg was tegengevallen. Al die voorname heren zeiden óf gewone dingen, óf erger. De Holsma's waren de enigen die niet spraken. Eens slechts hoorde hy Oom Sybrand die naar 'n loge wees, iets zeggen, en 't kort gesprek dat daaruit voortvloeide:

- Ik denk dat ze dáár zitten zal... áls ze komt!

- 't Zou me leed doen, als ik m'n kleinen Erik had alleen gelaten voor niemendal, antwoordde mevrouw Holsma.

- Nu, Femken is vertrouwd!

- O ja! Maar 't drukt me dat ik hier zit, terwyl m'n kind ziek is. Lang wacht ik niet op haar...

- 't Is de vraag, of ze gelyk komt met de anderen. Ik hoorde zeggen dat ze veel luimen heeft, en die altyd involgt. Aan etikette stoort ze zich niet. Dat schynt in 't bloed te zitten.

- Als ze 'r om tien uur niet is, ga ik heen. Héél veel belang stel ik niet in de zaak...

De betekenis van dit gesprek hield Wouter maar weer kort bezig. Hy had ternauwernood tyd zich de vraag voor te leggen, wie toch wel de persoon wezen kon, die oorzaak scheen te zyn dat mevrouw Holsma tegen haar zin het ziekbed van den kleinen Erik verlaten had.

Een grote beweging in de zaal, dwong tot aandacht. Men hoorde een ogenblik haastig schuifelen... alles rees op, en bleef ditmaal staan...

Een... Keizer of zo-iets, betrad de koningsloge. Wouter zag er weinig van. Hy hoorde fluisterend behandelen wat er geschiedde. Z.M. was haastig naar den voor hem bestemden fauteuil gestapt, niet zonder 'n paar stoelen omver te lopen, die hem in den weg stonden...

Dit was de niet onpraktische gewoonte van Zyne Keizerlyke Majesteit. Vivat sequens!

...hy had daarna 'n ogenblik - één ogenblik maar - in de zaal rondgezien, éven geknikt, als iemand die byna geen tyd heeft om te zeggen: ‘'t is wél!’ en daarna z'n fauteuil met 'n ruk schuins naar achter gehaald. Hy liet zich daarin neervallen, en 't Publiek kon weer gaan zitten... nog niet voor goed.

Ook de andere loges werden nu als door 'n toverslag gevuld. Men zag zonderlinge kostumes: de ‘Wede Maaskamp en Zonen!’ Dames met lyven van drie duim, en 'n schoot van byna zoveel ellen. De boezems zweefden tussen kin en ceinture. Kleine pofmouwtjes wisten zelf niet, of ze dienen moesten tot bedekking van den bovenarm of van den schouder. Maar dit tekortschieten werd eerlyk aangevuld door witte cabretleren handschoenen, die van den pink tot den oksel reikten. Op 't hoofd droegen de dames tulbanden, toques, bloemtuinen... dáár was wat te plukken gevallen voor Scylla! Maar al wat er lelyks te zien was, werd overtroffen door de onuitstaanbare militaire kostumes van dien tyd. Wie die steken en sjako's gezien had, begreep terstond waarom de vyand zo verschrikt op den loop ging. Die aanhoudende vlucht ontstond uit schoonheidsgevoel.

De muziek speelde...

't Spreekt vanzelf... daar wás ze weer, de lyzige melodie van den dapperen Dunois!

Een vreselyk geraas stoorde opnieuw onzen Wouter in het toegeven aan de herinneringen die deze lamentable deun in hem opwekte. Ook immers gisteravond op de straten, was dat lied de tolk van... van... nu ja, van geestdrift niet, maar van de zucht toch om zich aan te stellen alsof men byzonder verheugd was. En zelfs by Vrouw Goremest...

Debout... debout! werd er geroepen. Een der hardste schreeuwers was de man van de korte verzen waarin zoveel echt-vaderlandse ‘pit’ zat. En alles schreeuwde mee: debout! Men moest opstaan voor den: jeune et beau Dunois!

Reeds was de muziek gevorderd tot de strofe: de bénir ses exploits, toen er met 'n bundel papier vry driftig op den rand der koningsloge werd getikt, juist op de plaats waar men berekenen kon dat de Keizer zat. De Holsma's recht naarboven ziende, werden slechts 'n stuk van den zonderlingen hamer gewaar, waarmee Z.M. de maat sloeg...

De maat? 't Mocht wat! Het geklepper met dat pak documenten, in der haast saamgevouwen tot dirigeerstok, sloeg heel wat anders dan de maat! Ieder die in 't parterre zat, kon aan de angstige blikken die uit de loges naar den vreemdsoortigen kapelmeester werden geworpen, duidelyk bespeuren dat er iets haperde, schoon men van-beneden-af de oorzaak niet begrypen kon. Deze werd dan ook niet spoedig geraden, zelfs niet door de bewoners der hogere sferen. Ook de Palatine, juist bezig haar lievelings-vyandin, de Hertogin-titulair van Groenland, heel hartelyk te verwelkomen in de tegenover liggende loge, raakte in de war, wat anders de gewoonte van deze dame volstrekt niet was. De koord van haar joujou krinkelde, en 't ding bleef levenloos hangen, als 'n geëxecuteerde. Dit was hem in de hand der Palatine nog nooit overkomen!

De Keizer stond op, en tokkelde met z'n rol papier als 'n razende.

