Multatuli.online


518

- Maar, Wouter, lees je dan thuis geen boeken over 't geloof?

Dit vraagde Femken aan haar vrindje, toen deze den volgenden dag weer by haar zat op 't omgekeerd mandje.

- Ja, maar ze zyn niet mooi.

- Ken je niet wat van buiten?

Wouter zei 'n vers op van een protestanterig gezang, dat geen genade vond in den smaak van Femke. Maar wel vond ze dat-i 't mooi opzei.

- Lees je niets anders?

Wouter bedacht zich. Hy doorliep snel de bibliotheek van Stoffel: Werken van 't dichtlievend genootschap... Ippel, Aardrykskunde... Verhandeling over de spelling... Reglement op de brandwacht... Geschiedenis van Jozef, door Hulshoff... De brave Hendrik... Vader Jacob onder zyn kindertjes... Preken van dominee Hellenbroek... Katechismus van idem... Hoorns liedeboek...

Hy voelde heel goed dat er van dit alles niets te pas kwam by Femke. Eindelyk:

- Ik weet wel iets, maar 't is niet van 't geloof... het is van Glorioso...

Femke beloofde te zullen luisteren, en Wouter vertelde. Eerst sprak hy afgebroken, en met al de en toen's die niet gemist kunnen worden by een hollands verhaal, maar weldra verplaatste hy zich in den toestand van z'n held, en verhaalde beter dan-i gelezen had in dat voddig boek. By elke schaking, by elk heldenfeit, stond hy op van z'n korf, en bootste de daden van z'n held na, zodat Femken er van schrikte. Maar prettig vond ze 't toch, en toen hy eindelyk zweeg, was er een vonk van zyn zonderling bestuurde maar oprechte geestdrift gevallen in haar hart, dat als 't zyne klopte van verrukking over al 't schone dat zy gehoord had. Beider wangen gloeiden, en waarlyk, als er een trekschuit had gereed gelegen naar Italië, ik geloof dat Femken ogenblikkelyk ware meegereisd om deel te nemen aan zoveel gevaar, zoveel avonturen, en... zoveel minnary. En 't fraaist was, dat er uit Wouters vertelling bleek hoe zuiver zo'n italiaanse rover in 't geloof is.

- Weet je niet nog iets?

- Ja, zei Wouter die op streek raakte. Ja nog iets... 't staat in een klein boekje... een almanak, geloof ik.

En hy verhaalde:

- Femke, er was eens in een groot land een koning die Inca heette. Al de koningen van dat land heetten Inca...

- Zoals hier Oranje...

- Ja, zoals hier Oranje. Maar daar in Peru - want het land heette Peru - waren de koningen uit de zon gekomen, en als ze stierven, keerden zy terug naar de zon. En zy mochten niet trouwen met 'n meisje dat niet uit de zon voortkwam. Dat was zo de wet in Peru...

- Is 't waarlyk gebeurd, Wouter?

- Het staat zo in 't boekje, Femke. Nu was er een koning die drie kinderen had, een dochter en twee zoons. De zoons heetten Telasco en Kusco, maar den naam van 't meisje heb ik vergeten.

- Zeg maar Marie.

- Dat is, geloof ik, geen peruaanse naam. Neen, Louise is beter, of... Emma. Of wil je dat ik Femke zeg?

- Wel neen, zeg maar Emma. Anders weet ik niet of je van my spreekt, of van die prinses.

- Goed: Emma. Emma was 't enige zonnekind in heel Peru. En niemand wist wie na den dood van den koning Inca worden zou, want Telasco en Kusco waren gelyk geboren. Gebeurt dat meer?

- Wel zeker, dat zyn tweelingen. Een nicht van ons heeft er drie tegelyk gehad... dat kan heel goed.

- Nu, Telasco en Kusco waren tweelingen, en de koning wist niet wie hem zou opvolgen. Hy hield van beiden evenveel, en ook het volk van Peru had graag beiden tot Inca gehad. Maar dat mocht niet, omdat er in de wet stond dat er altyd maar één Inca wezen zou. Toen riep de koning alle priesters by elkaar op een hogen berg, om nader aan de zon te wezen... want de zon zou beslissen wie koning worden moest.

- Maar Wouter, dat kan niet waar zyn.

- Het staat zo in 't boekje, Femke. En... 't is lang geleden, heel lang. Dat land Peru is een land van vroeger tyd, weet je, net als de ivoren poort.

