Multatuli.online


Aantekeningen

blz. 379, r.1 - N a 't verschynen van den Havelaar, publiceerde de heer W. Francken Az., directeur van het zendelingsgesticht te Rotterdam, een brief die hierby wordt gevoegd om 't antwoord begrypelyk te maken, dat in dezen bundel Herdrukken wordt opgenomen.

't Zal wel overbodig zyn, hier de opmerking te maken, dat ik - als in 't naschriftje van Wys my de plaats - berouw voel over de naieve gemoedelykheid waarmee ik Francken's aanmerking heb opgenomen. Ik blyf 't schoon vinden dat hy party trok voor wat hem eerbiedwaardig toescheen. Maar dat ik een ogenblik geloven kon, van Christenen hulp te zullen ontvangen in myn heilige zaak, is een bewys te-meer van Havelaars verregaande onnozelheid.

Zodra de Christenen inzagen dat myn streven slechts menselykheid en recht ten doel had, en dat er niets te winnen viel voor hun geloof, hebben ze my alleen gelaten en gemene zaak gemaakt met:

Behouders, liberalen, mannen van de beurs,

En van de balie of den kansel; kontraktanten

En vry-arbeiders, oppositie en ministers;

De leden van de Tweede Kamer in Den Haag...

En wie er rusten kan, na slecht regeren...

(1865)

Ja, en vooral met den edelen Schmoel!

(1875)

379: 10- ‘Misbruiken?’ Ja! ‘In het organisme der Regering?’ Neen! Het organismus van 't Nederlands bestuur in Indië was bewonderenswaardig voor de baarse inmenging der Tweede Kamer, vóór het tal van desorganizerende wetten waarmee we werden opgescheept door 'n half dozyn onbekwame - en vooral: niet intègre! - ministers, vóór den invloed van allerlei zieke-lyke en belangzuchtige filanthropie! Bewonderenswaardig, zeg ik, en - na de katholieke hiërarchie altoos - een der schoonste politische kunstgewrochten die de Geschiedenis oplevert. (Men zie hierover: Nog-eens Vrye-Arbeid, Delft, by J. Waltman Jr.) Het boek Havelaar was, als Havelaars daad, 'n protest tegen 't moedwillig vernielen van dat organismus door 'n plichtverzuim dat in medeplichtigheid overging. Er werd geroofd en gemoord. Dáártegen verzette ik my naar den eis en binnen de grenzen myner instruktie. Ik zie niet in dat dit iets te maken heeft met Regeringssystemen, of met de politiekery die daarvoor doorgaat. Dat de Havelaarszaak met succes geëxploiteerd werd en wordt door allerlei slag van volk, om op 't kussen of en evidence te geraken, is myn schuld niet. Wanneer de Natie had kunnen lezen, zou dit slinks misbruiken van myn offer, van myn leed, van myn arbeid, niet gelukt zyn. On l'a voulu, en 't eind zal den last dragen. Waar zullen dan de Van de Putte's zyn? En de De Waal's? En de Van Twisten? En de Javaannutmannen, die ‘boerenbedriegers’ volgens den heer Heemskerk en my?

(1875)

380: 10 - Een liefde die men ergens ‘geleerd’ heeft? En ‘by’ iemand, nog-al? Men moet dommer zyn dan ik, om van zulke praatjes iets te begrypen. Vandaar dan ook dat ze zo algemeen voor goede munt worden aangenomen.

(1875)

381: 19 - Dat ‘bidden’ voor 't succes van den Havelaar is grappig. De ‘Heer’ schynt er niet veel notitie van genomen te hebben. Misschien gelooft hy niet aan de oprechtheid van de gebeden der Christenen, die beter zouden gedaan hebben my 'n handje te helpen in m'n pogen. Indien dit de oorzaak is van z'n hardhorigheid, ben ik 't ditmaal volkomen met den ‘Heer’ eens.

(1875)

381: 22 - Menslievendheid ‘in den hoogsten zin des woords’ bestaat in handeling, in 't brengen van offers aan 't goede, niet in bidden of preken. Minder nog in 't verdacht-maken, uitschelden en tegenwerken van iemand die metterdaad bewees het goede lief te hebben.

(1875)

386: 5 - Men begrypt, hoe ik er aan hecht dat deze brief bewaard blyve. Hy rechtvaardigt de verandering van myn toon, sedert 1860. Toen er duidelyk gebleken was, dat er in my geen bondgenoot was te vinden voor de gelovery, hebben die ‘vrome, gemoedelyke, eenvoudige Christenen’ zich voor-aan gesteld in de ryen der Schmoels. Tegen 't einde van 1860 werd ik gedurig lastig gevallen door dominees. Eens telde ik elf bezoeken op één dag. Sommigen wilden my overhalen om Christen te worden, maar de meesten beweerden dat ik 't al was... op 'n klein beetje na! En dat kleine beetje kwamen zy me brengen, in de gedaante van vermaningen, preken, verhandelingen en traktaatjes. Zonderling dat ze nooit op 't denkbeeld kwamen, hoe laag ik op hen had kunnen neerzien, by 't bedenken dat al die lui toch eigenlyk nooit iets degelyks hadden uitgericht, terwyl ikzelf een moeilyk leven van arbeid, stryd en offer, achter den rug had. Maar ik dacht daaraan niet, en behandelde hen goediger dan ze, ook zonder de valsheid die later bleek, eigenlyk verdiend hadden.

Want nadat myn onbruikbaarheid als Christen even duidelyk geconstateerd was, als de onmogelykheid om my te maken tot kultuurstelselaar, vry-arbeider, behouder of liberaal, scholden ze my uit; altyd heel voorzichtig, en in 't geheim, dat spreekt vanzelf. Openlyk optreden durven zy zo min als 'n Van Twist of 'n Minister.

Ik zou kurieuse staaltjes kunnen tonen van de wyze waarop die heren - dominees en anderen nu - hun broodwinning, buitenplaats en ‘geachtheid’ verdedigen. Veel vertellingen, die Havelaar tot zo'n ‘byzonder slecht mens’ maken, komen uit zulke bron. 't Is myzelf vaak een verrassing, te vernemen wat ik nuen-dan zo-al heb uitgevoerd; en dikwyls ben ik verdrietig by de gedachte, dat ik geen geld, geen tyd en geen levenslust genoeg heb, om eens inderdaad de persoon te zyn, die men van my maakt. Zo'n beetje ontspanning zou misschien gunstig werken. Toen Laurentius gebraden werd, vergenoegde men zich met braden. Maar 't kwam den omstanders niet in den zin, hem nog bovendien te verwyten dat-i zich zo buitengewoon amuseerde op z'n rooster. Die kwaadaardigheid is van latere vinding.

Ik heb medelyden met de biografische-woordenboekschryvers van 1900 zoveel, en troost me intussen met de geloofsbelydenis van Lystermannetje. Ik hoop dat die - zowel in zedelyken en staatkundigen zin, als in 't zogenaamd godsdienstige - de katechismus der toekomst moge worden.

(1865)

't Geen zoveel zeggen wil als dat er geen kathechismus nodig is, wanneer de harten slechts niet verdraaid zyn. Dominees moeten zich tegen dien tyd maar toeleggen op 't een of ander nuttig ambacht. Dit zy zo!

(1875)