Multatuli.online


1061b.

Maar zeker is 't gemakkelyker met de mode van den dag mee te gaan, dan zich daartegen te verzetten. En voordeliger ook. By sommigen geschiedt dit zonder de minste oneerlykheid. Wie niet door toevallige omstandigheden tot twyfelen wordt gebracht, of zelfs maar tot het besef der mogelykheid van twyfel, loopt onachtzaam voort in 't eenmaal afgebakend spoor. De zodanige is met zichzelf en anderen tevreden, en schept uit deze bron, zoal geen positieve kracht, dan toch 't negatieve voorrecht van kalmte. Het ‘zeker weten’ waarmee ze werden begiftigd door hun domheid, is geen geringe bezitting. En dan de kameraadschap van de velen die hun natuurlyke bondgenoten zyn! Me dunkt - en dit staat in de Schrift ook - dat men ‘met God’ zeer gemakkelyk de wereld overwinnen kan, en 't verwondert my inderdaad dat er zo weinig gelovers - of schilders als Rafaël - koning van Afrika geworden zyn. Is dit discretie?

Wie niet dom is, niet spoedig voldaan, géén lid van de grote Hanze der luie berusters, meent gewoonlyk dat-i alleen staat, en voelt zich - in den beginne althans! - gedrukt door de pynlyke beschroomdheid die zo verlammend werkt. De krachten zyner ziel gaan teloor aan inwendigen stryd. Hy is hamer en aambeeld tegelyk, en zelfs wat daartussen ligt. Z'n vermogens slypen zich af door onderlinge wryving, tot verstomping toe. Zelfs in z'n uiterlyk voorkomen mist hy het stellige, het bestemde, het stevige, dat 'n onverdiend voorrecht geeft aan de zekerweters. Het brutaal: ‘hier ben ik!’ van den plomperd qui ne doûte de rien (569, 570) klinkt in zyn mond als 'n ziekelyk vreesachtig: ‘Zou ik wel eigenlyk hier wezen?’ Of: ‘men neemt het my immers niet kwalyk dat ik misschien hier ben?’

Van de duizenden die in dezen toestand het leven intreden, blyven slechts zeer enkelen bestaan. De meesten gaan ónder in den stryd dien ze te voeren hebben, niet rechtstreeks nog met de menigte - zó ver komen ze niet! - maar met de weifeling in hun eigen gemoed. Te ontwikkeld, of te begerig naar ontwikkeling, om zich neer te leggen by erkende dwaling of onvoldoend gestaafde waarheid, te eerlyk om de afgoden van den dag te aanbidden zonder overtuiging, en te zwak toch om alleen te staan...

Hierin vergissen zy zich. Ze staan niet alleen, maar de een weet van den ander niet, omdat twyfelaars nooit 'n gemeente vormen. ...te schroomvallig om de vaan hunner overtuiging op te steken...

Helaas, dit kán immers niét! Skepticismus en Ontkenning hebben geen vaandel. Hoe zou de wapenkreet zyn van iemand wiens eigenaardigheid in afkeer van leuzen bestaat?

...te beschroomd dan om zelfs dien afkeer te erkennen, kunnen zy zich nergens aansluiten. Ze willen zich niet laten meesleuren met den stroom, zyn te zwak om dien te weerstaan, en worden vertreden onder de voetzolen der menigte die - omdat ze niet weet wat ze doet - wel volstrekt geen eer behaalt aan dien moord, maar toch te weinig schande! Om te beseffen wat haar hoeven hebben uitgericht...

Maar als ze dít kon, was immers álles anders!

Ach hoe vervelend zou 'n wereld vol wysheid zyn! Hoe eento-nig! Hoe kleurloos! Hoe doods! En vooral: hoe onverdraaglyk hemels! Het is begrypelyk dat de engelen dikwyls naar de aarde verlangen, om even uit te blazen van te veel volmaaktheid.

Maar... maar... dit verontschuldigt de velen niet, die wreedaardig hun best doen om ons wereldje zo ónvolmaakt te houden. Nooit nog is 'n twyfelaar vertrapt met de edelmoedige bedoeling om wat dwaling in 't leven te sparen tot amusement van den nazaat, of om de speelplaats van die engelen niet te bederven.

De onrype candidaat-hervormer gedroeg zich links, had geen vasten tred, wist geen gebruik te maken van z'n ellebogen, struikelde, viel, gaf - in alle bescheidenheid! - 'n gilletje, en... men liep over hem heen. Niets natuurlyker. Hy had maar beter moeten oppassen!

Dit zeg ik ook, in vollen ernst. Wat is, moet wezen!

Maar ook de zeldzame uitzonderingen op dit normaal verloop van 't vernielingsproces, hebben recht tot bestaan. Het gebeurt dat de beschroomde twyfelaar van vroeger, uit de eerlykheid zyner bedoelingen den moed put tot stellige ontkenning, en de kracht om staande te blyven. Het besef der verlatenheid, dat hem in den aanvang verlamde, kweekt fierheid. Baanderheer by de gratie van z'n eigen wil, houdt hy de aandringende menigte die haar afgoodjes bejammert, het vaandel voor, waarop hy in vlammende letters 't hoc signo van zyn evangelie schreef! En ze deinst!

Waarlyk, het is zeer nuttig dat er duizenden en duizenden vertrapt worden. Als de arena niet zo bloedig was, zou m'nheer Kappelman zelf wel eens 'n lansje willen breken, en 't ware gedaan met de Ridderschap der Waarheid.

De lezer begrypt immers dat er in dit hoofdstuk geen plaats meer is voor Olivier van Noort en de toegezegde geschiedenis van dien vlalepel?