Femke was maar half tevreden. Maar, nieuwsgierig naar 't verhaal, hield ze zich of Wouters oplossing haar voldeed.

- Op bevel van den koning, maakten de priesters twee grote brandstapels, en legden daarop veel grote kransen van bloemen. Maar ze staken het hout niet aan... dat moest de zon zelf doen.

- Dat kan heel goed... met 'n brandglas.

- Neen, zonder brandglas, want de Peruanen hadden geen brandglazen. En bovendien het was juist te doen om den wil van de zon te weten. De kransen op den énen brandstapel waren gelegd of 't een letter T was, dat beduidde Telasco. Op den ander had men een K geschreven... ik meen: met bloemen. Die K wilde zoveel zeggen als Kusco. Nu viel de koning op de knieën, en alle priesters ook, en zy zongen een gebed aan de zon...

- Dat was heel slecht, Wouter. Men mag voor niemand knielen, dan voor de Heiligen. En dat bidden mag ook niet... dat is afgodery.

- Ja juist, 't staat ook in 't boekje dat die mensen in Peru afgodendienaars waren. Maar, Femke, dat moet je nu zó beschouwen, zie... 't is lang geleden... en 't was een ander volk... een heel ander volk, moet je denken. Daar heb je nu byvoorbeeld... in Frankryk... daar noemen ze een vader: père... dus je ziet wel dat ieder volk zo z'n eigen manieren heeft.

Femke knikte, als byna overtuigd.

- Zy zongen een gebed aan de zon. Telasco, Kusco en Emma zongen mee, want zy waren nog nieuwsgieriger dan de anderen, dat begryp je wel, want als Kusco's houtstapel 't eerst brandde, zou hy Inca worden, en Telasco bleef maar prins. En als Telasco's stapel 't eerst aanging, werd hy koning, en niet Kusco. Nu, voor Emma was 't ook een hele zaak... want ze moest trouwen met den nieuwen Inca. Ze wou dus graag weten wie 't wezen zou...

- Maar... 't waren haar broers!

- Wel ja. Dat moest zo, omdat zy 't enige zonnekind was. Ze woonden in Peru, moet je denken, daar was alles anders dan by ons...

- Ja, dat 's waar, zei Femke, die bang was dat te veel ongeloof haar de vertelling kosten zou. 't Zal wezen als met Glorioso en die gravin. Zulke dingen gebeuren hier niet... dat vind je alleen in verre landen.

- Ja... of heel lang geleden. Nu dan, na lang bidden stak de zon geen der beide brandstapels aan...

- Hé!... zei 't meisje verwonderd, want na al 't zonderlinge dat ze vernam, had ze zich gereed gemaakt nog meer vreemds te horen.

- Neen, de zon stak ze niet aan, maar riep den Inca en 't volk van Peru toe, dat Emma kiezen moest tussen Telasco en Kusco. Wie ze 't meest beminde zou koning zyn.

- Toen was 't gauw uit, dacht Femke, en dat zei ze.

- Juist andersom. Emma wilde niet kiezen. De zon had haar een maand tyd gegeven, om te bedenken. Zy peinsde en overlegde, en kon niet tot een besluit komen. Of, als ze een ogenblik meende te weten wien zy voortrok in haar hart, dan wilde zy 't niet zeggen, omdat ze den ander te lief had om hem te bedroeven. Want zy wist dat beiden haar beminden, en dat haar voorkeur van den één, de dood van den ander wezen zou. Zy vraagde om raad by Telasco. Deze raadde haar aan Kusco te kiezen...

- Hé? riep Femke weer. En er was een vragende toon in haar uitroep. Zy meende niet goed verstaan te hebben.

- 't Was in Peru... en heel lang geleden. En daarop smeekte zy Kusco, haar te zeggen wat ze doen moest. Kusco beweerde dat Telasco haar gelukkig maken zou, en dat zy dien kiezen moest. Ook vond hy Telasco waardiger om Inca te worden dan zichzelf.

