Multatuli.online

Volledige Werken. Deel 8. Brieven en dokumenten uit de jaren 1820-1846

Voorbericht

Nota

De familie Douwes Dekker

Kwartierstaat van Eduard Douwes Dekker

Aantekeningen en dokumenten

Dekkers jeugd

[2 maart 1820 Geboorte van Eduard (Douwes) Dekker]

[Bijlage betreffende het huis Korsjespoortsteeg 10]

[28 augustus 1823 Geboorte van Willem (Douwes) Dekker]

[Bijlage betreffende de huizen Korsjespoortsteeg 10 en Haarlemmerdijk 94]

[7 mei 1827 Eduards vader koopt het huis Haarlemmerdijk]

[maart 1832 Inschrijving van Eduard in het Album van de Latijnse school]

[20 juli 1832 Huwelijk van Eduards zuster Catharina]

[1832 Eduards broer Pieter Engel wordt student]

[Bijlage betreffende Abraham van de Velde en zijn gezin]

[1838 Gedicht: Mijn Schaatsen]

[8 maart 1838 Eduard voorgesteld als lid van het Nut]

[26 april 1838 Eduard lid van het Nut]

[1838 Lidmaatschapskaart van het Nut]

[20 juni 1838 Gedicht: In den Vriendenrol van A.C. Kruseman]

[21 juni 1838 Gedicht van Abr. des Amorie van der Hoeven]

[28 juni 1838 Eduard draagt voor bij het Nut]

[26 juli 1838 Eduard neemt een spreekbeurt aan]

[30 augustus 1838 Eduards spreekbeurt wordt afgeschreven]

[22 september 1838 Afscheidsgroet van Eduard aan P.G. te Winkel]

Dekkers eerste Indische jaren

[4 januari 1839 Aankomst van Dekker te Batavia]

[Bijlage betreffende Batavia en omgeving]

[Bijlage betreffende de bevolking van Batavia]

[14 februari 1839 Dekker werkzaam bij de Rekenkamer]

[1 maart 1839 Dekker klerk bij de Rekenkamer]

[28 maart 1839 Akte van toelating in Ned.-Indië]

[10 april 1839 Missive van de Rekenkamer aan de G.-G.]

[11 april 1839 Staat van dienst van Dekker]

[17 april 1839 Dekker benoemd tot klerk]

[17 april 1839 Akte van benoeming]

[26 april 1839 Akte van eedaflegging]

[31 januari 1840 Missive van de Rekenkamer aan de G.-G]

[6 februari 1840 Dekker benoemd tot tweede kommies]

[6 februari 1840 Akte van benoeming]

[21 februari 1840 Dekkers broer Willem verdrinkt bij Ierland]

[1841 Losse bladen uit het dagboek van een oud man: Het Schoone, Geluk]

[20 januari 1841 Brief van Caroline Versteegh]

[voorjaar 1841 Brief van Caroline Versteegh; fragment]

[voorjaar 1841 Brief van Caroline Versteegh; fragment]

[voorjaar 1841 Brief van pastoor Scholten]

[15 april 1841 Brief van de heer Versteegh; fragment]

[april 1841 Brief van Caroline Versteegh; fragment]

[29 april 1841 Brief van de heer Versteegh; fragment]

[mei 1841 Gedicht van Dekker voor Caroline Versteegh]

[14 juni 1841 Brief van Caroline Versteegh]

[16 juni 1841 Brief van Dekker aan Caroline Versteegh]

[4 juli 1841 Brief van Caroline Versteegh; fragment]

[22 juli 1841 Huwelijk van Dekkers broer Pieter]

[2 augustus 1841 Brief van Caroline Versteegh; fragment]

[28 augustus 1841 Dekker te Batavia katholiek gedoopt]

[28 augustus 1841 Dekker ontvangt het H. Vormsel]

[3 september 1841 Brief van Caroline Versteegh]

[8 oktober 1841 Brief van Caroline Versteegh; fragment]

[23 juni 1842 Rekest van Dekker aan de G.-G.]

[23 juni 1842 Dienststaat, bijlage bij het rekest]

[9 juli 1842 Dekker benoemd tot controleur tweede klasse]

[9 juli 1842 Akte van benoeming]

[15 juli 1842 Rekest van Dekker aan de G.-G.]

[19 juli 1842 Beslissing van de Dir.-Gen. van Financiën]

[19 juli 1842 Missive van de Inspecteur van Financiën aan Michiels]

[24 augustus 1842 Brief van de heer Versteegh]

Dekker als bestuursambtenaar op Sumatra

[7 oktober 1842 Aankomst van Dekker te Padang]

[10 oktober 1842 Advies van Michiels aan Weddik]

[7 november 1842 Weddik plaatst Dekker te Natal]

[10 november 1842 Missive van Weddik aan Michiels]

[24 november 1842 Missive van Michiels aan de G.-G.]

[25 november 1842 Dekker dient een declaratie in]

[30 november 1842 Overdracht functie van vendumeester]

[30 november 1842 Missive aan Weddik inzake overdracht functie]

[Bijlage betreffende Natal, door E. Francis]

[1 december 1842 Dekkers eerste dienstbrief te Natal]

[5 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik inzake buskruit]

[5 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik inzake terugzending van stukken]

[5 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik inzake vervoer van bannelingen]

[5 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik inzake zout]

[5 december 1842 Missive van Dekker aan Pakhuismeester te Aijer Bangies inzake zout]

[5 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik inzake papier en pennen]

[6 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik inzake geldkistjes]

[7 december 1842 Missive van Dekker aan Ass.-Res. van Mandheling inzake deurhengsels]

[7 december 1842 Missive van Dekker aan Goldie inzake een wissel]

[11 december 1842 Missive van Dekker aan Mil. commandant]

[14 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik inzake een proces-verbaal]

[14 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik inzake een circulaire]

[14 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik inzake boekwerken]

[14 december 1842 Weddik vraagt inlichtingen over geld uit 1835]

[15 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik inzake rijst]

[20 december 1842 Weddik zendt Dekker papier en pennen]

[23 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik inzake geld uit 1835]

[23 december 1842 Missive van Dekker aan de Kapitein te Loender inzake rijst en zout]

[23 december 1842 Missive van Dekker aan de Ass.-Res. van Mandheling inzake tamarinde-pitten]

[23 december 1842 Agent NHM. te Padang vraagt opzending adviesbrief]

[25 december 1842 Missive van Dekker aan Ass.-Res. van Mandheling inzake godsdienstoefeningen]

[25 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik]

[25 december 1842 Missive van Dekker aan Weddik inzake beboeting van fuselier Spiess]

[27 december 1842 Missive van Dekker aan de Ass-Res. van Mandheling inzake zout]

[27 december 1842 Missive van Dekker aan de Ass-Res. van Mandheling inzake gevluchte pandelingen]

[29 december 1842 Antwoord van Weddik inzake geldkistjes]

[2 januari 1843 Dekker zendt Weddik een wissel]

[4 januari 1843 Huwelijk van Caroline Versteegh]

[6 januari 1843 Weddik vraagt Dekker inlichtingen inzake zout]

[6 januari 1843 Weddik keurt rijstverkoop goed]

[7 januari 1843 Weddik vraagt rapporten inzake gevangenen]

[7 januari 1843 Weddik geeft opdracht de zoutmaten te verifiëren]

[9 januari 1843 Missive van de Ass.-Res. van Mandheling inzake godsdienst]

[10 januari 1843 Antwoord van de Ass.-Res. van Mandheling inzake pandelingen]

[14 januari 1843 Weddik vraagt Dekker inzending van beantwoording]

[15 januari 1843 Weddik antwoordt Dekker inzake boete]

[15 januari 1843 Weddik vraagt Dekker opzending van een wissel]

[16 januari 1843 Weddik vraagt Dekker verantwoordingsstukken]

[18 januari 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake zout]

[18 januari 1843 Missive van Weddik inzake godsdienst]

[21 januari 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake verantwoordingsstukken]

[21 januari 1843 Ass.-Res. van Mandheling vraagt bezending zout]

[23 januari 1843 Missive van Weddik inzake amfioenpacht]

[25 januari 1843 Weddik vraagt opsporing van Jan Potan]

[28 januari 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake zout]

[31 januari 1843 Secr. van Aijer Bangies bericht dat er stukken zoek zijn]

[3 februari 1843 Missive van Dekker aan Godin inzake vrijheidsberoving]

[4 februari 1843 Missive van Dekker aan de Ass.-Res. van Mandheling inzake zout]

[4 februari 1843 Ass.-Res. van Mandheling vraagt kopergeld]

[6 februari 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake verantwoordingsstukken]

[7 februari 1843 Secr. Van der Ven zendt zout en wenst stipte meting]

[10 februari 1843 Weddik vraagt inlichtingen over gevangenen]

[14 februari 1843 Missive van Weddik inzake pepertuinen]

[14-15 februari 1843 Michiels te Natal wegens de zaak-Si Pamaga]

[15 februari 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake verantwoordingsstukken]

[15 februari 1843 Van der Pool vraagt Dekker inlichtingen inzake post]

[17 februari 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake zout]

[17 februari 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake de reis van Michiels]

[19 februari 1843 Missive van Dekker aan de Ass.-Res. van Mandheling inzake geld]

[19 februari 1843 Missive van Dekker aan Van der Pool inzake post]

[20 februari 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake een verzoekschrift]

[22 februari 1843 Weddik vraagt opgave inzake vagebondage]

[25 februari 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake ziekte]

[25 februari 1843 Missive van Weddik inzake verzoekschrift]

[25 februari 1843 Missive van Weddik inzake verantwoordingsstukken]

[26 februari 1843 Antwoord van Godin inzake vrijheidsberoving]

[27 februari 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake gevangenen]

[28 februari 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake het zoutpakhuis]

[28 februari 1843 Wissel van Dekker inzake amfioenpacht]

[28 februari 1843 Kwitantie van Dekker inzake amfioenpacht]

[2 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake zoutmeting]

[3 maart 1843 Weddik vraagt naar inkomsten en uitgaven uit 1840]

[3 maart 1843 Weddik zendt acht zilveren knoppen]

[4 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake prauwhuur]

[4 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake rijst]

[4 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake verantwoordingsstukken]

[4 maart 1843 Weddik vraagt opzending van kettinggangers]

