Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
1172.
Wouters verbazing was gegrond. Hy staarde 't geheimzinnige mutsjen aan, en twyfelde weer of-i wakker was. Het aardig spookje scheen aan den rand van de deur te kleven, maar onbeweeglyk was het niet. Verbysterd vroeg Wouter, alsof hy te doen had met 'n levend voorwerp:
- Waar kom jy vandaan? Wat wil je van me?
't Was al wel dat-i niet, gelyk Luther den Duivel, 't onschuldig voorwerp iets naar den kop keilde. Z'n boterhammenbordje byv. dat zeer geschikt was voor zo'n worp.
Er was beweging in de deur, en ook 't mutsje trilde. Nog eens vroeg Wouter vry onthutst - 't klonk inderdaad als 'n vade retro! - wat het wilde?
Als 't mutsje zelf geantwoord had, zoud-i 't op dit ogenblik niet vreemd gevonden hebben. In plaats daarvan echter piepte een bevend stemmetje van achter de deur:
- Ben je nog helemaal naakt, jongeheer? Ik mag niet binnen ko-men. Hier is je mussie... neem maar aan... als je de rechte bent, want dat moet ik eerst weten.
Wouter bekeek zich. ‘Ik... naakt? Wel neen! En... de rechte? Ben ik de rechte?’ Dit scheen-i niet te weten.
Hy liep naar de deur. De muts verdween, en de deur werd toegetrokken tot op 'n kier.
- Wie is daar? Wie ben je? snauwde hy.
- Ik ben 't Stakkervrouwtje. Ben jy nog helemaal naakt, jongeheer? Ik breng je je mussie... as jy 't bent, de rechte!
Woedend rukte Wouter de deur open, en grimde de zonderlinge boodschapster aan...
'n Heks, 'n ware heks! De gelykenis met een der Megaeren uit den Macbeth op z'n printen, was treffend.
Wat al overleg moet het Fancy gekost hebben om die vrouw te doen geboren worden op 't vereist ogenblik, en haar tachtig jaar in 't leven te houden - in wélk leven! - om dáár op haar post te zyn met 'n muts in de hand, juist toen hy om zo'n kledingstuk verlegen was. O, domme ondankbare Wouter! Want:
- Wat mot je? zeid-i zo ruw mogelyk.
De arme mismaakte stumperd schrok drie waggelingen achteruit.
- Is uwe niet naakt meer? Wezenlyk niet?
- Here-krrristis, wyf - de lapsische verbazings-terminologie had school gemaakt - wat wil je van me?
Ze bekeek Wouter van 't hoofd tot de voeten.
- Ze had gezegd dat je rooie lappies op je kraag had...
- Wát op m'n kraag?
- Rooie láppies. En 'n sabeltje!
- 'n Sabeltje? Waar? Wat voor 'n sabeltje?
- En dat ze je-n-onder de pomp had gezet...
Dit klonk minder onzinnig. Onder de pomp was-i geweest, inderdaad en... terdege! Maar wat er nu volgde, maakte Wouter weer kriegel.
...en helemaal naakt had uitgekleed... as 'n wurm. En dat ik niet moest binnengaan, omdat ze niet wist of je-n-al je kleertjes áánhad. Waar is je sabeltje?
Ze hield het mutsjen op haar rug, als om te betuigen dat ze 't niet zou afgeven voor ze dat sabeltje zag.
Wouter wist niet wat-i zeggen zou, en begon weer te twyfelen aan z'n verstand. Na enig zwygen:
- Wie bén je?
- En wie ben jy dan, jongeheer? Ben jy 't matroossie die van 't paard is gevallen? Je ziet er niet uit als 'n matroos, en ik geef je de muts niet! Vrouw Claus zou me...
De naam van z'n gastvrye bronnefee bracht Wouter tot nadenken. Hy meende 'n gelegenheid te bespeuren, enig licht te doen opgaan over al de geheimenissen die dreigden hem krankzinnig te maken. Opeens van toon veranderend, nodigde hy 't oude vrouwtjen uit, binnen te komen. Ze gaf hieraan aarzelend gehoor, maar bleef den muts aandrukken tegen den onderkant van haar bochel.
- Vertel me-n-eens, zei Wouter zo minzaam als hem mogelyk was, wat je hier komt doen, en wie je gezonden heeft? Wil je niet zitten, vrouwtje?