Alzo vond Emma by de broeders geen troost. En by de priesters ook niet. En ook niet by den koning, die in 't geheel geen raad geven wou, omdat het een zaak van de zon was, waarmee hy zich niet mocht bemoeien. Emma was troosteloos. Ze wist hoe lief Kusco haar had. 's Avonds in 't woud had ze hem beluisterd, toen-i een lied zong waarin hy zeide dat-i zonder haar niet leven kon. Toen was zy hem om den hals gevallen, en ze ging naast hem zitten op de zodenbank, en ze zei: lieve Kusco... en ze legde 't hoofd tegen zyn schouder, en begon bitter te schreien, omdat ze hem zo erg liefhad. Er is een plaatje by, Femke.

- Kun je 't boekje niet eens meebrengen? vraagde het meisje. Ze wilde zo gaarne dat prentje zien.

- Ach neen, 't boek is van Stoffel, en hy heeft gezegd dat ik niets mag wegnemen uit z'n kastje. Dat is zyn bibliotheek, weet je, omdat-i schoolmeester is. Nu, zy weende van liefde. En Kusco ook... kán dat?

- Wel neen!

- In 't boek staat het toch. Maar hoor verder. Toen ze daar zo zaten, kwam Telasco. Hy beluisterde hen - één ogenblik maar - en trad opeens te voorschyn. Daarop viel hy op de knieën voor Kusco, en zeide: ‘Heil u, Inca van Peru, de dochter der zon heeft u gekozen.’ En hy boog z'n hoofd tot de aarde, en wilde Kusco's voet op z'n nek plaatsen. Dat beduidde onderwerping, in Peru. Maar Emma en Kusco stonden haastig op, en beiden tegelyk riepen zy dat Telasco zich vergist had. ‘Zy heeft u lief, broeder, sprak Kusco, aan u denkt zy, van u droomt zy, u bemint zy, o Telasco! Gy zyt Koning in haar hart, en dus Inca van Peru.’ Telasco sidderde. Want hy had Kusco te lief, om te willen dat het waar was. Twyfelend zag hy Emma aan, en nu werd het eerst recht moeilyk voor hem, want nu viel ze hém om den hals, en kuste hem innig, en trok hem naast zich op de bank van zoden. Maar terwyl ze aan de ene zyde Telasco omarmde, trok ze met de andere hand Kusco tot zich, en ...toen zat ze in 't midden, tussen de beide broeders. En als ze Telasco kuste, zuchtte zy: ‘lieve Kusco!’ en als ze Kusco liefkoosde, fluisterde zy Telasco's naam... och, Femke, 't was zo moeilyk!

- Ja, zuchtte Femke, 't was een moeilyk geval.

- En als Telasco meende dat ze iets hartelyker tegen Kusco was, zeide hy: ‘Gy moet kiezen, Emma!’ in de hoop dat ze Kusco gelukkig maken zou. Maar hy durfde niet aandringen op die keus, als hy meende te gevoelen dat ze hém kiezen zou. Want hy kon wel z'n eigen smart dragen, maar hy schrikte voor de wanhoop van z'n broeder.

En Kusco riep: ‘Kies, Emma!’ telkens als zy zich wendde naar Telasco's zyde, maar hy zweeg als Emma's hoofd op zyn schouder lag. Hy vreesde den dood niet - want, Femke, hy wilde sterven als-i niet leven kon met háár - maar hy was bekommerd over Telasco's jammer, als deze Emma's beeld zou moeten verdryven uit zyn hart. Kun je dit alles begrypen, Femke? Ik weet niet of ik 't goed vertel, maar 't staat zo in 't boek...

- Ja, ik begryp het heel goed, antwoordde Femke. Ze waren tweelingen, zie je, daar komt het van.