[5 maart 1843 Weddik geeft Dekker machtiging betreffende klerk Hesselink]

[6 maart 1843 Missive van Weddik inzake het zoutpakhuis]

[7 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake verzoekschrift]

[7 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake Inkomende en Uitgaande rechten]

[7 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake zoutvervoer]

[7 maart 1843 Missive van Dekker aan Agent NHM. te Padang inzake een wissel]

[7 maart 1843 Missive van Dekker aan Ass.-Res. van Padang inzake een wissel]

[8 maart 1843 Missive van Weddik inzake kasrekening over februari]

[8 maart 1843 Weddik vraagt opzending rapport zoutmeting]

[8 maart 1843 Missive van Weddik inzake prauwhuur]

[9 maart 1843 Weddik zal Dekker rijst zenden]

[9 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake inkomsten en uitgaven 1840]

[10 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake kettinggangers]

[10 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake herstel na ziekte]

[10 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake gewenst ontslag van een datoe]

[10 maart 1843 Weddik geeft opdracht betreffende kapitein Langkap]

[11 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake zoutmaten]

[12 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake vagebondage]

[12 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake vagebondage betreffende klerk Hesselink]

[12 maart 1843 Missive van Weddik inzake ontslag van een datoe]

[13 maart 1843 Missive van Dekker van Weddik inzake scheepspapieren]

[13 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake verantwoordingsstukken]

[15 maart 1843 Dekker vraagt Weddik instructies betreffende Hesselink]

[15 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake zilveren knoppen]

[15 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake prauwhuur]

[16 maart 1843 Missive van Dekker aan Ass.-Res. van Tapanoeli betreffende onderhorigen]

[16 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake pepertuinen]

[16 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake toezicht zoutpakhuis]

[16 maart 1843 Weddik zendt model proces-verbaal inzake zoutmaten]

[17 maart 1843 Weddik zendt rijst]

[18 maart 1843 Rapport van Michiels aan de G.-G. betreffende Si Pamaga]

[20 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik betreffende kapitein Langkap]

[20 maart 1843 Missive van Weddik inzake zoutpakhuis]

[20 maart 1843 Missive van Weddik inzake prauwhuur]

[21 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake zoutmaten]

[21 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake de pepertuinen]

[21 maart 1843 Missive van Dekker aan Weddik inzake de pepertuinen]

[22 maart 1843 Agent NHM. te Padang meldt het terugvinden van een adviesbrief]

[24 maart 1843 Resident Weddik door Michiels geschorst]

[26 maart 1843 Weddik vraagt opzending van de zoutmaten]

[27 maart 1843 Missive van Dekker aan de Ass.-Res. van Mandheling inzake zout]

[28 maart 1843 Missive van Weddik inzake pepertuinen]

[30 maart 1843 Missive van Dekker aan de Ass.-Res. van Mandheling inzake gelden]

[3 april 1843 Dekker ontvangt nieuwe zoutmaten]

[3 april 1843 Missive van Weddik inzake lijfstraf]

[4 april 1843 Ass.-Res. van Padang vraagt opzending inlander]

[10 april 1843 Van der Ven neemt het ambt van Weddik over]

[13 april 1843 Van der Van vraagt opzending van een betalingsbewijs]

[14 april 1843 Missive van Dekker aan Michiels betreffende inlandse Hoofden]

[15 april 1843 Beslissing van Michiels inzake prauwhuur]

[16 april 1843 Missive van Dekker aan de Ass.-Res. van Mandheling inzake geld]

[18 april 1843 Van der Ven vraagt opzending van verantwoordingsstukken]

[20 april 1843 Klerk Hesselink komt te Natal aan]

[20 april 1843 Van der Ven vraagt opgave van kosteloze leveringen]

[21 april 1843 Van der Ven vraagt opgave van kosteloze leveringen inzake zegelstaten]

[21 april 1843 Missive van Van der Ven inzake opsporingen]

[22 april 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven betreffende Krijgsman en Hesselink]

[25 april 1843 Missive van Dekker aan de controleur te Baros betreffende een inlandse vrouw]

[25 april 1843 Missive van Dekker aan de Ass.-Res. te Pontjang inzake gelden]

[26 april 1843 Missive van Dekker aan de Ass.-Res. van Mandheling inzake gelden]

[26 april 1843 Missive van Van der Ven aan Dekker betreffende Hesselink]

[28 april 1843 Kwitantie van Dekker inzake amfioenpacht]

[1 mei 1843 Van der Ven vraagt opnieuw opzending van de zoutmaten]

[1 mei 1843 Missive van Van der Ven inzake verantwoordingsstukken]

[1 mei 1843 Missive van Van der Ven inzake lijfstraf]

[2 mei 1843 Van der Ven vraagt inlichtingen over gelden uit 1840]

[3 mei 1843 Dekker schrijft een wissel van f 8931.92 en boekt f 6825,92]

[Facsimile A. De berekening]

[Facsimile B. De wissel]

[Facsimile C. Het wisselregister]

[5 mei 1843 Missive van Van der Ven inzake amfioenpacht]

[6 mei 1843 Missive van Michiels aan Van der Ven over Dekker]

[11 mei 1843 De controleur van Baros antwoordt betreffende inlandse vrouw]

[14 mei 1843 Missive van Van der Ven inzake verantwoordingsstukken]

[16 mei 1843 Dekker zendt geld naar Mandheling]

[17 mei 1843 Ass.-Res. van Mandheling antwoordt inzake gelden]

[22 mei 1843 Van der Ven geeft opdracht inzake verstrekkingen aan militairen]

[22 mei 1843 Missive van Van der Ven betreffende Gout]

[23 mei 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake een wissel]

[25 mei 1843 Missive van Van der Ven inzake verantwoordingsstukken]

[29 mei 1843 Ass.-Res. van Mandheling meldt dat f75 zoek is]

[31 mei 1843 Kas-memoriaal van Dekker over de maand mei]

[3 juni 1843 Van der Ven te Natal]

[6 juni 1843 Ass.-Res. van Mandheling vraagt opsporing van kinderen]

[9 juni 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels over Dekker]

[12 juni 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven betreffende Gout]

[12 juni 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven betreffende Hesselink]

[13 juni 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven betreffende Hesselink inzake rijst]

[14 juni 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven betreffende inzake vogelnestjes]

[15 juni 1843 Van der Ven vraagt storting van geld voor schoten]

[16 juni 1843 Missive van Van der Ven inzake verantwoordingsstukken]

[17 juni 1843 Hesselink overlijdt ten huize van Dekker]

[1843 Prozatekst van Dekker: Nog eens ‘Graven’]

[17 juni 1843 Van der Ven zendt declaratie terug]

[17 juni 1843 Ontvanger geeft inlichtingen inzake vogelnestjes]

[17 juni 1843 Van der Ven meldt zending van rijst]

[18 juni 1843 Missive van Dekker aan Postkommies te Padang]

[21 juni 1843 Van der Ven zendt instructies inzake nalatenschap]

[24 juni 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels betreffende Dekker]

[24 juni 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake verantwoordingsstukken over mei]

[24 juni 1843 Missive van Van der Ven inzake verantwoordingsstukken]

[25 juni 1843 Natal verzendt f 3750 naar Mandheling]

[26 juni 1843 Aan Van der Ven wordt een wissel gezonden]

[26 juni 1843 Bericht aan Van der Ven inzake wissels]

[26 juni 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake transportloon]

[26 juni 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake herstelkosten]

[26 juni 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake prauwhuur]

[26 juni 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake verantwoordingsstukken]

[26 juni 1843 Verzoekschrift van de Hoofden van Natal aan Michiels]

[28 juni 1843 Aan Van der Ven worden gedrukte stukken gevraagd]

[30 juni 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels betreffende Dekker]

[2 juli 1843 De Militaire Commandant vraagt arrestantenlokaal]

[2 juli 1843 Dekker stelt civiel arrestantenlokaal ter beschikking]

[3 juli 1843 Beslissing van Michiels betreffende Dekker]

[3 juli 1843 Antwoord van Van der Ven inzake transportloon]

[3 juli 1843 Antwoord van Van der Ven inzake herstelkosten]

[4 juli 1843 Van der Ven geeft opdracht inzake zoekgeraakt geld]

[6 juli 1843 Van der Ven vraagt opnieuw inlichtingen inzake gelden uit 1840]

[6 juli 1843 Verantwoordingsstukken eerste halfjaar 1843 worden ingezonden]

[8 juli 1843 Verantwoordingsstukken eerste halfjaar 1843 worden ingezonden over juni 1843]

[10 juli 1843 Missive van Dekker aan Ass.-Res. van Mandheling inzake geld]

[11 juli 1843 Betalingsbewijzen worden ingezonden]

[11 juli 1843 Verzoek aan Van der Ven inzake postgelden]

[11 juli 1843 Missive van Dekker aan de Wees- en Boedelkamer te Padang]

[13 juli 1843 Missive van Van der Ven inzake verantwoordingsstukken]

[13 juli 1843 Missive van Van der Ven inzake verantwoordingsstukken betreffende Jan Potan]

[15 juli 1843 Rapport van Michiels aan de G.-G.]