En hy schoof haar 'n stoel toe. Maar ze kon er geen gebruik van maken. Ze was te verdraaid van gestalte, en bovendien te klein, om zich ter ruste te zetten op zo gewone wys.
- Ja, zitten wil ik wel, maar dat doe-n-ik zo op m'n eigen manier. Heb je niet 'n stoof voor me? Die geeft me Vrouw Claus ook altyd, als ik hier kom eten, want ik eet hier driemaal in de week. Daar staat er een...
Wouter volgde de richting van haar vinger, en zag 'n drietal stoven op 'n stapeltjen in den hoek staan. Hy vloog er heen, greep er een in de traditionele vyf gaatjes, en zette den troon die z'n sybille zou dienen voor drievoet, achter haar neer. De handbeweging, die nu tot plaatsnemen uitnodigde, was waardig, vroom, bevallig, galant, in één woord: ouwerwets-ridderlyk. Hoe ánders? Die vrouw spysde driemaal 's weeks in dat huisje. Die vrouw had Femke gezien. Die vrouw kende zyn Femke. Die vrouw was dus zo lelyk niet, zo krom niet, zo oud niet, zo heksig niet, zo belachelyk niet, zo afzichtelyk niet! Die vrouw zat daar waarlyk heel goed op haar stoofje. Wie er mee gespot had, was 'n gek. En ook hy ging nu zitten, en nam iets aan van de houding der notarissen, als ze zich 'n uitersten wil laten voorzeggen.
- Je komt dus van Vrouw Claus?
- Ik mot eerst weten wie je bent, jongeheer.
- Wouter Pieterse.
- Dat kan me niks schelen. Ben jy de jongeheer die van 't paard gevallen is? Dát mot ik weten!
Wouter zag nu in, dat hy om iets van Femke te vernemen, wel genoodzaakt was zich de onderscheiding aan te matigen van 'n nooit geleden ongeluk. En dus:
- Ja, ja, ja... o zeker, zeker! Ik ben van 't paard gevallen, wel... zesmaal!
- Zy wist maar van ééns! Maar... zesmaal, zeg je? Je was dus wel wezenlyk 'n beetje dronken?
- Ja, o ja, ik was dronken... heel erg!
- Zó? vroeg de bes, nog altyd wantrouwend. Je was erg dronken, zeg je? En hoe komt het dan, dat je niet helemaal naakt bent? Want ze zei dat ze je-n-onder de pomp...
- Ik heb me weer aangekleed.
Dit scheen de achterdochtige vrouw niet volstrekt onmogelyk te vinden. Maar opeens:
- En je rooie lappies dan? Waar heb je die gelaten, hè?
Luk-raak antwoordde Wouter dat ‘die dingen’ - hy wist waarachtig niet wat ze bedoelde - in de sloot gevallen waren.
- Kom aan, vleide hy zo vertederend mogelyk, zeg my je boodschap maar! Ik ben heus van 't paard gevallen, en erg dronken geweest! Gut, zo erg! Je hebt er geen begrip van, hoe dronken ik geweest ben! Och, zeg me nu asjeblieft je boodschap!
Ze liet zich bewegen. Heel gelukkig. Hy was waarachtig in staat geweest haar te strelen, maar deze ramp werd hem uitgewonnen want ze begon:
- Ik ben 't Stakkervrouwtje, weet je, en woon achter de planken, by den molen, en Vrouw Claus is eigenlyk 'n nicht van me...
O goden, alweer 'n nicht! Als Wouters liefde eenmaal behoorlyk ‘bekroond’ wordt, wat aan my staat...
Aan my, en aan... háár: Fancy, Femke, of hoe zou ze heten? Causaliteit, misschien?
... nu, ik wil maar zeggen dat-i dan op-eenmaal in 'n zeer grote familie komen zou.
- Ja, 'n nicht, of... 'n tante misschien. Neen, ik ben háár tante. Als ik m'n broer was, kon ik haar oudtante wezen, of... 'r groot-moeder. En de kleine Fem is naar me genoemd, of... naar m'n overgrootmoeder eigenlyk, want in onze familie heten we allemaal Fem of Sietske. En de mannen heten Sybrand of Erik. Dat wist je zeker niet, hè?