Nu moet ik als waarheidlievend geschiedschryver betuigen geen geloof te slaan aan Femke's begrip. Ik verdenk haar van ‘schipperen’ met het geloof aan Wouters vertelling. Zy drong zich het begrypen op, omdat zy zich voelde aangetrokken door de liefde en offerzucht der drie helden van 't verhaal. Ze was niet geleerd genoeg om met spot neer te zien op 't verhevene, al werd het haar dan ook meegedeeld op 'n wyze die hier en daar barok schynt. De jeugd - van individu en mensheid alweer - is romantiek. Ze heeft behoefte aan onmogelykheid, of wat daar naby komt, en nu Wouter eenmaal Femke zo ver had veroverd dat zy zich verplaatste in zo vreemde toestanden, vond zyn geloofwaardigheid een sterke bondgenoot in Femke's vurige begeerte om 't vervolg te weten dier aandoenlyke geschiedenis. Zy had hem - met minder moeite, want Wouter was jonger, en bovendien onevenredig kinderlyker - haar ‘ivoren torens en geestelyke vaten’ ingegeven, nu zou 't hem weldra gelukt zyn haar 't hele zonnestelsel te doen slikken. Maar de arme jongen wist dit niet. Om te ontleden hoe zucht tot weten wordt afgeleid door behoefte aan liefde, had hy enige tientallen jaren ouder moeten wezen, en niet zelf de patiënt van dat zielkundig verschynsel. De lezer zal wel zo goed zyn myn opmerkingen af te scheiden van Wouters indrukken, en niet den natuuronderzoeker verwarren met de kikvors die dezen tot onderwerp diende van z'n galvanische proef. Wie te traag is om de analyse te volgen van 'n mensenhart, abonnere zich op de romans van Xavier de Montépin, Paul Féval, Ponson du Terrail, en dergelyken. Wie zich verheven waant boven de ontleding van een gemoed, raad ik aan octrooi te verdienen op 't uitvinden van iets belangrykers. En wie, eindelyk, myn werk afkeurt als onvolledig, of myn slotsommen als onwaar... ik zal hem dankbaar zyn voor terechtwyzing. Maar in dat geval wenste ik de blyken te zien van wat inspanning en studie, want dat kost het my ook... en nog iets. (30)

Wouter vond het prettig, dat Femke de gedeeldheid van Emma's hart begreep, en tevens de edelmoedigheid der beide broers. Wanneer hy dát had moeten uitleggen, ware hy moedeloos geworden. Nu drukte Femke's snel begrip het zegel op zyn inge- * 
nomenheid met die peruaanse historie, en hy vond ze schoner dan ooit. Deze indruk maakte hem welsprekender dan-i tot nog toe geweest was. Het werd hem nu een punt van eer, Femke's goede mening te rechtvaardigen, en onwillekeurig overgaande van den verhaaltoon tot dramatische voorstelling, voerde hy zyn personen sprekende in. Er was een quousque tandem van tederheid in 't naspreken van Telasco's woorden:

‘Dochter der zonne, beslis! Hy heeft u lief, Kusco, myn broeder, de edele Kusco. Is er een ree vlugger op 't gebergte, een jager zekerder van zyn schot, een held onder de dapperen van Peru vlugger, zekerder, heldhaftiger dan hy?

Dochter der zonne, beslis! Hy heeft u lief, Kusco, myn broeder, de edele Kusco. Zie, ik verraste hem in den slaap, en hoorde hoe hy dromend uw naam sprak. Hy strekte zyn armen uit, als om u te zoeken, hy klemde u vast aan zyn hart, en zyn lippen bewogen zich als kussende. Dochter der zon, beslis, en kies den edelen Kusco!’

‘Niet alzo, antwoordde Kusco. Ook ik heb Telasco bespied, den verhevensten telg van de Inca's. Hy schreef uw naam, o dochter der zon, met kunstigen knoop in z'n gordel en luid heeft hy dien naam geroepen in den stryd tegen de vyanden van Peru. Zy vloden op dien roep, als ware de beschermende zon zelve neergedaald, om de belagers van haar kinderen te verdelgen. Kies Telasco, den dapperen Telasco... o gy verhevene dochter van 't licht!’

‘Kusco kwam my te hulp in den stryd. Zonder hem ware ik verslagen. Hy heeft de pryzen behaald in alle spelen der jonkheid van 't land. Hy worstelde, streed en overwon in uw naam...’

‘Telasco liet my de overwinning! Hy doodde z'n eerzucht in uw naam...’

‘Kusco heeft u bezongen in heerlyke gedichten...’

‘Telasco heeft ze gezongen op goddelyke melodie...’

‘Bedenk dat Kusco sterven zal, wanneer gy niet hem boven alles bemint, hem alleen...’

‘Meent ge dat Telasco zou leven zonder uw liefde?’

Eindelyk sprak het meisje:

‘Ik heb u lief, Telasco, en u Kusco, heb ik lief. Ik kán niet kiezen, zo waar ik een dochter ben van het licht. Myn hand beeft zodra gy me aanraakt, o Kusco, maar Telasco, ze trilt evenzeer als zy den druk voelt van uw hand. Myn hart siddert by de gevaren des oorlogs, als ik weet dat gy beiden vooraan staat in de reien der kinderen van de zon, en ik kán niet beslissen hoe ik den pyl richten zou, die bestemd was één uwer te treffen... als ik veroordeeld was die richting te bepalen.