[18 juli 1843 Missive van Dekker aan Burg. Stand Aijer Bangies]

[18 juli 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake de boedel-Hesselink, met bijlage]

[18 juli 1843 Missive van Dekker aan Van der inzake gelden uit 1840]

[18 juli 1843 Missive van Dekker aan Ass.-Res. van Mandheling betreffende kinderen]

[18 juli 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels betreffende Dekker, met bijlage]

[21 juli 1843 Dekker ontvangt posttarieven]

[22 juli 1843 Missive van Van der Ven inzake zoutmaten]

[22 juli 1843 Van der Ven vraagt boedelstaten uit 1836-1838]

[22 juli 1843 Besluit van Michiels tot overplaatsing van Dekker]

[27 juli 1843 Voor Natal worden twee pakhuisbedienden toegestaan]

[27 juli 1843 Van der Ven vraagt verantwoordingsstukken eerste en tweede kwartaal]

[27 juli 1843 Missive van Dekker aan Ass.-Res. Mandheling betreffende inlandse kinderen]

[27 juli 1843 Opzending van een proces-verbaal inzake zoutvervoer]

[28 juli 1843 Mil. Commandant vraagt inlichtingen inzake vervoer]

[28 juli 1843 Antwoord van Dekker aan de Mil. Commandant]

[28 juli 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven betreffende Jan Potan]

[31 juli 1843 Verzending van zout naar Mandheling]

[2 augustus 1843 De aangifte van Hesselinks overlijden wordt geretourneerd]

[2 augustus 1843 De bijlagen inzake Hesselinks boedel worden geretourneerd]

[4 augustus 1843 Huwelijk van Dekkers broer Jan]

[4 augustus 1843 De verantwoordingsstukken over juli worden ingezonden]

[4 augustus 1843 Bericht aan Van der Ven inzake een wissel]

[7 augustus 1843 Bericht aan Van der Ven inzake een wissel]

[9 augustus 1843 De zoutmaten worden aan Van der Ven gezonden]

[9 augustus 1843 Verzoek aan Van der Ven om schrijfbenodigdheden]

[9 augustus 1843 Opgave aan Van der Ven inzake boedelstaten]

[11 augustus 1843 Missive van Dekker aan de Mil. Commandant inzake stormschade]

[12 augustus 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake stormschade]

[15 augustus 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake afschrijvingen]

[17 augustus 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake pakhuisrekening 1842]

[17 augustus 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake verantwoordingsstukken]

[17 augustus 1843 Missive van Dekker aan Mil. Commandant inzake post]

[20 augustus 1843 Missive van Dekker aan Ass.-Res. van Mandheling inzake geld]

[20 augustus 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake geld]

[20 augustus 1843 Missive van Dekker aan Ass.-Res. van Mandheling inzake geldkist en zadels]

[22 augustus 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake declaraties]

[23 augustus 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake verantwoordingsstukken]

[23 augustus 1843 Missive van Michiels aan Van der Ven inzake amfioenpacht]

[24 augustus 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake prauwhuur]

[24 augustus 1843 Inzending van de beantwoording betreffende maart-juni]

[24 augustus 1843 Van der Ven zendt papier enz.]

[25 augustus 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake stempels]

[27 augustus 1843 Schuldbekentenis van Dekker aan de Toeankoe Bezaar]

[28 augustus 1843 Vendutie van Dekker]

[28 augustus 1843 Vendutie-bewijs van Dekker aan zichzelf]

[28 augustus 1843 Ontvangstbewijs inzake vendutie]

[31 augustus 1843 Proces-verbaal van overdracht van functie]

[2 september 1843 Certificaat van ophouding van betaling]

[2 september 1843 Missive van Dekker aan Van der Ven inzake rijst]

[september 1843 Gedicht van Dekker: Vaarwel aan Natal]

Dekkers kastekort en zijn schorsing

[3 september 1843 Klacht van Tin Aijon tegen Dekker]

[13 september 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels inzake amfioenpacht]

[14 september 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels inzake Dekkers particuliere schulden]

[15 september 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels inzake Dekkers verantwoordingsstukken]

[15 september 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels inzake posten ten laste van Dekker]

[15 september 1843 Aantoning van posten]

[Bijlage betreffende Padang en omgeving]

[25 september 1843 Missive van Michiels aan Van der Ven inzake kastekort]

[25 september 1843 Missive van Michiels aan de G.-G. inzake ambtelijke verhoudingen]

[25 september 1843 Missive van Diepenhorst aan Van der Ven inzake pakhuis]

[26 september 1843 Michiels vraagt Van der Ven inlichtingen inzake klacht]

[29 september 1843 Michiels zendt de Resident van de Padangse Bovenlanden inlichtingen betreffende Dekker]

[2 oktober 1843 Michiels vraagt Van der Ven inlichtingen inzake wissels]

[2 oktober 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels inzake pakhuis]

[2 oktober 1843 Missive van Michiels aan Dekker, hem verplichtende te Padang te blijven]

[2 oktober 1843 Besluit van Michiels betreffende Dekker]

[3 oktober 1843 Missive van Dekker aan Michiels inzake verantwoordingsstukken]

[3 oktober 1843 Beantwoording van Dekker inzake verantwoordingsstukken]

[3 oktober 1843 Resident van de Padangse Bovenlanden verzoekt Michiels, Dekker niet te zenden]

[4 oktober 1843 Missive van Michiels aan Dekker inzake zegelgelden]

[7 oktober 1843 Missive van Michiels aan Van der Ven inzake Dekkers vendu-administratie]

[7 oktober 1843 Michiels stelt proces-verbaal in handen van de comptabiliteit]

[10 oktober 1843 Ass.-Res. van Padang vraagt Michiels toestemming inzake wissel voor Dekker]

[10 oktober 1843 Besluit van Michiels inzake Dekkers vendu-acceptatie]

[14 oktober 1843 Missive van Michiels aan Direkteur Producten inzake zout]

[14 oktober 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels inzake venduacceptatie]

[14 oktober 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels inzake klacht, met drie processen-verbaal]

[16 oktober 1843 Van der Ven zendt Michiels lijst van wissels]

[17 oktober 1843 Michiels antwoordt de Resident der Padangse Bovenlanden]

[19 oktober 1843 Besluit van Michiels inzake zout en rijst

[20 oktober 1843 Missive van Dekker aan Mr. Van Hemert inzake uitstel]

[20 oktober 1843 Van Hemert vraagt Michiels: uitstel of gijzeling]

[24 oktober 1843 Missive van Michiels aan Van Hemert inzake uitstel]

[24 oktober 1843 De G.-G. keurt Michiels' maatregelen van 25 september goed]

[26 oktober 1843 Missive van Michiels aan de G.-G. betreffende Dekker]

[27 oktober 1843 Missive van de ambtenaar der comptabiliteit aan Michiels]

[3 november 1843 Het pakhuis te Natal stort in]

[4 november 1843 Michiels geeft toestemming tot uitbetaling van een wissel]

[5 november 1843 Kolonel Michiels ontvangt bericht van bevordering tot Generaal-Majoor titulair]

[7 november 1843 Michiels vraagt Van der Ven inlichtingen betreffende Dekker]

[9 november 1843 Brief van Diepenhorst aan Dekker met vendurol]

[17 november 1843 Missive van Van der Ven aan Diepenhorst inzake de wissel van 3 mei]

[19 november 1843 Missive van Dekker aan Michiels inzake vendutie]

[20 november 1843 Mr. Van Hemert vraagt Michiels inlichtingen inzake vendutie]

[24 november 1843 Missive van Diepenhorst aan Van der Ven inzake de wissel van 3 mei]

[26 november 1843 Missive van Michiels aan Van Hemert]

[28 november 1843 Missive van Van der Ven aan Diepenhorst inzake dokumenten]

[30 november 1843 Missive van Dekker aan Michiels inzake vendutie]

[4 december 1843 Besluit van Michiels inzake de voorgaande missive]

[6 december 1843 Missive van Diepenhorst aan Van der Ven inzake dokumenten]

[8 december 1843 Van der Ven meldt Michiels ontvangst vendu-gelden]

[15 december 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels inzake de wissel van 3 mei]

[16 december 1843 Missive van de Ass.-Res. van Padang aan Michiels inzake Dekkers salaris]

[18 december 1843 Michiels zendt Van der Ven Dekkers bewijs van ophouding van betaling]

[18 december 1843 Missive van Michiels aan de Ass.-Res. van Padang inzake Dekkers salaris]

[23 december 1843 Missive van Van der Ven aan Michiels inzake gelden]

[30 december 1843 Missive van Michiels aan de Fiskaal inzake gelden]

[30 december 1843 Missive van Michiels aan de G.-G. betreffende Dekker]

[1843-1844 Prozaschets van Dekker. Losse bladen uit het dagboek van een oud man: Jongelingsdroomen]

[4 januari 1844 De deurwaarder krijgt opdracht inzake de wissel van 3 mei 1843]

[6 januari 1844 Verslag van de deurwaarder aan de Fiskaal]

[6 januari 1844 Missive van Dekker aan Michiels inzake de wissel van 3 mei 1843]

[8 januari 1844 Besluit van Michiels om Dekker te schorsen]

[15 januari 1844 Tweede verslag van de deurwaarder]

[16 januari 1844 Missive van Dekker aan Michiels inzake een reis naar Natal]

[18 januari 1844 Missive van de Fiskaal aan Michiels inzake de wissel van 3 mei 1843]

[18 januari 1844 Gouvermentsbesluit inzake zout en rijst]

[20 januari 1844 Besluit van Michiels inzake de wissel van 3 mei 1843]

[20 januari 1844 Missive van Michiels aan de G.-G. betreffende Dekker]

[29 januari 1844 Missive van de Dir. Producten inzake zout en rijst]

[3 februari 1844 Missive van de NHM. te Natal aan Diepenhorst inzake de wissel]

[9 februari 1844 Advies van de Dir.-Gen. van Financiën aan de G.-G. betreffende Dekker]

[16 februari 1844 Advies van de Raad van Indië]

[29 februari 1844 Van der Ven zendt Michiels dokumenten inzake de wissel]

[1 maart 1844 Advies van de Dir.-Gen. van Financiën betreffende Dekker]

[11 maart 1844 Consideratiën van de Raad van Indië en besluit van de G.-G.]

[22 maart 1844 De Alg. Secretaris meldt Michiels opzending van dokumenten]

[25 maart 1844 Missive van Diepenhorst aan Res. van Tapanoelie inzake Dekkers vendutie]

[4 april 1844 Begeleidingsbrief en Rekest van Dekker aan Michiels]

[12 april 1844 Resident van Tapanoelie zendt Diepenhorsts missive aan Michiels]

[26 april 1844 De Alg. Rekenkamer zendt Michiels dokumenten]

[28 april 1844 Missive van Michiels aan de Resident van Tapanoelie]

[29 april 1844 Missive van Michiels aan de President van de Raad van Justitie te Padang]

[25 mei 1844 Michiels stelt dokumenten in handen van de Fiskaal]

[28 mei 1844 Missive van de Fiskaal aan Michiels inzake criminele of civiele procedure]

[29 mei 1844 Missive van Michiels aan de Fiskaal inzake civiele procedure]

[6 juni 1844 Vonnis van de Raad van Justitie, die zich onbevoegd verklaart]

[14 juni 1844 De Fiskaal deelt Michiels het vonnis mee]

[19 juni 1844 Missive van Michiels aan de G.-G. betreffende Dekker]

[19 juni 1844 Rekening-courant, bijlage bij de voorgaande missive]

[11 juli 1844 De Fiskaal krijgt ongevraagd ontslag]

[18 juli 1844 Advies van de Raad van Indië inzake de missive van Michiels]

[21 juli 1844 Besluit van de wnd. G.-G.]