- Sybrand?
- Ja... of Erik! Maar ik woon achter de planken...
Opeens doorschoot Wouter de gedachte - te vroeg was 't niet! - dat die vrouw krankzinnig was. En er was iets van aan. Maar niet alles wat ze zeide, gaf daarvan blyk. Integendeel, wie vertrouwd ware geweest met de oorzaken die haar indrukken benevelden, zou misschien tot de slotsom gekomen zyn, dat haar verstand in sommige ogenblikken helderder was dan van menig ander. Niemand is volmaakt gek.
- Achter de planken? vroeg Wouter.
- Ja, achter de planken van den molen. Want dáár woon ik, omdat het de molen is van m'n grootvader. Vraag maar aan alle mensen, of-i niet gebouwd is door Erik Holsma... den Stoereman? Want zó werd-i genoemd. Dát was 'n kerel! Hy kon er wel zes aan, als jy! 't Is eigenlyk myn molen, maar ik geef er niet om, als ik maar slapen mag achter de planken...
Notaris Wouter keek vragend.
... ja, omdat ik daar 'n vryertje wacht. Jy bent het niet, maar je lykt wel wat op hem. En als je wat stoerder was... want stoer was-i!
Zeker, die vrouw was krankzinnig!
... 'n vryertje, weet je! 'n Smuke jongen die alles neerslaat wat niet deugt. En hy krygt den molen van me... 't is 'n bovenkruier. Met paltrokken houd ik me niet op. En jy?
Wouter werd verlegen. Wat had-i aan zo'n gesprek? Te weinig ontwikkeld nog om belang te stellen in de ziektegeschiedenis der ziel van die vrouw, trachtte hy haar aandacht terug te brengen op de zaken die hem belang inboezemden.
- Ja, ja, 'n bovenkruier, beaamde hy, zonder te weten wat dat voor 'n ding was. En wat heeft Vrouw Claus je voor my opgedragen?
- Wel, ze had me geroepen, om met 'r mee te gaan om in de Halsteeg 't mussie voor je te kopen, omdat je naakt was. 'n Mussie van fyn laken, en 'n rand van allerlei kleur, en 'n kwast van bonte wol. De Stoereman droeg nooit anders, want zie je, eigenlyk was-i 'n prins, en heette Erik.
- En wat zei Vrouw Claus?
- Dat ik je 't mussie geven zou, maar niet binnen gaan, omdat je helemaal naakt was. En ze had zoveel ‘wassen’ thuis te brengen. En ik moest je zeggen... als je wakker was... want, zei ze, ie sliep...
De stumperd richtte zich aan de tafel op, en trachtte te zien wat daarop lag.
... als je niet sliep, moest ik je zeggen dat er... op de tafel in 't voorhuis... dat is hier, weet je?
- Ja, ja, dat is hier!
- Daar zou 'n boterham voor je staan, en die zou je eten, zei ze, als je... wakker was.
- Ja, zeker! Die zou ik eten...
- Als je wakker was!
Nog altyd trachtte zy den boterham te zien te krygen. Wouter maakt 'n eind aan haar onderzoek, door de verzekering dat-i de bedoeling van Vrouw Claus volkomen begrepen, en zich reeds dien-overeenkomstig gedragen had. Ze hurkte weer neder.
- Als je wakker was, zei ze. Maar anders moest ik niet binnengaan... om je naaktheid, zie je! Hy was ook naakt...
- Wie toch?
- Prins Erik.
Wouter haalde de schouders op.
- Wil je die geschiedenis horen? vroeg ze.
- Neen, neen, dank je wel! En geef me 't mutsje maar, en ga nu maar heen.
Hy strekt de hand naar de muts uit, maar ze trok die snel terug.
- Ben jy 't jongetje dat van 't paard is gevallen?
- Wel zeker! Geef op, de muts!
- Dát zal ik wel laten! riep ze. Niet voor ikzelf je van 't paard zie vallen. Ik moet het eerst met m'n eigen ogen zien. Denk... jy... dat... ik... mal... ben?
Hy wou haar 't begeerd voorwerp ontroven. Maar sneller dan-i verwachten kon, vloog ze de deur uit, en verdween.
Alweder moest Wouter zich afvragen of-i te doen had gehad met 'n verschyning?