Een afgescheurd driehoekje schrift warrelde tegenzinnig omlaag. Wie 't opving, kon te weten komen dat er wat aan de hand was met Kykduin en 't perfide Albion.

Onze verstoorde tamboer stond op, en zette een gezicht als 'n izegrim. Een dame die naast hem zat, scheen genade te vragen, maar hy luisterde niet, en ranselde hoe langer hoe heftiger op 't fluweel van de balustrade, zodat het stof er uit vloog. Lakeien, koningen, kamerheren, maarschalken, adjudanten, aides de camp, schoten toe. Maar Z.M. verkoos niet te zeggen wat hem zo boos maakte. Hy verwaardigde zich alleen, het hoofd te schudden, en den roffel 'n ogenblik af te breken, om met z'n papieren trommelstok naar 't orkest te wyzen. Men had nu vryheid, te raden wat dit betekenen moest. De bevolking van de voorste loges gaf den orkestdirecteur te kennen, dat de schuld der stoornis aan hem scheen te liggen, en siste hem van alle kanten toe. De man schrok, en bleef als versteend staan, met z'n maatstok zuid-oost half-oost in de lucht, dat hier zoveel betekende als helemaal buiten-west. 'n Plotselinge stilte verving nu 't geraas, en liet verraderlyk toe, dat men heel duidelyk 'n te laat ingehouden vaderlands nagalmpje te horen kreeg. In den enge-lenbak namelyk - dezen avond bezet door fatsoenlyke burgers, want alle standen waren 'n graad of tien in waarde gedaald, omdat de markt van rang overvoerd was - in den engelenbak had 'n onverlaat zich de magere voldoening gegund ‘al is ons prinssie’ te zingen, wél bedekt natuurlyk onder de noten van koningin Hortense's prachtstuk.

Was zy de dame die om genade gesmeekt had voor haar liedje? Misschien wel. Maar de lezer weet nu eenmaal, dat historische juistheid me byzaak is, omdat ik my de verplichting oplei, juister te zyn dan de Historie. We hebben hier noch met stellig gebeurde feiten noch met datums te doen, en trachten slechts mogelyke indrukken te schetsen, en mensen te tekenen zoals de denker zich kan voorstellen dat ze geweest zyn.

De stoornis was pynlyk. Allerlei waardigheidbekleders vlogen als opgejaagde vleermuizen heen-en-weer, en de arme orkestdirecteur kommandeerde eindelyk in den angst van z'n hart: ‘où peut on être mieux’. De vaderlander uit den engelenbak maakte zich gereed de muziek toe te lichten met de bekende romance van 'n ‘slepersknol... op hol’ toen er bleek dat Z.M. nog altyd niet voldaan was. 't Moest: ‘veillons au salut de l'empire’ wezen! Dacht hy er aan, dat het huiselyke: ‘waar kan men beter zyn’ bewaard moest blyven voor de Beresina, by den terugtocht uit Rusland? Want by die gelegenheid is 't - o bloedig sarcasme! - gespeeld.

‘Veillons’ dus! Weer het knikje: 't is wél! en weer liet hy zich vallen in z'n fauteuil, waar-i voortging zich te verdiepen in de vestingwerken by Huisduinen. Toen 't ‘Veillons’ behoorlyk was afgespeeld, mochten al de vaderlanders weer gaan zitten. Nu eindelyk voorgoed, goddank!

Het scherm ging op, en 't woord was aan Rotgans:

Ja, Minos, aan 't geschenk dat ik u heb gegeven,

En uit de kerk geschaakt...

- Wát? vroeg Wouter. Uit de kerk? 't Purper haartjen uit de kerk? Ik meende...

- Sjt! zei Willem. Straks zullen we wel te weten komen wat dit betekent. Misschien 'n licentia poetica, weet je.

Heel juist geraden! De treurspeldichter had den vreemdsoorti-gen crinis purpureus heel handig omgesmeed in 'n schild dat door Scylla geroofd wordt. Zeer wel. Maar... uit de kerk?

...hangt Nisus' kroon en leven!

- Qu'est-ze qu'elle changte? riep de Paltsgravin. Il baraît que zela zera excèzivemang larmoyang! Za doilette est egzégraple! La bedite est attivée d'une magnière... et quelle langue, mong Dié, mong Dié, quelle langue! Za m'égorssche les oreiglles!

Onder al de aanwezige vreemdelingen had niemand minder te lyden van den klank der taal, dan die Keizer. Hy was by Kykduin, te Boulogne... te Dover... overal, behalve dáár! Behalve daar, en... op Sint Helena!

Wouter luisterde als 'n vink. Niet omdat hy alles begreep, nog minder omdat alles hem schoon voorkwam, maar de gehele zaak was hem te vreemd om niet z'n aandacht volkomen in beslag te nemen. Z'n wangen rustten op beide vuisten, en z'n elbogen op de leuning der bank vóór hem. Wie met half geopende mond deze houding nabootst, kan precies weten hoe nieuwsgierig hy was naar den afloop van Scylla's tocht in 't kamp van Koning Minos.

Een schild in plaats van 't haartje? dacht hy. Wie weet of niet de dichter, als-i toch aan 't verzinnen gaat, ook iets zegt van onechte zoons, en van het terugkeren op 't pad der deugd, dat de mensen altyd met zoveel plezier schynen te verlaten... zeker om het terugkeren mogelyk te maken.

Voor deze sarkasme verklaart zich de auteur niet aansprakelyk. Wouter mag zeggen en denken wat-i wil. Ik was m'n handen in onschuld.