[2 augustus 1844 Gouverneur-Generaal Merkus overlijdt]

[16 augustus 1844 De Alg. Secretaris vraagt de Rekenkamer advies inzake missive van Michiels]

[16 augustus 1844 De Alg. Secretaris geeft Michiels opdracht, Dekker naar Batavia te doen gaan]

[18 september 1844 Missive van Michiels aan Ass.-Res. van Padang inzake Dekkers vertrek]

[20 september 1844 Missive van Ass.-Res. van Padang aan Michiels]

[± 25 september 1844 Dekker vertrekt van Padang naar Batavia]

Dekker wachtende op herplaatsing

[1 oktober 1844 Advies van de Alg. Rekenkamer aan de G.-G. inzake de missive van Michiels van 19 juni]

[12 oktober 1844 Adviezen van de Raad van Indië]

[13 oktober 1844 Dekker richt zich tot de Directeur-Generaal van Financiën]

[20 oktober 1844 Rekest van Dekker aan de G.-G.]

[23 oktober 1844 Besluit van de wnd. G.-G. betreffende Dekker]

[29 oktober 1844 Besluit van de Algemene Rekenkamer]

[1 november 1844 Besluit van de G.-G. inzake Dekkers passage-kosten]

[9 november 1844 Rekest van Dekker aan de G.-G.]

[15 november 1844 Bericht van de Alg. Rekenkamer inzake Dekkers rekest van 20 okt.]

[25 november 1844 Adviezen van de Raad van Indië inzake Dekkers rekest van 20 okt.]

[30 november 1844 Beschikking van de wnd. G.-G.]

[4 december 1844 Adviezen van de Raad van Indië]

[10 december 1844 Missive van de Dir.-Gen. van Financiën aan de G.-G. met bijgevoegd rekest van Dekker van 9 november]

[14 december 1844 Besluit van de wnd. G.-G. betreffende Dekker]

[26 december 1844 Adviezen van de Raad van Indië]

[1 januari 1845 Gedicht van Dekker: Nieuwjaar 1845]

[5 januari 1845 Beslissing van de wnd. G.-G. betreffende Dekker]

[21 februari 1845 Missive van de Alg. Rekenkamer aan de G.-G.]

[11 mei 1845 Missive van Michiels aan de Alg. Secretaris; met bijlagen]

[14 juni 1845 Gouvernementsbesluit om Dekkers wachtgeld te verlengen]

[4 augustus 1845 Aankomst van Everdina Huberta van Wijnbergen in Indië]

[16 augustus 1845 Missive van de Dir.-Generaal van Financiën aan de G.-G.]

[18 augustus 1845 Dekker en Everdina van Wijnbergen officieus verloofd]

[10 september 1845 Besluit van de wnd. G.-G. betreffende Dekker]

[13 september 1845 Benoeming van Dekker tot tijdelijk ambtenaar te Krawang]

[26 september 1845 Officiële verloving van Dekker en Tine]

[28 september 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[30 september 1845 G.-G. Rochussen aanvaardt zijn ambt]

[2 oktober 1845 Brief van Dekker aan Tine]

Tine's familie

[Bijlage Geboorte-akte van Tine]

[2-11 oktober 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[14 oktober 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[19-22 oktober 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[24-27 oktober 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[29 oktober 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[1 november 1845 Missive van de Directeur-Generaal van Financiën aan Michiels]

[5-8 november 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[10-12 november 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[15 november 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[15-19 november 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[20-22 november 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[27 november 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[30 november - 3 december 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[7-10 december 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[10-13 december 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[15 december 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[17-20 december 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[19 december 1845 Rekest van Dekker aan de G.-G.]

[22-24 december 1845 Brief van Dekker aan Tine]

[vóor 31 december 1845 Dekker stort in 's lands kas f 2106]

Opnieuw wachtende op herplaatsing

[11 januari 1846 Beslissing van de G.-G. inzake twee rekesten van Dekker]

[17 januari 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[18-19 januari 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[19-20 januari 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[20-22 januari 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[25 januari 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[25 januari 1846 De echtgenote van Dekkers broer Jan overlijdt]

[26-29 januari 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[29 januari 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[30 januari 1846 Jan P. van der Hucht overlijdt te Parakan Salak]

[31 januari 1846 Dekker op audiëntie bij de G.-G.]

[1 februari 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[2 februari 1846 Rekest van Dekker aan de G.-G.]

[4 februari 1846 Dekker opnieuw op audiëntie bij de G.-G.]

[5 februari 1846 Tweede rekest van Dekker aan de G.-G.]

[12 februari 1846 Besluit van de G.-G. tot wederplaatsing van Dekker te Krawang]

De laatste verlovingsweken

[28 februari 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[4 maart 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[6-7 maart 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[9 maart 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[10-11 maart 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[13-14 maart 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[ong. 18 maart 1846 Brief van Dekker aan Tine, in het Frans]

[19 maart 1846 Dekker en Tine te Tjiandjoer ondertrouwd]

[23 maart 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[24-25 maart 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[26-27 maart 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[29 maart 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[30 maart 1846 Twee brieven van Dekker aan Tine]

[1 april 1846 Brief van Dekker aan Tine]

[Bijlage betreffende Tjiandjoer en omgeving]

[10 april 1846 Huwelijksakte van Dekker en Tine]

[10 april 1846 Huwelijksadvertentie van Dekker en Tine]

[5 mei 1846 Dekkers moeder overlijdt te Amsterdam]

[Bijlage Testament van Dekkers moeder]

[mei 1846 Advies van H.J. Hoogeveen, lid van de Raad van Indië, betreffende Dekker]

[18 mei 1846 Akte van Dekkers benoeming tot kommies in de residentie Bagelen]

[31 juli 1846 Overlijden van Tine's zuster Sophia]

[6 augustus 1846 Huwelijk van Tine's zuster Henriëtte]

Biografische aantekeningen

Verklaring

Verbeteringen


[5-8 november 1845
Brief van Dekker aan Tine]

* 5-8 november 1845

Brief van Dekker aan Tine. (Brieven I, blz. 216; Brieven WB I, blz. 141). Mevrouw Noot was, volgens Mimi, een onderwijzeres van Tine geweest. De mededelingen over Dekkers vader zijn niet geheel juist. Met de ‘Noordsche schrijver Bernard’ is bedoeld de Deense auteur Carl Bernhard (1798-1865).

Poerwakarta 5, 6, 7 en 8 November 1845.

Hartelijk beminde Everdine! Deze brief volgt onmiddelijk op dien welken gij 3 dagen vóor dezen zult ontvangen hebben. Tusschen het slot daarvan en dit begin zijn slechts weinige uren verloopen. Het laatst wat ik u schreef was dat ik een briefje van mijne protégée had ontvangen, zooals gij haar noemt. Ik kom daarop straks terug. Ik vind het grappig dat men mij meende te zien aankomen, het is eene verregaande arrogantie van dien Mijnheer Ligtvoet om zich als ik te kleeden. Gij schrijft over een onweder. Heb ik niet regt gehad toen ik zeide dat men op bergen zijn' God als het ware, meer nabij was? Het maakt op mij altijd eene heerlijke impressie. Parkan Salak kaatst eigenlijk nog niet genoeg terug, maar als men in een bergkloof staat is het waarlijk imposant en ik heb wel eens gedacht aan de wetgeving op Sinaï.

Zijt gij indedaad driftig geweest, mijne lieve... geweest? Gij moet veel vermogen op u zelve hebben of gij zijt het nog, want gij hebt alle aanleg tot drift. - Foei, ik geloof er niets van, ik kan niet gelooven, dat gij ooit anders dan zacht geweest zijt. Ik zoude ook wel een beetje bij Mevr. Noot in de leer moeten gaan, want ik ben nog maar al te geneigd om boos te worden. Wilt gij voor mij Mevr. Noot wezen?

Gij schrijft dat gij al zulk eene Oost-Indische kalmte hebt. Ik denk, dat dit nog zoo heel erg niet wezen zal. In zekeren zin zoude het mij genoegen doen, daar ik geloof dat het voor uw welzijn beter is maar lieve, beloof mij toch, dat gij op dat andere punt warm, hartelijk zult blijven, dan zal ik er mij ook op toeleggen om in andere dingen wat kalmer te zijn. Ik zelf keur die kwikachtigheid hoogst af en zoude meenen dat het in een land als Indië zeer nadeelig is voor de gezondheid, maar er is geene hervorming moeijelijker dan die van zich zelven en tot nog toe ben ik, wat ongesteldheid aangaat er redelijk goed doorgerold. Gij vraagt mij hoe ik er over denk om aanleiding tot treurigheid te vermijden. Uit mijn vorigen brief zult gij reeds gezien hebben dat het mij niet goed voorkomt. Men moet alles onder de oogen durven zien en niet terugbeven voor de herinnering aan een geleden verlies. En is de smart, die men bij zich zelven bewaart, niet nog veel grievender dan wanneer men daarover met deelnemende personen ernstig spreekt? Ik begrijp de zienswijze van de familie daaromtrent niet, doch ik ben maar weer blijde, dat gij het met mij eens zijt, het doet mij genoegen als ik in dergelijke punten overeenstemming opmerk.

