Multatuli.online


987.

Er zyn demokraten die aan hun grondbeginselen menen verschuldigd te zyn, het Koningschap te bestryden.

‘Hoe, zeggen zy, zouden wy ons laten regeren door iemand wiens aanspraken slechts gegrond zyn op een naam?

Ik erken dat dit zeer weinig is. Maar gy die aldus spreekt, waarom buigt ge u zo gewillig onder lieden wier overwicht door niets wordt gerechtvaardigd, zelfs door zo'n naam niet? Dit is zeer inconsequent. Wie aan Koningen hun onbeduidendheid verwyt, heeft het recht niet, tevreden te zyn met even onbeduidende Ministers.

Het getal uitstekende Ministers dat de Geschiedenis oplevert, zal wel nagenoeg door dat van uitstekende Vorsten worden opgewogen. Over 't geheel genomen is dit 'n onberekenbare kanszaak. Te onzent evenwel hebben wy de mogelykheid op 't verkrygen van goede Staatslieden afgesneden, maar de kans dat eenmaal eens 't geboren hoofd van den Staat z'n roeping begrypt... blyft bestaan.

Weelderig is de keus tussen mogelyk en niet geheel-en-al onmogelyk, voorzeker niet. Maar wie niet ryk is, moet zich behelpen met het minst slechte.

Zelfs op grond van thorbeckiaans-kieswettige beginselen behoort men te roepen: leve de Koning! Ik durf namelyk vragen of er in geheel Nederland één persoonlykheid is, die meer stemmen op zich verenigt dan Willem III?

Men kan my tegenwerpen dat dit in zekeren zin ook met Thorbecke het geval scheen, in veel geringer verhouding altoos, en dan toch altyd slechts in evenredigheid met anderen. Maar ik beweer dat hy deze zeer bestrydbare populariteit juist te danken had aan de verblinding die ik in deze nummers bestryd. Zonder nu te spreken van den valsen grondslag der Verkiezingen - zyn onlogisch werk! - noch van de vervalsing der stemmingen zelf - óók 'n uitvloeisel van zyn gebrekkigen arbeid - vervalt alle beroep van z'n aanhangers op de algemeenheid van dien byval, zodra men het oog slaat op de vergissing die daarby een rol speelde. Er was behoefte aan een ‘Staatsman’. Men verkeerde in den waan dat Thorbecke ‘staatsman’ was, en koos hem.

De mening nu van de velen die Willem III houden voor een afstammeling van 't huis van Oranje, voor 'n Koning, voor 't natuurlyk middelpunt waarom zich de natie in gevaar behoort te verenigen, is géén vergissing. De Koning is Koning. Hy is afstammeling der historische Oranjes. Hy is op dit ogenblik 't natuurlyk middelpunt.

Of nu die Koning altyd z'n plicht deed, doet, doen zal? Dit weet ik niet. Maar wél weet ik dat Thorbecke - niet zyns ondanks geboren met de staatsmanswaardigheid die hy zich liet opdringen, en die hy aannam - z'n daaruit voortvloeiende plicht niet gedaan heeft. Vergiste hyzelf zich in 't schatten van z'n gaven? De bekrompenheid van geestvermogens, die wy overal in z'n werken en handelingen waarnemen, noopt ons hem deze verlichtende omstandigheid toe te kennen. Thorbecke stond intellektueel laag genoeg om te goeder trouw 'n thorbeckiaan te zyn. Maar dit baat de Natie niet.

Het is de vraag of hy voor, in, en na 1848, inderdaad invloed had? Z'n aanhangers en ‘vereerders’ zullen hierop toestemmend antwoorden, doch in myn oog is de zaak niet uitgemaakt. Ik erken dat er in en na dat jaar een-en-ander is geregeld naar zyn wil. Myn staatkunde leert me, dat dit wel eens kon geweest zyn wat de goochelaars carte forcée noemen. We menen by zo'n gelegenheid de kaart gekozen te hebben, die ons in de hand geduwd wordt. Het is zeer wel mogelyk, dat Thorbecke - die blykens alles wat-i leverde, zeer letterknechterig onoorspronkelyk was - zich van mouche de coche tot koetsier liet benoemen. In dit geval was hy niet zozeer voorganger als wel vooropgestuwde persoon, 'n politieke brouwer van Preston. (Deel III, blz. 174). Op inwendige gronden kan men hiertoe besluiten uit z'n handelingen die - juist andersom dan z'n lofredenaars beweren - niet den minsten stempel dragen van eigenaardige persoonlykheid, en overal zeer goed het werk konden geweest zyn van 'n college. Thorbecke was niet excentriek, en bezat niet eens de fouten, laat staan verdiensten van een groot man.

Hy was noch artist, noch dichter, noch wysgeer...

In zeer hoge opvatting is dit alles één!

...hy was dus geen Staatsman.