Als ik uw gezang hoor, o Kusco, dan voel ik al 't wee en al de zaligheid van 'n liefde die my oneindig schynt, maar toch is er in myn hart plaats voor 'n alles verterenden gloed by 't inzuigen der goddelyke tonen uwer muziek, o Telasco, als zy de woorden van Kusco begeleidt. Myn ziel leeft door 't genieten van uw beider bestaan. Uw beider namen hoor ik roepen door den tortel in 't geboomte, door den wind als ze suist of buldert. Uw beider naam staat me in liefelyke kronkeling geschreven op de vlakte van 't meer, in rangschikking van kleur op de blaadjes der bloemen, in gloeiend schrift op de zon zelve, die vlekkeloze oorsprong van ons bestaan. En, Telasco, als ik neerkniel naast den Inca, om met al de kinderen van Peru onzen god te bidden om zegen voor zyn land, dan was myn bede één zucht: uw naam! En, Kusco, by 't danken voor de zegeningen die de oorsprong van het licht schonk aan 't blinkend land van Peru, dankte ik, de dochter der Inca's, met dit éne woord: Kusco!

Daarom, o edele broeders, laat me vry van keuze, ik kán niet... ik kán niet!’

Aldus sprak de dochter der zon.

Maar Telasco antwoordde:

‘De zon heeft gesproken, en gezegd dat gy kiezen zoudt, Aztalpa...’

- Hé? Emma heette zy...

- Neen, Aztalpa, riep Wouter, wien de geestdrift het geheugen weergaf, ze heette Aztalpa. Telasco zeide:

‘De zon heeft gezegd dat gy kiezen zult. Zoudt gy 't gebod der zon niet opvolgen?’

‘Laat my sterven, Telasco!’

‘Neen, ik, ik!...’ riepen beide broeders tegelyk...

‘Beslist gylieden dan, wien uwer ik moet kiezen... ik zal gehoorzamen.’

‘Kies Telasco!’ riep Kusco.

‘Kies Kusco!’ riep Telasco.

Maar het meisje kon niet gehoorzamen aan beider gebod tegelyk, en durfde niet ongehoorzaam wezen aan één der geboden. Telasco bedacht zich.

‘Ik weet, ik weet! riep hy. Hoor Aztalpa, en gy Kusco, hoor naar myn voorstel. Dat heeft my een god ingegeven! Zyn niet de vederen uwer pylen blauw, myn broeder? Zyn niet de myne rood? Hoor aan! Morgen, voor 't verschynen der zon, zullen wy tezamen uitgaan naar 't jachtveld. Wy zullen ons in het kreupelhout plaatsen... gy, honderd schreden voorby den boom die Aztalpa's naam draagt, door ons beiden gesneden in de schors. Ik, honderd schreden aan deze zyde van dien boom. Daar zullen wy het uitzicht hebben op den heuvel, waarlangs 't wild vlucht, als het wordt opgejaagd door de jachtgezellen. Wy beiden leggen aan op de eerste hinde die er opdaagt uit het woud. Als de vederen van den pyl die haar doden zal, rood zyn, wil ik dat Aztalpa my kieze. Als 't uw pyl is, Kusco, die 't wild treft... als de getroffen hinde uw kleur draagt’...

De beide broeders bedekten zich 't gelaat, als vreesden zy iets te zien, wat uitslag spellen zou van den vreselyken stryd dien Telasco voorsloeg.

‘Ik neem aan! riep Kusco opeens, ja, Telasco, ik neem uw voorslag aan. Waarlyk, die straal van licht in uw hart was een boodschap der goden. Ik neem aan, ik neem aan... my zal zy kiezen als de vederen blauw zyn! O stem toe, Aztalpa, beloof dat gy berusten zult in den uitslag van Telasco's voorstel!’

‘Zweer ons dat met duren eed, Aztalpa!’ smeekte de andere broeder.

En het meisje beloofde, en riep daarby de heilige zon aan, haar hart te richten naar de kleur der veren van den pyl welke den volgenden dag de eerste hinde treffen zou, die er opdaagde uit het woud.