Ik heb een beetje gelagchen toen ik las: ‘Nicht keek mij zoo zeker aan, toen ik zeide, dat ik aan u schreef wat ik dacht en gevoelde.’ Ook ik geloof niet, dat Mevrouw van der Hucht als meisje zóó als gij zoude geschreven hebben. Ik weet niet regt welke reserve men u toch wil opdringen. Al raadde de gansche wereld u achterhoudendheid aan, dan beroep ik mij gerust op de uitspraak van uw hart. Het gesprek met Line (Caroline of Pauline?) en de Jufvrouw moet belangrijk geweest zijn vooral om de positie van de laatste. En zij, die de bruid geweest is, en derhalve eigenlijk reden hebben zoude om een beetje wantrouwen aan te raden... Er ligt iets edelmoedigs in, dat zij in weerwil harer eigene vervlogene hoop, toch het vertrouwen van anderen niet ondermijnt. Hare omstandigheden, die uwer tantes en de laatstgehoudene gesprekken met Jufvr. Teunisz hebben mij gedurig een verhaal voor den geest gehaald van dien nieuwen Noordschen schrijver Bernard (dien ik u zeer aanbeveel, als gij iets van hem krijgen kunt) getiteld ‘Tante Francisca’. Daarin wordt het leven beschreven eener ‘Oude Vrijster’ waarmede in onze domme onchristelijke wereld wel eens de gek wordt gestoken. Dit verhaal trof mij zeer, toen ik het las, maar ik herinner mij zeer goed, dat ik reeds lang vóor dien tijd nooit konde instemmen met den verfoeijelijken glimlach die dat woord gewoonlijk vergezelt. O, er gaat in menige ziel zooveel schoons van de aarde tot den Hemel terug, zonder dat het hier door iemand gewaardeerd is geworden en het is niet tot eer van de omringenden. Zij, die als zij niet blind en gevoelloos waren geweest, dat schoon hadden moeten opmerken, dat menig hart nimmer een hart ontmoette, dat het verstond. Eene vrouw, die oud wordt zonder eene gelukkige liefde gekend te hebben, moet de heerlijkste aandoeningen van haar hart versmoren, zij moet hare natuur (want het is onze Natuur om lief te hebben - wij zijn vonken van God, die geheel Liefde is) onderdrukken, hare dierbaarste belangen mag zij niet voorstaan en al jaagt het gemoed nog zoo luide in den boezem, zij moet geen woord laten verraden, wat er in dat miskend hart omgaat. Zij was toch ook eenmaal zoo jong als deze of gene, ook zij had hare droombeelden van huisselijk geluk, zij dacht er ook aan, dat het zoo zalig moet wezen ‘Moeder’ te zijn. Alles wat zij om zich ziet herinnert haar tergend aan haar gemis, eene vriendin heeft kinde-ren... maar zij is geene Moeder, een andere is bruid en geniet volöp het heerlijkste vergezigt van het leven, - haar is alles dor en woest; zij ziet kinderen, zij speelt en dartelt er mede, maar het is haar eene grief, want zij herinnert zich hoe vreesselijk hare kinderdroomen in rook vervlogen zijn. Zij mag niet zeggen wat haar pijnigt, want men zoude haar bespotten als ook zij aanspraken op geluk maakte, zij een ‘Oude Vrijster!’ Haar geheele leven is ééne voortdurende kwelling. Zij blijft altijd jong, want de jeugd eindigt eerst bij de vervulling der jeugdige wenschen en zij wordt tevens oud, want de tijd vraagt er niet naar of zij het geluk der eerste levensjaren gegrepen heeft. Voegt zij zich bij de jongeren, dan zegt men: zie, zij wil ook nog aanspraak op jeugd maken! en de oude vrijster wordt uitgelagchen. Doet zij met de ouderen mede, ook daar voegt zij niet, want haar hart kant er zich tegen aan om bedaard van alle hoop op levensgeluk af te zien en daarvan koelbloedig blijk te geven. Spreken mag zij niet want zij is geene persoon, - gevoelen mag zij niet, want de uitdrukking daarvan is bitter, mismoedig en beklemd bij haar ongeoefend hart. Alles is voor anderen, niets voor haar! Eenzaam wandelt zij haar pad af, niemand bekommert zich over haar, niemand ziet naar haar. Zij is een speelbal, een spotternij voor ieder, die haar nadert. Dikwijls weigert men haar de gewone beleefdheid, want zij is meisje noch vrouw. Het is een tusschending dat schijnt te bestaan om heen en weder gekaatst te worden, om verdrukt en geplaagd en bespot te worden.

Niemand steunt haar in lijden en druk, want niemand is de hare. Ieder is haar even vreemd. Alléen ligt zij op het ziekbed en zij mag nog van geluk spreken als zij middelen heeft om iemand te betalen voor het opvangen van haren laatsten zucht, voor het sluiten harer oogen. Onbeweend daalt zij ten grave, niemand betreurde haar, want niemand kent haar. Een enkele zegt als hem gevraagd wordt: ‘wie wordt daar begraven? Het is niets... het was een oude vrijster.’

Het is verschrikkelijk zóo te leven, om zóo te sterven! En denk nu eens, dat in dat hart hetzelfde warme gevoel kan bestaan hebben als in het uwe, - misschien heeft zij dezelfde behoefte aan innige hartelijke liefde gehad als gij en ik, lieve Everdine, - misschien heeft zij het beeld van dezen of genen die haar later bedroog, trouw in dat hart omgedragen, - misschien was zij eenmaal vertrouwelijk in het uiten harer innigste gedachten... O, men moet een Engel wezen om dan niet bitter te worden en de wereld te haten, die zoo veel beloofde en zoo weinig gaf! Ziet gij, waarom ik er iets edelmoedigs van de Jufvrouw in vond, dat zij u geene vertrouwelijkheid afraadde?

Waarlijk die voorzigtige menschen hebben gelijk. Ik heb u immers geen bewijs op zegel gegeven, ik heb immers geen borg gesteld voor mijne liefde. Wie zoude mij beletten, morgen of heden nog dood-éénvoudig te zeggen: ‘Everdine, het was niet waar, dat ik u lief had, ik heb u bedrogen!’ Dan was ik een deugniet, dat stem ik toe, maar de wereld is vol deugnieten, ik kan er wel éen van zijn. Maar waren wij getrouwd, dan zoudt gij mij zeker met deze of gene geregtelijke acte in de hand kunnen dwingen u lief te hebben, niet waar? Dan waagt gij niets bij vertrouwelijkheid want gij hebt uwe belangen onder bescherming der wet gesteld. Het is om te lagchen! Al hadt gij honderd voorbeelden voor oogen van meisjes, die haar vertrouwen aan onwaardigen geschonken hadden, dan nog zoudt gij mijne liefde niet wantrouwen, niet waar mijn lief meisje? Wij zullen de voorzigtigheid van anderen luid prijzen, maar en attendant in onze onvoorzigtigheid ons geluk zoeken. Wij wagen er immers niets bij Everdine? Ik, ten minste, heb mijn geheele toekomst op u gesteld en ik zoude ongelukkig wezen als gij mij niet meer liefhadt en toch waag ik niets want ik vertrouw zoo geheel op uw hart. Ik word hoe langer hoe meer aan u gehecht, elke brief dien ik schrijf, is het mij, alsof ik u nader kom. Ik kan mij in waarheid niet verbeelden, dat gij mijne vrouw nog niet zijt, het komt mij vreemd voor, dat er nog vaster band tusschen ons komen kan dan thans. Ik heb u zóo met geheel mijn hart lief en ik ben zoo geheel de uwe, dat ik lagchen moet om de maatschappij, die daaraan nog iets toe wil voegen ter bevestiging. Denk eens, lieve, als het mogelijk was, dat echtgenooten, als de liefde verdween, zoo maar van elkander konden afgaan, zonder omslag van regtbanken enz., zoudt gij dan toch wel vreezen, dat wij elkander ooit verlaten zouden? Ik geloof niet, dat gij daaraan denken zoudt.

Ik zoude gaarne zesmaal voor den regter willen verklaren, dat ik u trouw zal wezen, maar in het algemeen heb ik zeer anti-maatschappelijke idées over het huwelijk. Blijft men elkander beminnen, dan is er geen band noodig. Zoo niet dan is die band drukkend, onmenschelijk en immoreel. Verbeeld u eens, als gij uwe hand hadt gegeven aan iemand, dien gij niet liefhadt. Dat moet verschrikkelijk zijn! Als ik dergelijke onderwerpen aanroer, zoude ik nooit uitgesproken hebben. Mijne hand is niet gaauw genoeg om u alles over te brengen. De denkbeelden verdringen elkander en zijn te menigvuldig om letter voor letter afgeteekend te worden. Als wij later een gerust leven leiden, en geheel voor elkander bestaan zullen wij te zamen veel schrijven. Ons geheele leven zal eene wisseling van gedachten wezen en veel, waarover ik in deze brieven slechts vlugtig heenloop, zal ons maanden lang heerlijk bezig houden. En er zijn menschen, die zich in het huwelijk vervelen! In 1841 ben ik door iemand, die pas een paar maanden getrouwd was uitgenoodigd om bij hem te komen wonen, ‘omdat hij aan zijne vrouw niet genoeg gezelschap had!’ Arme menschen, - waarvoor leven zij toch, wat vervult bij hen de plaats, die in ons hart door zoovele zalige aandoeningen wordt ingenomen? Waaraan denken zij als zij slapen gaan?

