Multatuli.online


995.

Ik gebruikte in 't vorig nummer, het woord: insubordinatie. Ziehier wat me daartoe aanleiding gaf. Het is een klein voorval dat me door den betrokken persoon zelf werd meegedeeld.

Gedurende den Javasen oorlog hadden we by de dusgenaamde expeditionnaire troepen een R.K. veldprediker. Dit was de algemeen geachte en beminde pastoor Scholten. Het getal myner lezers die den prettigen fidelen man gekend hebben, begint gaandeweg af te nemen, doch sommigen hunner zullen zich den goeden Scholten nog herinneren, uit den tyd toen hy Praefectus Apostolicus te Batavia was.

Onder de Nederlandse helden in den Javasen oorlog, bevonden zich velen die van Nederland nooit iets gezien hadden dan Harderwyk, en dus in beschaving, wellevendheid en krygstucht, wel eens wat te wensen overlieten. Het regende dagorders ter handhaving van de discipline, die, als gewoonlyk, onder al dat handhaven bezweek. 't Was 'n wilde troep.

Door de gedurig nodige samenwerking van militaire en civiele personen, groeiden de ellendige kwestiën over préséance als paddestoelen uit den grond, en men had niet zo snel aan enige dozynen autoriteiten aangewezen waar ze staan en liggen moesten, of er waren terstond weer even zoveel anderen die in zeer letterlyken zin op hun plaats moesten worden gezet.

Ook onze goeie Scholten zweefde tussen de kommandanten der kolonnes en de fuseliers in, zonder by voorkomende gelegenheid te weten wat hem officieel toekwam of verboden was.

Dat men hem in geestelyke funktiën onbeperkt heer van z'n daden liet, spreekt vanzelf. De Historie meldt niet, dat-i ooit werd bemoeilykt in 't beschikken over heilige ouwels en de daaruit voortspruitende zaligheid, noch in de keus der teksten waarover hy predikte, noch in 't voorschryven van penitentie en dergelyke zaken die zeer speciaal tot z'n vak behoorden.

Maar... er is op zo'n veldtocht meer te doen dan boeten opleggen, preken en zaligmaken. Al is men pastoor, veldprediker, geestelyke, men reist, rydt te paard, slaapt, eet, drinkt, heeft behoefte aan kwartier... precies als 'n krygsman of andere wereldling. Scholten moest omgaan met de officieren.

En dit deed-i op 'n wys waarover de minst slechten onder die onnederlanders, zich niet te beklagen hadden. Ze hielden zoveel van hem, dat onze pastoor, om in den dagelyksen omgang z'n rang als fatsoenlyk man op te houden, tegenover hen eigenlyk geen andere bescherming nodig had dan zyn persoonlykheid hem verschafte. Dit is my door den ouden generaal Cleerens, een vieux de la vieille, meermalen verzekerd.

Doch onder de officieren waarmee onze Scholten genoodzaakt was te verkeren, waren er ook van andere soort. Gelyk 't meer gaat, wreekten zy zich over het eerbetoon dat ze hun meerderen in rang bewyzen moesten, door grofheden tegen den arme die géén militairen graad had. Er rezen gedurig conflikten over fourage, plaats aan tafel, voorkeur in kwartier, ja misschien zelfs over 'n vuurtje by 't bivak. Na 't by zulke gelegenheden onmisbaar gekibbel, gerapporteer en geschryf, verscheen er een legerorder die 'n eind maken zou aan de moeilykheid. De veldprediker werd benoemd tot kapitein, of althans z'n positie werd met den rang van kapitein geassimileerd. Lastige luitenants konden nu weten waaraan ze zich te houden hadden.

Op zekeren avond, na 'n langen mars, kwam 'n detachement waarby Scholten zich had aangesloten, ergens in de buurt van Kedong-Kebo, in een desa aan. Ieder zocht 'n plaatsjen om zo goed mogelyk den nacht door te brengen. Onze pastoor had in 'n klein inlands huisje zich wat ryst weten te verschaffen, maakte vuur aan, zette een pot met water daarop, wikkelde z'n ryst in nipa-bladen, en legde 't pakjen op den pot, om het te laten gaar stomen. Intussen zocht-i ergens in den omtrek 'n put of pentjoeran waarbyd-i zich baden kon.

Terugkerend vond-i een paar luitenants in de hut. De een lag op de balé-balé. Hy had van de door Scholten uitgetrokken en daarop neergelegde bovenkleren 'n bundeltje gemaakt, en gebruikte dat als hoofdkussen.

De ander zat op z'n hurken by den pot met ryst.

Het vertrekje werd zeer onregelmatig verlicht door de spaanders die de indringer op 't vuur wierp. Toch bemerkte onze pastoor terstond, dat men zich had meester gemaakt van z'n keuken. Niet even spoedig ontwaarde hy dat ook z'n rustplaats ingenomen was. Dit bleek hem eerst, toen hy half op den tast de balé-balé naderde. Uit enige woorden die z'n ongeroepen gasten met elkaar wisselden, bleek hem dat hy met 'n paar halfbeschonkenen te doen had. Na enige vergeefse pogingen om z'n oorlogs-huisrecht te doen gelden, gaf hy dit op, en zette zich op 'n blok hout by z'n vuurtje.

- Waar kyk jy na? vraagde hem de kok.

- Naar m'n ryst, met je welnemen, antwoordde Scholten.

- Dat is jouw ryst niet, snauwde de ander met 'n paar scheldwoorden.

- Ja, dat is wel myn ryst. Maar ik heb er niet tegen dat jelui mee-eet.

- Ben je mooi be...

Deze vraag liep uit in drie zonderlinge byvoeglyke naamwoorden, die de strekking schenen te hebben naar den welstand der lichamelyke, zedelyke en verstandelyke vermogens van onzen pastoor te informeren.

- Kom aan, wees niet lastig. Je kunt mee-eten met je tweeën, zeg ik je, maar 't is myn ryst. En jy ook, vrindje, daar op de balé-balé, straks wil ik daar liggen. Ik had me daar kwartier gemaakt, weet je!

- Nou, dat kan je begrypen, jou... enz. zwartrok!

De zeer eigenaardige hoedanigheid van dit tot persoon verheven kledingstuk, was in dezen uitroep nader toegelicht door zekere in den hier bedoelden kring niet ongebruikelyke vergelyking met 'n elektrisch natuurverschynsel.

- Zo, vrindjes, jelui kent me? Kom aan, geen twist dan! We zullen ons zo goed mogelyk samen behelpen. A la guerre comme à la guerre, nietwaar? En daar je my kent...

- Wel wis en...

Elektriciteit!

...kennen wy je. Je bent die...

Elektriciteit!

...pastoor met kapteinsrang.

- Dán acht dagen provoost, heren! Ik had gehoopt dat je niet wist wat me toekwam, en in dat geval gaarne met je gedeeld wat ik had. Maar nu je 't weet... mars!

Die luitenants hadden niet moeten zeggen dat zy de legerorder kenden. En ook de nieuw-rotterdams-‘staatkundige’ kunstbeschouwer zou geen provoost-arrest hebben opgelopen, als-i in 's hemelsnaam maar gezwegen had van Schiller en Goethe. Alzo:

Mars!