Den volgende morgen vroeg, by 't eerste licht der zon, hoorde Telasco van verre hoe de jachtgezellen het wild opjaagden met trom, bekkens en geschreeuw. En daar, recht vóór hem, lag de kleine heuvel, waar gewoonlyk 't wild het geboomte verliet, als het schrikkend wegvlood voor 't gevaarspellend geraas. Zó jaag-de anders Telasco niet. Zó was de buit te licht gewonnen, en zelfs kwam zo'n jacht hem voor als verraad. En ook nu jaagde Telasco niet op die wyze, want zie, z'n pylkoker lag naast hem, en de hand die de boog moest spannen, ondersteunde het hoofd. Toch greep hy eindelyk langzaam de roodgeveerde pyl, toch vatte z'n trage linkerhand den boog, om gereed te zyn tot misschieten, als de eerste hinde zich vertonen zou. ‘Misschien heeft de opmerkzame Kusco myn pylen geteld, by 't samen uitgaan, dezen nacht.’ Zo dacht hy, en maakte zich gereed tot zorg dat er één pyl zou ontbreken aan 't getal...

Het gerucht kwam nader. Weldra zou...

Daar vloog een hert, hooggeweid... wilde buffels... ruige zwynen... bevallige gazellen... méér herten, méér buffels... zwynen weer... o God, de hinde, de hinde... daar wás zy! Daar stond het verschrikte dier hygend op den heuvel, blootgesteld aan de wisse schoten der beide jagers... neen, ditmaal beschermd door Telasco's en Kusco's edelmoedigheid.

Want Telasco schoot in de lucht, en hy volgde z'n pyl met de ogen, maar sloot ze weer om zich voor te stellen hoe die pyl hemzelf het hart doorboorde.

En ook Kusco doodde de hinde niet. Hy verborg z'n pyl in den grond, en dekte dien toe met wat aarde, en het scheen hem of hy daar zichzelf begroef.

Maar beide broeders staarden verwonderd op de hinde die ongedeerd verder vluchtte.

‘Gy hebt my bedrogen, Telasco, gy hebt niet geschoten!’ riep Kusco, die wild te voorschyn sprong.

‘Ik heb wél geschoten, broeder. Maar gy, gy hebt my misleid. Gy hebt misgeschoten met opzet!’ antwoordde Telasco, die z'n broeder tegemoet snelde.

‘Ik zweer u dat ik niet heb misgeschoten met opzet, Telasco.’ En bedroefd keerden de twee broeders naar huis, en verhaalden aan Aztalpa wat er geschied was. Beiden klaagden zy over misleiding.

Ditmaal viel er een straal van licht in Kusco's ziel. Hy zeide:

‘Wederom zullen wy ons, tegen den dageraad, plaatsen in het kreupelhout, Telasco. Weer zullen de jachtgezellen het wild opjagen naar den heuvel. Weder zal de kleur van den pyl die de * 
eerste hinde treft, Aztalpa's keuze bepalen, maar... Telasco, zweer my dat gy schieten zult, ditmaal!

‘Ik zál schieten! En gy, beloof my dat gy treffen zult.’

‘Ik zál treffen!’

‘Gy zult schieten zo goed als een jager dat kan? Met het doel om te raken en te doden? Werkelyk, de eerste hinde? Waarlyk? Zult ge?’

‘Ja, ja, ik beloof dat alles. En gy, Telasco?’

‘Kusco, ik beloof het u.’

Den volgenden dag lagen de broeders in hinderlaag, als den vorigen. Wél waren ze nu inderdaad jagers, die begerig loerden op wild. Strak omklemde de linkerhand den slangenhouten boog. Duim en voorvinger van de rechter weerhielden den pyl tegen 't halfgespannen koord. Het oog staarde over den gestrekten duim, zich richtend langs de punt van den schicht naar de opening van het woud. O, lang vóór de hinde den top des heuvels bereikt had, zou zy ditmaal getroffen zyn! Daar vloog een bison snuivend uit de wildernis... zwynen weer... herten... een hinde...

Dodelyk getroffen stortte 't arme dier neer...

‘Ik groet u, Inca van Peru!’

Dit riepen Telasco en Kusco tegelyk, haastig te voorschyn tredend uit het kreupelhout.

Gy hebt verwonnen, Kusco... 't was uw pyl!’

‘De uwe, Telasco! 't Kán de myne niet geweest zyn... myn hand sidderde toen ik schoot.’