En toch, lieve beste Everdine, ik, die daar zoo zeg: ‘arme menschen!’, ik heb menigmaal diezelfde menschen benijd. Nog zeer onlangs (Zondag) had ik misschien aan zulk eene begeerte om ook zoo te zijn eene melancholieke stemming te danken. Een opziener van de kaneelkultuur sprak over een huis, dat hij gebouwd had. Hij wist juist wat hem de pannen kostten, hoeveel steen hij noodig had, hoe dik de balken waren. Ik was verdiept in allerlei gedachten en begon op zijn discours te letten. De ontevredenheid met mij zelven, maakte dat ik alles van de zwartste zijde inzag. Ik riep mij zelven toe: ‘wat hij weet en begrijpt, wist gij niet, hij is een nuttiger, geschikter mensch dan gij!’ Ik was als het ware beschaamd over mijne minderheid. Wat zijn mijne groote droomen klein, bij zijne kleine werkelijkheid! Inderdaad, ik wenschte wel, dat ik mij een weinig meer konde toeleggen op het leven in den zin zooals zij het beschouwen. Gij zult mij daaraan wel helpen willen, niet waar, lieve beste? Ik hoop mij later te beteren, maar nu ik hier zoo verdrietig alleen ben, kan ik daar nog niet veel aan doen. Ik zal wel zorgen, dat ik van deze werkzaamheden met eer afkom, zooals gij met alle regt van mij verlangt, maar die ‘heilige ijver’, dien gij in mij vooronderstelt, is zoo heel erg niet, ik benijd den dommen Nikolaas, die zijn geheele ziel in zijn officieel inktkokertje kan wegstoppen. Als men dien man slapende, onverwachts wakker maakte, zoude zijn eerste woord van schrik wezen: ‘brievenboek, - dertig cents, - No. zoovéel gecopieerd,’ of zoo iets. Bij dien man is harmonie tusschen zijn innerlijk en wat hem omringt, - zijn hart en zijne schrijftafel bieden hem dezelfde voorwerpen aan, - hij behoeft niet 's morgens aan het werk gaande, eerst zijne gedachten den weg te doen afleggen, dien ik moet doorloopen, vóor ik het goed weet, dat ik daar zit om dit of dat te doen; het is niet gemakkelijk en men moest het eens weten hoeveel moeite mij soms de eenvoudigste zaak kost. Er zijn oogenblikken lieve Everdine, waarin ik geen eenvoudige optelling doen kan! Ik weet zeer goed, dat men mij voor bekwaam houdt, (lieve Everdine, noem dit geene verwaandheid; opregtheid gaat boven modestie, denk dat ik zoo aan u schrijf) maar men beöordeelt mij verkeerd. Ik veronderstel, dat gij nooit iets van J.J. Rousseau hebt gelezen, maar die man had dezelfde ongeschiktheid voor het dagelijksch leven. Hij was bevreesd, dat hij zijne kinderen geene goede opvoeding zoude kunnen geven en deed ze in een vondelingshuis en toch was hij zelf de schrijver van het heerlijke werk ‘Emile, ou de l'éducation’; ik heb dat werk en hoop u later daarin eenige schoone, stoute passages aan te wijzen. Rousseau zag het zelf in, dat hij in de wereld niet paste, daarom zonderde hij zich af, en schreef. Het publiek stond verstomd over zijne wijsheid, men waardeerde zijn werk, hetgeen blijkt uit de vele vijanden, die hij had, omdat men zijne meerderheid gevoelde, - men deed hem herhaalde aanbiedingen om een post of zoo iets aan te nemen. Hertogen en prinsen riepen hem om hunne kinderen op te voeden, om hun minister te wezen, men wilde zijn gevoelen weten over staatkunde, staathuishoudkunde, financiën, - men wilde zijne fortuin maken, - alles wees hij af, want hij wist, dat hij tot niets bekwaam was, dan tot denken. In de wereld echter heeft men menschen noodig, die tot alles bekwaam zijn, behalve denken. Ik geloof, lieve Everdine, dat gij ook meent, dat ik bekwaam ben. Het is niet zoo. Ik denk niet zoo stout, zoo verheven als J.J.R. maar zijne onbekwaamheid voor het dagelijksch leven heb ik, helaas geheel en al. Op Natal was ik juist aan het nadenken van een uitgebreid plan om de hollandsche geldmiddelen te herstellen, toen ik in mijne eigene kas geld te kort kwam. Toen ik kommies bij de Rekenkamer was, heb ik een werk, dat mij jaarlijks opgedragen was, geheel in de war laten loopen en naderhand is het door een jong inlandsch kind zeer goed waargenomen. Toen ik nog school ging, kende ik nooit mijne les, en ik heb nooit het werk afgehad, dat mij in vakantie-tijd was opgedragen. Dit is niet overdreven, maar letterlijk waar. Hier op Poerwakarta weet ik nog den weg niet, en toen ik op de Rekenkamer al een jaar gewerkt had, ben ik 's morgens eens de verkeerde trap opgegaan en ik had moeite mijn kamer te vinden. Ik ben menigmaal in de verzoeking geweest om alle hoop op avancement geheel op te geven en ergens klerk te worden om volstrekt niets te doen dan te copieëren, ten einde niet genoodzaakt te zijn mij toe te leggen op zaken, die mij walgen. Er moet een sterke prikkel zijn, die mij er toe drijft om notitie te nemen van hetgeen er voor mij ligt of ik behandel het met een dwalend, afgetrokken hoofd en ik mag van geluk spreken, dat mijn werk nu en dan goed uitvalt.

Lieve, beste Everdine, wilt gij er u wel een beetje mede bemoeijen, als wij bijeen zullen wezen, wilt gij er wel op letten, dat ik voor het dagelijksche zorg? Ik ben zoo geneigd om aan uwen raad gehoor te geven, maar gij zult aanhoudend met mijne afgetrokkenheid te kampen hebben. Als ik eene betrekking verwaarloosde zoude het verschrikkelijk voor u en mij zijn, wilt gij er het oog op houden?

Zonderling is het misschien, dat ik zelf uwe hulp inroep tegen mij zelven, het is alsof een dronkaard zeide: ‘houd mij vast, anders loop ik in 't water!’ Laat het wezen hoe het wil, ik bouw er op, dat gij mij helpen zult. De bovenstaande regelen zijn nog altijd een klein uitvloeisel van mijne onaangename stemming, die misschien daaruit alleen is voortgekomen, dat ik mij begon wijs te maken, dat ik een dom, ongeschikt schepsel was. Om u niet te bedroeven, zal ik u zeggen, dat de Resident hier wèl met mij tevreden is. Maak u dus daaromtrent niet ongerust mijne lieve, ik verzoek uwe hulp slechts voor den vervolge. Dat gij mijne woorden niet letterlijk hebt overgebracht aan Sophie is goed, beste, maar ik had niet zonder nadenken zóó geschreven en ik zoude het nog altijd goed vinden, maar doe zoo als gij het beste denkt. Sophie zoude mij dat woord van ‘bitsheid’ vergeven en zij zoude er niet kwaad over zijn al zeide zij anders. Groet haar in het bijzonder van mij, ook Henriëtte natuurlijk. Uw gevoelen, dat Sophie nu moet trachten alles bij te leggen, kan ik niet goedkeuren. Vooreerst: is het wel waar, dat zij alleen schuld heeft, wij hebben altijd maar van eenen kant gehoord en is dat wel billijk? Is het wel zoo zeker dat zij onwaarheid spreekt als zij aanmerkingen op Van der Hucht maakt? Ik houd veel van hem, maar billijkheid gaat boven vriendschap en als de schuld aan beide kanten gelijk staat, zoude ik nog hare partij kiezen. - Hij heeft niemand noodig en zij is in het onderspit, terwijl bovendien zij, als zij mijne schoonzuster is, mij nader is dan hij. Alle deze beschouwingen vervallen echter, als zij veel schuld heeft want het regt gaat boven alles, maar is dit zoo?

Nu zult gij zeggen, schuld of onschuld is hetzelfde. Zij moet trachten vrede te maken. Ik geloof neen. Als zij onschuldig is dan in geen geval, is zij schuldig dan had zij het eerder moeten doen. Nu zij op het oogenblik als het ware van v.d. H. afhangt, zoude het lafhartig wezen om een vriendelijk woord te bedelen. Ik denk hierover anders dan de meesten. Gewoonlijk zegt men: ‘hij of zij moet de minste wezen’ omdat die persoon in jaren, stand, betrekking etc. lager staat, en afhankelijk is. Ik geloof, dat de meerdere moet toetreden want het valt veel gemakkelijker, dewijl aan zulk een handeling geene verkeerde uitlegging kan gegeven worden. Als v.d. H., haar hare verkeerdheden vergeeft en voor de zijne vergeving vraagt, handelt hij edel, grootmoedig. Als zij zulks doet, ware zij daartoe door de omstandigheden gedwongen en het zoude een laagheid wezen. En al ware het niet, al deed zij het met een opregt hart, dan nog zoude men haar van laagheid verdenken of althans zij zoude het meenen dat men haar verdacht en dat is van haar niet te vergen, dat kan zij niet dragen.

Gij hebt mij waarlijk groot genoegen gedaan door zoo belang-stellend over mijn broeder te schrijven. Ik geloof vast, dat hij in Indië blijven zal; dan zal het mij een waar genot wezen u bij elkander te zien. Ik acht niemand zoo hoog als hem en toch loopen onze idées over veel dingen zoo verre uiteen, dat wij gedurig kibbelen. Onlangs nog op Batavia werd er uit een verschil van gevoelen een heel onaangenaam discours geboren, scherp, stekelig in 't kort zóo, dat iemand, die ons hoorde, zou gemeend hebben, dat wij vijanden waren. Op eens hielden wij op en zagen elkander aan en zoudt gij het gelooven, mijne Eefje, wij vielen elkander schreijend om den hals, zoo trof het ons, dat wij ons door drift hadden laten vervoeren.

Den brief aan uwe grootmama zal ik schrijven en zoo mogelijk nog bij dezen brief aan u toezenden, dan kunt gij er wat bij schrijven.

Ik vind het zeer passend, dat ik aan die Dame schrijf, als zij u in uwe jeugd eenigzins heeft verzorgd en het is lief van u, dat gij u het kwade niet zoo zeer herinnert als de goede meening.

Ik had al naar Holland geschreven om een consent, maar de brief was nog niet weg, toen men mij zeide, dat het niet noodig was en dus heb ik om mijne ouders de moeite te besparen (want daar is veel omslag bij door de legalisatie der handteekeningen van den notaris, waarvoor het stuk naar den Haag moet) onder aan geschreven, dat het niet behoefde. Ik zal er echter nog eens naar laten informeren op Batavia en als het vereischt wordt, daarom met de Landpost over Singapore vragen. Dit gaat zeer snel. Welke stukken hebt gij noodig, mijne lieve, weet gij dat?

Ik wil u een kleine vertelling doen, die in zooverre van andere vertellingen verschilt, dat ik niet begin met: ‘er was eens’, maar ‘er zal eens wezen.’ Luister goed, mijne lieve, het gaat u direct aan. Er zullen eens in zeker jaar op zekeren dag twee menschen hun trouwdag vieren. Beiden zullen vroeg opstaan, want zij zullen denken, dat die dag te schoon is om te verslapen. Zij zullen God danken, die hen voor elkander in het leven liet en zij zullen een huisselijk feest vieren. Omtrent zoo iets heeft de verhaler zijne eigene ideën en hij verzoekt de lezers of hoorders hem toetestaan dat hij de feestviering naar zijn fantaisie inrigt. Er zal niet gedanst worden of gespeeld, er zal tournooi wezen noch carousselrijden en er behoeft niet eens hoerah geroepen te worden. Als die menschen een tuin hebben waar men 's middags lief zitten kan of anders in een binnenkamertje, zult gij hen zien, digt bijeen. De man heeft een klein pakje in de hand en de vrouw, die thee schenkt (ik laat hier een voornaam gedeelte van de scène weg, - ik heb nog geen antwoord op mijne vraag of ik stout mag wezen), de vrouw vraagt:

- Wat heb je daar, Eduard?

- Papieren, lieve. Wilt gij, dat ik ze u voorlees?

- O, ja, als het iets belangrijks voor mij is.

- Dat juist niet, het is niets nieuws voor u.

