Ideën, zesde bundel
1176.
- Houd je van schilderyen? vroeg Holsma by 't uitstappen.
- O, zeker, m'nheer!
- Wel, dan moet je-n-eens in de zykamer zien, wat daar aan den wand hangt. Bekyk maar alles op je gemak...
De dokter opende de deur van die kamer, en nodigde Wouter uit, binnen te treden. Hyzelf echter ging haastig den gang door, en den trap op, die naar de huiskamer leidden, waarschynlyk met de bedoeling z'n gezin voor te bereiden op de manier waarop Wouter moest ontvangen worden. Dáárom die verwyzing naar de zykamer.
Ons vrindje bekeek de schilderyen, maar genoot er weinig van. Tot het begrypen van goede stukken, ontbrak hem de nodige opleiding. En zelfs was-i te ongeoefend om zich te ergeren aan de leegte van denkbeelden, die de anderen ternauwernood onderscheidt. By ‘één heer met één hond en één haas’ zag-i 'n heer met 'n hond en 'n haas. Toch zou juist hy beter dan menig ander in staat geweest zyn, dien onnozelen ‘heer’ 'n geschiedenis toe te dichten, en 't stuk over te schilderen met de kleuren van z'n fantasie, als-i maar even tyd had gehad. Maar opeens treft hem 'n vrouweportret... 'n koningin, of'n fee, of'n tovergoding, of 'n burgemeestersdochter, of 'n dame uit 'n boek...
't Was Femke!
Maar in plaats van den noordhollandsen kap, droeg zy 'n diadeem van glinsterende stenen, neen... 'n straalkrans, neen... 't was 'n kroon van sterren, of...
- Vader en moeder laten je roepen. 't Eten staat op tafel! Heb je geen pyn van je val?
Goeie goden, daar kwam nu ook de kleine Sietske hem plagen met z'n fabelachtig paard! Tegen háár kon-i toch niet opvliegen, zoals hy tegen Kaatje gedaan had! Bovendien, z'n olympische toorn was óp! Hy antwoordde vry bedaard dat-i niet gereden had, en dus...
- Zó? Niet gereden? Niet op 'n paard gezeten? Wel zeker niet! Ik bedoel of je nog pyn hebt van je val op ons tafeltjen in 't koffiehuis! Gut, hoe grappig! En als je geen pyn hebt, en... helemaal wel bent, gaan we vanavond samen uit. Vader, moeder, Willem, Herman, jy, ik... allemaal! Naar de komedie, weet je? Het vlugge ding gaf blyk dat zy de door haar vader voorgeschreven medicatie goed begrepen had. Ze verslikte het fatale paard als 'n hapje suiker.
- Uitgaan? zeurde Wouter. Heel graag, maar... m'n moeder!
- Dat zal vader wel goedmaken. Bekommer je dáárover niet! Vader brengt altyd alles terecht. Kom maar mee...
Nog in den gang, bleef Wouter eensklaps staan. Hy wenkte Sietske, bracht haar terug in de zykamer, voor 't portret en vroeg:
- Sietske, zeg me, wie is dat?
- Wel, 'n over-over-over-grootmoeder van ons.
- Maar 't lykt op...
- Op Femke? Wel zeker! Op my ook! We lyken allemaal op elkaar. Als Herman 'n amelander kap opzet, kan je 'm niet van Fem onderscheiden. Kom nu mee, we mogen vader en moeder niet laten wachten.
En, hem by de hand nemende, trok ze 'm den gang door, den trap op, en de eetkamer in, waar Wouter verwelkomd werd met de kalme vriendelykheid die door den dokter was voorgeschreven. Gedurende den maaltyd richtte men juist even genoeg het woord tot hem, om hem op z'n gemak te zetten, doch niet genoeg om voedsel te geven aan 't denkbeeld dat hy 't onderwerp was van byzondere oplettendheid. Toen Sietske, als om verschoning te vragen voor haar lang toeven in de zykamer, vertelde dat Wouter de gelykenis van dat oude portret met Femke had opgemerkt, zei Holsma nuchter:
- Ja, daarvan is wel iets aan, maar onze kleine Fem is zo mooi niet. Dat scheelt veel!
Hu, 'n droge douche!
Wouter had er nooit aan gedacht, of Femke mooi of lelyk was. Hy meende alleen dat er gebrek aan... 't hoogste moest bestaan in alles wat niet op haar geleek. En dat ‘hoogste’ openbaarde zich... in haar trekken niet, maar in de aandoeningen die hy vry eigendunkelyk aan die trekken vastknoopte. Toen-i op z'n laatst examen die moeilyke ‘som’ zo correct oploste, was 't Femken of iets ván Femke, dat hem aanwees waar de verborgen knoop lag, en toen-i eenmaal gerekend had: zeven maal negen is vier-en-vyftig, had de genade van juffrouw Laps z'n denkvermogen in den weg gezeten, als 'n zandkorrel de radertjes van 'n fyn uurwerk. Z'n vermeende liefde was vereenzelvigd met den lust tot weten, kennen en begrypen, en dáárom stuitte het hem - hem die onder aanroeping van Femke's naam, de eerste was geworden op Pennewips school - iets te horen verheffen boven háár. Als de dokter maar eens 'n flink examen had door te staan, meen-de hy, dan zoud-i wel ánders oordelen over Femke's ‘mooiheid’. Heerlyk schoon wás 't portret, o zeker! Maar lag niet juist hierin 'n reden om precies op háár te gelyken? En de diadeem, of wat was het? Wel, zo'n ding zoud-i immers ook háár opzetten, zodra hy...