‘Myn oog was verduisterd toen ik aanlegde.’

‘Heil u, Inca van Peru, Telasco bemind door Aztalpa!’

‘Heil u, Inca van Peru, Kusco den lieveling der zon!’

Gy, broeder!’

Gy!

‘Ik verzeker u dat myn pyl...’

‘'t Kán de myne niet geweest zyn...’

‘Den heuvel op!’

Dit laatste riepen de beide broeders tegelyk. En tezamen ylden zy naar de plek waar de hinde gevallen was...

‘Ik zie uw kleur,’ riep Kusco, nog op een afstand.

‘Onmogelyk, broeder... de pylveer is... blauw! En 't moet blauw zyn, want...’

‘Het moet rood zyn, want...’

Twee schichten hadden de hinde het hart doorboord. Beide broeders hadden getroffen, maar beiden hadden geschoten met verwisselde kleur.

Want 's nachts was Kusco, voorzichtig als 'n misdadiger, geslopen in de woning van Telasco, en hy had een roden pyl geroofd uit den koker zyns broeders. En niet moeilyk was deze diefstal, want Telasco's legerstede was ledig. Er was niemand ter bewaking van de wapens, waarmee hy niet wilde overwinnen...

Waar was de zorgeloze Telasco, toen Kusco hem beroofde? Telasco was tersluik zyns broeders woning binnengetreden, om den blauwgeveerden pyl te stelen, waarmee hy Kusco wou maken tot Aztalpa's uitverkorene, tot Inca van Peru. Begryp je 't, Femke?

- Ja... maar...

- Je moet altyd denken, 't was vér van hier, en 't is lang geleden. Luister verder. Nu waren de beide broeders zeer bedroefd, en Aztalpa ook. Ze wist niet wat ze doen moest, en bad aan de zon. Dit deed Kusco ook, en ook Telasco. Maar de zon antwoordde altyd hetzelfde: dat Aztalpa kiezen moest...

- Antwoordde de zon altyd, als men haar om raad vraagde?

- Altyd. 't Staat zo in 't boekje... 't was vér, weet je! Nu, Aztalpa moest kiezen. Daar was niets, niets, niets tegen te doen. En toch wou ze niet, en riep maar al dat zy liever sterven wilde.

Toen kreeg Telasco weder een licht in zyn ziel, en hy zeide:

‘Verhevene dochter van de zon, u geschiede naar uw begeerte. Gy wilt niet kiezen, Aztalpa... welnu, ge zúlt sterven...’

- O God, riep Femke...

- Stil, Femke, luister goed. Telasco meende het niet, dat zal je zien. Hy zeide dat zy sterven moest, en daar-i begreep dat Aztalpa niet zou geloven dat hy dit inderdaad bedoelde, legde hy haar uit, waarom:

‘Gy moet sterven, Aztalpa. Om uwentwil zou er verdeeldheid komen in 't land van Peru. Ieder die Kusco bemint, wenst dat ge my kiest, omdat men weet hoe 't den goeden Kusco zou bedroeven my verstoten te zien. En wie my liefheeft, vordert dat ge aan Kusco uw hand reikt, wyl men beseft hoe 't my zou smarten, gelukkig te wezen by zyn wanhoop. Gy moet sterven, Aztalpa! Geen burgeroorlog mag 't gevolg zyn der verdeeldheid van uw hart. Na uw dood, als ge zult opgevaren zyn tot den oorsprong van uw bestaan, zal er geen scheiding wezen tussen de offerwolken die u onze liefde boodschappen, noch tweeërlei toon in de zangen des volks van Peru. Eenstemmig zullen onze gebeden opstygen, en er zal geen wanklank van verdeeldheid zyn in onze lofliederen. Daar... dáár... daarboven, zyt ge ons beiden even naby, Aztalpa! Daar kunt ge ons beiden gelyk deel geven in den oneindigen rykdom uwer bescherming. Gy zult Kusco antwoorden in 't ruisen der palmen, zonder dat ik tevergeefs naar uw stem luister in de muziek van de zee. Hem en my zult ge verschynen in den droom... en myn arm zal niet slap neervallen by de gedachte aan Kusco's verlatenheid, noch hy bedroefd zyn door 't besef dat zyn genot my de ziel verscheurt. Voor 'n liefde als de uwe, Aztalpa, is almacht nodig. Wéés almachtig, gy kunt het, gy moogt het, gy moet het! Dat is de wil der zon, die 't wist dat gy noch Kusco zoudt kiezen, noch my, maar dood en verheffing tot geest, omdat een mensenhart te nauw is tot bevatting van zo veel gevoel.