(Dan wordt de vrouw nieuwsgierig en dwingt hem vriendelijk om toch te zeggen wat het is. Eindelijk geeft hij toe en begint te lezen:

- Parkan Salak, 29 Septr. 1845. Dank, hartelijk dank, beste lieve Eduard, dat gij mij zoo spoedig...

(Dan laat de vrouw een kopje vallen en springt naar hem toe.)

- Lieve Hemel, dat is een brief van mij... dat is mijn schrift...

- Juist, lieve Everdine, het zijn alle uwe brieven. Ik heb ze den dag na ons huwelijk in een pakje gesloten en ze na dien tijd niet weder willen lezen, om heden dezelve voor het eerst terug te zien. Hebt gij mijne brieven ook nog, lieve beste vrouw?

In een wip is zij weg en haalt ze. Dan worden de oogenblikken herdacht, toen men trouw beloofde, de brieven worden voorgelezen en de vriendelijke glimlach en de handdruk en de kussen mogen het getuigen, dat zij zich niet bedrogen hebben in 1845. O, dat zal een zalig oogenblik wezen!

Dan worden de brieven zorgvuldig weggesloten tot een volgend jaar, en elk jaar zullen zij op nieuw zeggen: ‘neen, neen wij hebben ons niet bedrogen, wij hebben woord gehouden!

Dat geve God, lieve, beste Everdine. Hoe vindt gij die vertelling, dien wakenden droom uit de toekomst?

Gij vraagt zoo belangstellend naar mijne familie. Dat ik een burgerjongen ben, weet gij reeds. L'homme est... un étrange problême.

Zoudt gij het kunnen gelooven, mijne lieve, dat ik die waarlijk geheel en al op uw hart vertrouw, die groote opofferingen van u zoude durven vergen uit naam onzer liefde en voor wien derhalve alle kleingeestige bezwaren geheel en al moesten weg-vallen, - zoudt gij wel gelooven, dat dat onderscheid in stand (dat werkelijk bestaat) mij hindert, dat ik er mij dikwijls verdrietig over maak? Ik gevoel zeer goed mijn waarde, ik weet, dat ik hooger sta dan menigeen die tot een aanzienlijksten stand behoort, ik zoude mij zeer goed overal op het standpunt weten te plaatsen waar ik staan wilde en toch, ben ik kinderachtig genoeg om den goeden degelijken burgerstand, waartoe ik behoor, te minachten, - neen, dat is het woord niet, ik had moeten zeggen, dat het mij moeijelijk valt dien nu en dan niet te verloochenen, uit vrees welligt, dat ik zoude beschouwd worden als daartoe geheel en al te behooren en dit is zoo niet.

Gij, lieve Everdine, bewoondet in Amsterdam een mooi huis, in een aristocratische buurt, niet waar? Gij schreeft in uwen laatten brief ‘hoe menigmaal heb ik misschien het huis uwer ouders voorbijgewandeld zonder te weten, enz.’ Dat is waar, lieve engel, maar als men het u had kunnen voorspellen, zoudt gij misschien den neus opgehaald hebben voor een echtgenoot, wiens ouders slechts op den Haarlemmerdijk wonen. Ik had u beloofd, nooit weder van dat onderscheid in stand te spreken maar lieve, ik denk er toch aan en ik moet immers geene gedachte voor u verbergen? Laat mij dus voortgaan. Uw adel hindert mij volstrekt niet, ik wenschte, dat gij gravin waart, - ik houd veel van adel, ik heb er een soort van eerbied voor, wat men ook over de gelijkheid zeggen moge, maar er is een ander verschil van stand, wat mij altijd drukte, het is de kloof tusschen den steedschen koopmanstrots en den nederigen burgerman, - tusschen den man, die op de beurs zijn pilaar heeft en den man die zijn patroon bij de pilaar moet opzoeken - tusschen den man, die eene loge in de komedie huurt en den man, wiens vrouw ‘Jufvrouw’ heet. Begrijp mij wel, lieve, tot waarlijken adel zoude ik mij kunnen opheffen, - tot koopmansadel (die toch wel beschouwd, nonsens is) nooit. Ik zie wel kans om mij in den Haag te familiariseren. In Amsterdam op de Keizersgracht echter, niet! Ik was eens met den jongen van der Hoeven buiten bij den Heer Kistenmaker (ik weet niet of gij hem kent, hij spreekt zoo door den meus, - zij is een Jufvr. Van Wijk). Ik sprak met Mevrouw, die behagen in mij scheen te scheppen, zij liet mij platen zien en ik was zeer ‘makkelijk.’

Op eens vraagt zij mij: ‘Waar woon je in Amsterdam?’ Ik begon te stotteren en met heel veel moeite bragt ik het er uit. Ik geloof stellig, dat als Bram er niet bij geweest ware, ik een leugen zou geantwoord hebben, uit valsche schaamte. Den geheelen dag sprak ik geen woord meer, ik zat op heete kolen en was verheugd toen wij weder naar Duinlust vertrokken. Toen kon men desnoods die kinderachtigheid door mijne jaren verontschuldigen, maar thans nu ik waarlijk veel ondervonden heb, nu ik daarboven geheel moest verheven zijn, thans nu ik zoo menigmalen den baas gespeeld heb over adel van allerlei soort, thans schaam ik mij nog het te zeggen, dat ik een burgerjongen ben, die op den Haarlemmerdijk woonde. Zeg niet, dat gij er niets aan hecht, zeg dat uwe liefde sterker is dan het vooroordeel, maar ontken niet dat dat vooroordeel werkelijk bestaat. Ik erken ook dat het gek van mij is, ik heb te veel achting voor u dan dat ik niet denken zoude dat een braaf, goed mensch uit den burgerstand u liever is dan een deugniet, die naast u woonde, en toch blijft die valsche schaamte in wêerwil van alle bedenkingen altijd bij mij bestaan.

Mijn vader is inderdaad een achtenswaardig man, die echter voor velen niet gemakkelijk is om mede om te gaan, dewijl hij zich maar niet verbeelden kan, dat men hem niet altijd gehoorzaamt. Hij is nu bijna zestig jaar. Hij heeft een zeer goed voorkomen en is zeer sterk en gezond, - alleen klaagde hij op het laatst een beetje, dat hij pijn in de maag had, hetgeen als men zijn langdurig zeevaren nagaat, als een gevolg van fatigues niet te verwonderen is. Hij spreekt gaarne en goed, en heeft veel invloed op de menschen, die hem kennen. Hij noemt de meeste menschen, als hij familiair er mede is: ‘jongetje’. Daar zult gij om lagchen, maar men neemt hem zoo iets nooit kwalijk. Als gij eenige maanden vroeger gearriveerd waart, hadt gij in het logement bij Faes kunnen zien, hoe men ontzag voor hem had. Ofschoon oud en van de vorige eeuw verzoek ik u mijn vader toch niet te verwarren met menschen als Beck. Vader spreekt gaarne met dames en is, hoewel hij van het jaar 98 af (reken eens welk een tijd) op zee heeft gezworven, zeer beschaafd. Hij is goedhartig en zelfs al te week van hart, - en daardoor ligt te misleiden, vooral door een zacht woord. Als het mij voegt, u fouten van hem te zeggen dan geloof ik, dat het - neen dat weet ik niet.

Mijne moeder is even oud, zelfs nog een jaar ouder. Hare ouders, die ik echter nooit gekend heb, woonden in Friesland en hadden vermogen, hetgeen in den Franschen tijd te niet is gegaan. In hare jeugd heeft zij veel leed gehad en geloof ik met hare zusters, werkelijke armoede geleden, maar daar zij veel geestkracht heeft, het hoofd altijd goed boven gehouden. Na het huwelijk was dat natuurlijk beter maar toen had zij gedurig te worstelen met een zenuwachtigheid, die haar belette datgene te wezen wat zij anders met haar scherp verstand zijn konde. Ik heb veel van die aantrekkelijkheid van haar overgenomen, maar niet in zóo hoogen graad. Moeder is overdreven gesteld op hare kinderen, als er in Moederliefde iets overdrevens wezen kan. Het is compleet eene soort van jalousie. Toen mijne zuster trouwde, konde zij zich maar niet verbeelden, dat er nu iemand meer regt op haar dochter had dan zij, en nu mijne zuster reeds sedert veel jaren gehuwd is, bestaat dat nog altijd. Moeder is als haar gemoed in rust is, zeer vlug en ijverig. Als zij gekleed was, zoude men haar (in 1838 ten minste) aan haar postuur voor een meisje houden. Zij is zeer hartelijk en niets krenkt haar meer dan koelheid. Er is niemand in staat haar zóo te beminnen, als zij wel verlangen zoude en dat veroorzaakt wel eens, dat zij meent gemankeerd te zijn, al is dat werkelijk het geval niet, en dit heeft vader ook.

Beiden zijn zeer godsdienstig en hebben hun uiterste best gedaan om ons, zooveel de middelen toelieten, goed op te voeden. Dat het niet bijzonder goed is uitgevallen met dat sujet in Indië, is hunne schuld niet. Als ik een deugniet was, zoude het geheel en al mijne schuld zijn.

Mijn zuster, die nu al 36 jaar is, trouwde een jaar of tien geleden, en heeft reeds 4 of 5 kinderen. Ik kan u niets dan goeds van haar zeggen. Zij is geheel niet voor de wereld opgevoed maar zeer huishoudelijk. Gedurende de ongesteldheden mijner Moeder, zorgde zij trouw voor ons, jongere broers, ik hield altijd veel van haar, maar eigenlijk meer als moeder want tien jaar verschil is veel bij kinderen. Zij heette Catharina; - uit overmaat van bourgeoisie noemde men haar Kaatje, een naam waaraan ik altijd een verschrikkelijken hekel had en zij zelve ook. Het zal u weder een kleinigheid toeschijnen, maar daar ik wist, dat een harer kinderen naar haar genoemd was, heb ik mij onlangs bij Jan geinformeerd, hoe men die kleine noemde en ik moet u verzekeren, dat het mij geen gering genoegen deed te hooren, dat het kind voluit Catharina genoemd werd. Begrijpt gij wel, lieve Everdine, dat het mij niet zoo heel gemakkelijk valt mijne valsche schaamte zoo geheel te overwinnen en u al die kleingeestige hoekjes van mijn hart te laten zien?