Ja, wanneer?
Goed! Eéns zou die tyd komen. En dan kon ze tien diademen krygen voor een, schoon 't nog altyd de vraag blyven zou of 'n heel firmament haar beter kleedde dan de noordhollandse kap? Maar al deze overleggingen - nu-en-dan afgebroken door: ‘wil je wat saus, Wouter?’ of: ‘houd je van sjalotten by je vlees?’ - betraden de wereld niet. Ze bleven zich als kluizenaartjes opsluiten in 't celletje waar ze geboren werden, en broeiden daar, en gistten, en kookten...
- Veel peper is niet goed voor je, zei Holsma.
Och, juist was-i bezig met 'n sterk gekruid: ‘ze heeft my broeder genoemd!’ En - zonderling niet, maar toch verrassend voor hem! - opeens vond-i dat het woord: ‘broedèr’ beter paste by diademen en sterrenkransen, dan by 'n hoofdtooisel dat gedragen wordt door melkboerinnen ook. Beter by dat portret, dan by 'n... dame met eelt in de handen. Want dát had Femke, en dame was ze toch: de zyne! Ach, had ze maar liever: broer gezegd! Maar... dáárby zou weer die koninklyke Elizabeths-houding misstaan hebben. Zó immers ook zou dat portret in de zykamer de hand uitstrekken... als 'n portret de hand uitstrekken kón. Kyk, zó:
En Wouter maakte een vry linkse beweging, waarmed-i 'n schotel scheen aan te wyzen.
- Sla? vroeg Sietske.
De verwarring die hieruit ontstond, werd weder goedgemaakt door 'n paar eenvoudige woorden van de moeder, over 't weer, in verband met het voorgenomen uitgaan van dien avond.
- 't Zal heel vol zyn op den weg, beste man. Ieder wil graag koningen en prinsen zien. 't Is waar ook, we hebben ons gastje nog niet gevraagd of-i lust in de zaak heeft? Ons plan is naar de komedie te gaan. Je wilt immers wel mee, mannetje?
't Antwoord laat zich raden. Wouter was verrukt. Hy was nooit in 'n schouwburg geweest, en verlangde vurig naar onechte zoons. Dat de voorstelling zou worden opgeluisterd door de tegenwoordigheid van 'n groep geliefde souvereinen, trof hem minder. Hy had tien koningen present gegeven voor één baron die volgens de regels van de kunst 'n meisje verleidt. ‘Zó noemt men zulks’ had Stoffel gezegd, en Wouter had zich deze terminologische bedrevenheid toegeëigend, niet zonder toejuiching van z'n eigen deugd. Want - dáár ging hem 'n licht op! - hy had zich met juffrouw Laps niet gedragen als 'n slechte baron, volstrekt niet! Hy was gebleven op 't pad der deugd... zo noemt men zulks! En zy zou hem zeer dankbaar zyn... hém!
Hem, en dien zevenklapper zeker!
- We zullen de helft der souvereinen van Europa zien, zei Holsma, en dozynen candidaten, die misschien nooit...
Wouter kende dit woord weer niet anders dan in den zin van aanstaande dominees. Hy gaf halfluid z'n bevreemding te kennen, dat zulke personen de komedie bezochten...
- Wel neen, zei Sietske, 'n candidaat is iemand die... wat worden wil. Koning, byvoorbeeld.
Wouter voelde zich allercandidaatst.
Hierop vertelde Willem hem iets over witte kleren, uit z'n Antiquitates Romanae, dat hem niet het minste belang inboezemde op zichzelf, maar alweer de oude snaar deed trillen van verdriet over z'n gebrek aan kennis. Dit leidde z'n gedachten op den verlopen schooltyd - hy had toch waarlyk z'n best gedaan! - op z'n huis, op z'n gewone omgeving, en met angst herinnerde hy den dokter aan de verstoordheid van z'n moeder over z'n lang uitblyven. Holsma beloofde hem de familie te gaan geruststellen, waartoe voor 't vertrek naar de komedie, nog ruimschoots tyd was. Op hoog bevel namelyk zou de voorstelling twee uur later dan naar gewoonte beginnen. De souvereinen hadden dit aldus bepaald om de warmte. Ook hierin had zich de invloed van de Palatine doen gelden. Ziehier, waarom? Alweer teleologie!