Sterf dus, Aztalpa, sterf, en verhef u tot licht. In uw hart is geen plaats voor ons beiden, maar wel zal er plaats wezen voor ons beiden op uw graf, als ge zyt opgevaren ten hemel...’

Aldus sprak Telasco.

Kusco zweeg.

En Aztalpa zeide:

‘Broeders, ik ben bereid.’

En kort daarna vergaderden de priesters en de koning in het woud op den berg, waar men gewoon was te offeren aan de zon. En daar was veel volks byeengekomen om den rook te zien, waarin Aztalpa zou opvaren. Want, nadat zy gedood was, zou ze verbrand worden.

Je weet, Femke, de rook gaat altyd naar boven. Dat is om op te stygen, weet je?

- Ja, antwoordde 't meisje, met 'n overtuiging alsof ze Velleda zelf was. Och, ze had 'r boekje vergeten, en was ontrouw aan al haar Heiligen.

* 
- O God, Wouter, moest Aztalpa nu waarlyk sterven? 't Was wreed van Telasco...

- Wat zou jy gedaan hebben, Femke?

- Ik zou, ik zou... ik weet het waarlyk niet, Wouter.

- Zie je, 't was moeilyk. Nu, daar stond Aztalpa, tussen de beide broeders. Ze was in 't wit gekleed, en een witte sluier hing haar over 't gelaat. Het volk zong een treurig lied. Men knielde. Aztalpa omhelsde haar vader, groette de menigte met de hand, en riep: ‘Ik ben gereed. Broeders, geleidt my!’

Zy reikte aan beiden de hand, en trad fier naar den brandstapel. Kusco's houding was gebogen, en zyn tred was wankelend. Maar Telasco scheen moediger. O, Femke, hy wist dat Aztalpa niet sterven zou...

Een diepe ademhaling verlichtte Femke's gemoed. Met open mond staarde zy Wouter aan, als wilde zy de vreselyke ontknoping opvangen met al de kracht van haar ziel.

- Neen, zy zou niet sterven, en ik geloof dat Telasco het wist. Hy trok den gewyden dolk, bad Aztalpa om vergeving... Kusco stond met de handen voor 't gelaat... Aztalpa kruiste de armen voor de borst... zy boog het hoofd...

Daar viel ze eensklaps op de knieën voor Telasco:

‘Broeder... één ogenblik! Eén bede! Ach, laat my den dood ontvangen van Kusco's hand!’

Telasco slingerde den dolk weg, en riep:

‘Geloofd zy de zon, zy heeft gekozen! Volk van Peru, daar staat uw Inca! Aztalpa, vaarwel!’

Alle Peruanen bogen daarop het hoofd voor Kusco.

Maar, toen deze z'n broeder zocht, was Telasco verdwenen. Men heeft hem nooit wedergezien. Vind je 't niet mooi Femke?

- Hoor, Wouter, als dat meisje geweten had hoe Telasco haar verzoek zou uitleggen, had ze 't niet gedaan. Maar de vertelling is mooi. Ik wou wel eens weten, of zoiets waarlyk gebeuren kan?

- Ver van hier, en lang geleden, Femke. In allen geval, 't staat zo in 't boekje. Maar nu moet ik naar huis, want ik heb geen stuiver om den poortman te betalen, als ik binnen kom na achten. Och, Femke, ik wou zo graag dat m'n vers al af was...

- 't Zal wel gaan. Denk maar aan Telasco. Die had ook iets moeilyks te doen.

* 
- Neen, ik zal denken aan 't meisje. Goeden avond, Femke... Wouter kreeg een zoen, zo hartelyk als-i verdiend had met z'n vertelling. En dromend van Aztalpa, die op 'n bleek paste, stapte hy door de Aspoort, en naar huis. De maan scheen helder, en 't speet hem, dat-i niet nog wat by Femke had kunnen blyven. Hy verbeeldde zich dat hy nu by 't maanlicht beter nog dan anders zou verteld hebben. Maar 't kon niet, om den stuiver, dien-i niet had.