Ideën, tweede bundel
538.
Ik had onlangs een ontmoeting, waaruit ik veel geleerd heb omtrent de wyze hoe publiek moet worden aangesproken. In een kleinen schouwburg vermaakte een gezelschap zich met schimpen op de artisten. Ik kon niet alles verstaan wat ze zeiden, maar 't gelach en gesis vulde de betekenis aan van de onverstane woorden. Die heren waren niet tevreden met de acteurs en actrices.
Bitter gestemd - dat ben ik altyd, als ik veel Nederlanders byeen zie - zette ik my tot het bestuderen van 't gezelschap dat zich zo vermaakte met spottende ontevredenheid. Die lui zagen er welvarend uit, en ik geloof waarlyk dat ze nog geld overhadden na 't betalen van den zeer lagen entreeprys. Ik ben gewoon, Publiek voor my te laten poseren als model van iets lelyks, en koos nu dat kleine deel van Publiek tot onderwerp myner opmerkzaamheid. Op de vertoners en zangers behoefde ik ditmaal niet te letten. Ik kende hun krachten, en waardeerde die, vooral in verband met de weinige pretentie, uitgedrukt in den lagen prys der plaatsen. Bovendien, men weet dat ik liever den karper bekyk, dan te luisteren naar verhandelingen over den karper.
Een kleine jongen die de zoon was van de actrice welker spel, stem, houding en toilet het meest stof schenen te geven aan de geestigheden myner modellen, moest het aanhoren hoe men z'n moeder beschimpte. Gewoonlyk speelde hy mee in 't orkest, maar-i was ditmaal - gedurende de voorstelling van een stukje zonder muziek, vry van dienst - naast my komen zitten op de voorste bank, achter zyn gewone plaats by de muzikanten.
- Hè, m'nheer, wat schimpen ze daar achter ons!
- Ja, m'n jongen, dat heb ik ook gehoord, en 't zit me tot hier... Ik wees op m'n keel.
Nu volgt er een relaas van wat ik niet deed, maar wat ik gedaan zou hebben, in den tyd toen ik publiek minder goed kende dan nu. Ja, vroeger zou ik gezegd hebben:
- Heren, zwygt! Dat kind daar is de zoon der artiste die ge bespot...
Zo'n speech zou 'n beroep geweest zyn op het gevoel, en dus niet gedeugd hebben.
Of ik had billykheid, recht, kunstgevoel, fatsoen, kiesheid, kunnen inroepen. Ja, ik had aldus kunnen spreken:
- Wie zyt gy, heren, die u 't recht aanmatigt te spotten met een vrouw die talent heeft? Dat heeft ze, ik zeg 't u, als ge dan te weinig kunstkennis bezit om 't zelf te zien. Wie zyt gy, die u veroorlooft te schimpen op 'n moeder, ten aanhore van haar kind? Die vrouw is achtenswaardig, althans ge hebt geen reden haar te houden voor 't tegendeel. En al ware dit anders, waar kocht ge 't recht haar te hinderen in haar moeilyk beroep? My en anderen te storen in 't genieten van haar kunst? Wie zyt ge? Zeker heet ge Pietersen, Jansen, of Kappelman. By welk leger staan die namen geboekt als maarschalk, als luitenant, of zelfs als korporaal? Wie gaf u aanstelling tot kritiek met spot? Welk kruit vondt ge uit? Welken adel bezit gy? Welken kruistocht maaktet ge mee? Welke Tweede Kamer hebt ge uit elkaar gejaagd? Welken knoei-minister afgezet? Welk bedorven Volk genezen? Welke planeet ontdekt? Welken Koning wakker gemaakt? Komaan, heren, erkent dat niets u recht gaf, uzelf aan te stellen tot censoren. Erkent dat die vrouw - al speelde zy niet zo goed als ze doet - in allen geval meer beduidt dan gy, gy die niets kunt.
Ze is niet ‘mooi’, zegt ge. Eilieve, ik vind haar zeer bevallig. Maar mooi? Denkt ge dat gy ‘mooi’ zyt, heren? Ik vind u zeer lelyk, vervloekt lelyk. Uw geheel uiterlyk kenschetst plompe domme zelfbehagende ploertery. En nu staat ge nog niet eens op de planken, daar achter 't helle voetlicht. Ge moest uzelf eens dáár zien, waarlyk de lust zou u vergaan de aandacht te trekken op ‘mooiheid’. Ge zoudt erkennen dat gy 't recht niet hadt...
- Het recht... het recht... wy betaalden...
- Tien stuivers, ja. Die hebt ge betaald voor 't recht tot binnengaan, voor 't recht om hier te zitten, te zien en te horen. En zelfs stond het u vry, 't spel niet ‘mooi’ te vinden, en u voor te nemen nooit terug te komen. Maar spot? Hebt ge er ooit aan gedacht, wat er nodig is om zich te vormen tot zelfs maar 'n zeer middelmatig schouwspeler? Wist ge 't, welke moeilyke aanhoudende studie er vereist wordt - van uitmunten spreek ik niet - om niet belachelyk te zyn op het toneel? Meent ge dat het zo gemakkelyk is goed te staan, goed te lopen, goed te zitten, goed te luisteren vooral? En nu sprak ik nog niet van de menskunde die vereist wordt om mensen voor te stellen. Ik zie 't u aan, dat gy effectenlui zyt - alleen makkelyk gewonnen geld geeft de onbeschaamdheid die u opblaast welnu, meent ge, dat het verplaatsen in den zieletoestand van Ophelia, van Maria Stuart, van Phedra of Judith, zo eenvoudig is, en zo licht geleerd wordt als 't schacheren met integralen, of 't speculeren in Amerikanen? Komaan, heren, schaamt u, en leert eens een versje van buiten, en zegt dat eens op, en draait niet aan den knoop van uw jas, en zet de voeten naar buiten, en stottert niet... en als ge dan geleerd hebt u te verplaatsen in Jantje's toestand by 't zien van ‘zoveel pruimen’ of in de positie van 't zonderling kind dat met z'n zusje ‘zo graag naar Jezus wou’, komt dan eens terug, en vraagt als 'n grote gunst om gebruikt te worden by 't opsteken van de lampen. Misschien is er ook tegen dien tyd een plaatsjen open, als aspirant-souffleur...
Zo zou ik hebben kunnen spreken, en zekerlyk had dan m'n aangesproken deel van publiek geantwoord: Wat praat je aardig, spreek nog wat, schryf nog wat, wy geven u zoveel voor 't vel...
Welnu, ik heb dat alles niet gezegd. Ik heb dien heren doodeenvoudig oorvegen gegeven. En... 't hielp! Ze schimpten niet
*
meer. Gevoel en begrip schynen by publiek te zetelen op de linkerwang. Is dat niet 'n kostelyke ontdekking? Ik weet niet wat eenvoudiger schoon is... dit, of m'n nieuw bewys voor 't theorema van Pythagoras?
Myn modellen schynen zeer tevreden geweest te zyn met die nieuwe manier van bewysvoeren. Althans, hoe dringend ik hen ook uitnodigde my te komen opzoeken tot het bekomen van nadere toelichting, ik heb niets van hen vernomen, noch rechtstreeks, noch indirect, schoon er sedert myn zo goed geslaagde proefneming reeds weken zyn voorbygegaan.