Mijne zuster is getrouwd met een zoon van den Heer Abrahamsz die vroeger op den Binnenkant woonde en nu geloof ik op de Geldersche kade. Die familie is zeer respectabel maar van mijn zwager houd ik niet. Ik geloof, dat het een goed mensch is, maar wij passen niet bij elkander. Hij heeft een perfecte opvoeding genoten, maar efforceert zich, geloof ik, om ouderwetsch te zijn. In zijne jeugd wilde hij varen en kwam bij mijnen Vader, die hem zeer ‘gedresseerd’ heeft. Vroeger woonde hij met mijne zuster in Middelburg. Hij was kapitein op een mooi schip, ‘de Zeeuw.’ Eenigen tijd geleden heeft hij schipbreuk geleden en daarbij een groot gedeelte van hetgeen hij nog bezat, verloren. Op het oogenblik is hij weder kapitein, ik geloof voor het huis van Kerkhoven, uw oom. Hoe toevallig, niet waar?

Nu volgt mijn broeder Pieter. Deze is bijna geheel het tegenovergestelde van mij. Hij was altijd bedaard en ik ondeugend. Hij heeft ijverig gestudeerd en zelfs te ijverig, want hij heeft er zijne gezondheid misschien bij ingeschoten. Even voor mijn vertrek werd hij beroepen als Dominé te Woudsend in Friesland. Vandaar is hij beroepen naar den Helder, waar hij op dit oogenblik nog staat. Ik hoor, dat hij zeer bemind is, maar niet heel mooi preekt, wat de voordragt aangaat. Pieter was altijd braaf, geloof ik, maar ik kon niet met hem overweg omdat ik mij verbeeldde, dat hij mij mijne gebreken te meesterachtig onder het oog bragt. Wij verschilden 7 jaar, dat is te veel om mijn makker en te weinig om mijn meester te wezen. Deze is getrouwd met eene zuster van mijn zwager, ik herinner mij weinig van haar, ik heb haar wel ontmoet maar dacht er toen weinig aan, dat zij mijne schoonzuster worden zoude. Ook daar zijn reeds twee of drie kinderen - echte domineeskinderen, naar ik hoor, dat is: een beetje ondeugend, hetgeen ik gaarne zie. Mijn broeder Jan zoude nu moeten volgen die 3½ jaar ouder is dan ik. Ik heb een uitstekend hoog idée van hem, gij weet dat hij mijn vriend is. Ik mag dus niet veel van hem zeggen om niet partijdig te wezen.

Dan volgt zeker persoon, die op deze plaats niet over zich zelven zal uitwijden, dat is onnoodig omdat hij waarlijk wel zijn best doet zich in een uitvoerige correspondentie te doen kennen, met al zijne gebreken en zwakheden en tevens wat er goeds in zijn mag.

Mijn jongste broeder, Willem, was 3 jaar jonger dan ik. Die lieve jongen is dood. Hij is op zijn 17e jaar in de Noordzee verongelukt. Ik zal hem altijd blijven missen; hij was mijn makker, mijn protégé. Mij dunkt, men houdt altijd meer van den zwakkeren, den jongsten. Hij was een opregte jongen, die tot alles goeds te leiden was. Het is nu reeds zes jaar geleden en sedert dien tijd draagt mijne moeder nooit een of ander sieraad, geen speldje of ringetje of zoo iets. In eene kast hangt nog alles wat tot zijne kleeding behoorde; daar mag niets aan veranderd worden. Wij allen zullen voort treuren over den dood van dien armen jongen, maar niemand zooals moeder, die zoo vatbaar voor smart is.

Ons huis stond, de poort inkomende, aan de linkerhand, voor men aan de eerste brug komt, misschien hebt ge den naam wel eens gelezen die in de zijkamer voor het glas stond. Ik herinner mij nog dagelijks namen, die ik alleen dáarvan ken en welke machinaal in 't geheugen gebleven zijn. Boven vóor was de kamer van mijn broeder en boven de zijkamer, een klein kamertje van de kinderen. Daar hadden wij een tafeltje, drie of vier tabouretjes, een boekenkastje en eenige plaatjes aan den muur. Reeds langer dan zeven jaren ben ik weg en als ik nu tehuis kwam, zoude ik daar alles juist zoo terug vinden als ik het verlaten heb. Mijn broeder verhaalde mij, dat moeder daar dikwijls heenging, de boeken van de plankjes nam, ze éen voor éen afstofte en dan dezelve weer neerzette zooals ze gestaan hadden. Achter op de plaats staan op het oogenblik nog twee bloempotjes, een rozenstruik en een geranium, die door moeder met moeite en zorg in het leven gehouden worden, omdat ze van mij waren. O, er ligt zoo iets heiligs in die moederliefde, die zoo ijverig alle voorwerpen van een vertrokken kind vast houdt. Ik word ernstig gestemd als ik aan de vrouw denk, die met zooveel liefde ons opvoedde, wie niets te zwaar viel voor hare kinderen en die nu zoo alléen haren ouderdom doorleven moet. Ik weet wel, dat men niet juist daar blijven moet waar men geboren is. De beschaving wint door verspreiding en hij vooral, die geene fortuin bezit moet er in de eerste plaats al wat geoorloofd is voor over hebben om in zijn onderhoud te voorzien, maar toch is het zoo hard, dat ouders meestal zoo door hunne kinderen verlaten worden. Het zoude mij altijd zulk een genot zijn als ik in de mogelijkheid was, hunne laatste levensjaren te vervrolijken. Gij zult zeggen dat er toch nog mijne zuster is en mijne beide andere broeders? Dat is zoo, maar ieder heeft betrekkingen en omstandigheden, die het beletten om dat voor onze ouders te zijn wat zij wel verdienen. Mijne zuster heeft hare kinderen en kan natuurlijk maar een klein gedeelte van haren tijd besteden om Moeder gezelschap te houden. Mijn oudste broeder is aan den Helder en kan slechts zeer enkele malen thuis komen. Jan is, als hij te huis is, meestal in Utrecht waar zijne vrouw woonde, - thans zal hij bovendien zwaar gebukt gaan onder het verlies zijner lieve Mine. Ik ben ook zoo ver weg en zal ook spoedig nadere betrekking hebben dan mijne ouders. Gij moet mij meer zijn dan zij. Dit is in eenen godsdienstigen zin en maatschappelijk beide, niet alleen geoorloofd maar het wordt zelfs voorgeschreven, - maar toch lieve Everdine het is zoo hard, dat zij op hunnen ouden dag zoo verlaten zijn. Mijn vader heeft een zeer klein vermogen. Ik geloof, dat hij wel zoude kunnen ophouden met werken, doch zoude dan zeer zuinig ergens buiten moeten gaan leven. Dit ware wel goed, want mijne ouders hebben weinig behoefte en dus niet veel noodig maar ik ben bevreesd, dat vaders gemoedsgesteldheid het niet zoude toelaten om stil te leven op een dorpje. Hij is overal geweest, in alle mogelijke landen, zoo in Europa als in onderscheidene koloniën; 47 jaar lang heeft hij de geheele wereld doorkruist, en zal zich nu niet kunnen schikken in rust. Het zoude hem zoo ledig wezen. Dat geeft een verdrietig humeur en ik twijfel er aan of mijne ouders, die anders hoogst liefhebbend voor elkander zijn, dan wel gelukkig zouden wezen. Ik zie de toekomst heel donker in, op dat punt en ik heb er wel eens aan gedacht om met opoffering mijner geheele carrière naar Holland te gaan. Ik zoude daar wel ambachtsman willen wezen, als ik slechts daardoor de laatste dagen mijner ouders kon veraangenamen. Ook dit echter is een droom, die door de omstandigheid altijd ijdel blijven zal.

Zaturdag morgen. Ik ben zeer opgehouden, lieve Everdine, ik had gedacht nog veel te schrijven, doch ben genoodzaakt dit weder uit te stellen. Misschien zult gij een beetje boos wezen, dat ik niets van Cateau schrijf, ik wilde dat voor het laatst bewaren. Ik wil u nu maar even zeggen, dat zij mij om raad gevraagd heeft. Die Mevr. P. is haar moe en heeft haar verblijf opgezegd tegen den 20en Novr. Het arme kind weet niet, waar zij heen moet. Zij vertrouwt mij nu, geloof ik, geheel. Het heeft lang geduurd. Zij weifelde eerst telkens tusschen de noodzakelijkheid om zich aan iemand te hechten en wantrouwen op een vreemde. Nu schijn ik haar niet meer vreemd te wezen. Het spijt mij, dat ik u dit alles nu zoo haastig moet schrijven. Ik wilde zoo gaarne, dat gij regt wist op welk een voet wij staan. Ik heb haar een paar briefjes moeten schrijven waarvan ik afschrift gehouden heb om ze u letterlijk te kunnen mededeelen, gij hebt daar regt op. Ik ben waarlijk in eene interessante positie, vertrouw er vast op, dat ik u alles zal mededeelen zelfs dat wat misschien niet goed is. Schrijf mij uitdrukkelijk of gij mij ook in dat punt geheel en al vertrouwt, dat zal mij kracht geven om te doen wat goed is, al was de schijn tegen mij. Schrijf mij dat, lieve, beste Everdine. Ik heb u hartelijk lief, maar dat meisje heeft regt op mijne hulp. Zij weet dat ik u liefheb en zij groet u als zoodanig.

Als ik haar helpen kan zal ik ridderlijk handelen, zonder om te zien maar ik vertrouw daarbij op uw hart, Everdine, veroordeel mij niet! Woensdag meer. Dan hoop ik u den brief voor uwe grootmama te zenden. Uw brief aan mijne ouders is zeer lief, beste, ik zal er wat bijschrijven en met de Landpost verzenden. Zij zullen zeer in hun schik zijn met eene dochter, die zoo hartelijk schrijft en zij zullen een goed idee van mijne Everdine hebben, dat beloof ik u.

Vaarwel mijn Engel. Ik heb u hartelijk lief. Ja nog twee maanden! Vaarwel lieve, beste, vaarwel tot Woensdag.

Uw Ed.

Ik heb nog een oogenblikje uitstel en den brief weder opengemaakt om u nog eens te vragen of er ook iets in mijne verhouding tot dat meisje is, dat u hindert? Wees geheel opregt, - ik moet dat goed weten, want ik mag u niet grieven, daar onze betrekking boven alles moet gaan. Sluit geene onaangename gewaarwording in uw hart, ook het geringste niet. Kan ik daar vast op aan?