Ideën, vierde bundel
1015.
Anders. Pers, Volksvertegenwoordiging en Regering gaven alzo door woord en daad blyk my wél te kennen.
Welnu, ze bewezen dit tevens op 'n geheel andere manier, en wel door zwygen en onthouding. Door 'n zwygen dat luider sprak dan 't schelste woord. Door 'n onthouding die alle daden te boven ging in werking.
Een-en-ander bestond in de wanhopige poging my voor onbekend te doen doorgaan!
Het verwondert me van den heer Post, dat-i niet juist hieruit de slotsom trok dat ik wél - en zéér! - bekend was by de Natie, zó bekend zelfs dat het noemen van m'n naam angstig vermeden werd. Mocht ik er eenmaal toe komen, de geschiedenis van m'n klein stukje litterarische loopbaan te schryven - een byzaak in m'n leven! - dan zou men misschien verbaasd staan by 't schetsen van de kracht der schynbaar onnozele middelen, waarmede ‘men’ - mag ik hier alweer niet zeggen: de Natie? - my trachtte te smoren. Niemand is minder geschikt dan m'n tegenwoordige opponent, om hiervan iets te begrypen. Hy geeft - in en door z'n brief zelf! - het bewys dat-i die middelen niet kent. Ze zyn dan ook beneden den dommen jongen die nog geen anderen weg schynt te kennen dan den rechten!
En hier ben ik genaderd tot enige verklaring der zinsnede waarin ik hem prees over gebrek aan ‘school’ en aan ‘ondervinding’.
Post valt my aan, nietwaar? Ik heb vyanden, tegenstanders, nietwaar? Het moet dien vyanden aangenaam zyn, nietwaar, dat iemand my aanvalt, en nogal bar?
Mis! Glad mis!
Onder byna allen aan wien Post z'n stuk zou kunnen vertoond hebben om raad te vragen over 't al of niet uitgeven, zou ik misschien de enige geweest zyn die gezegd had: wel zeker, laat dat drukken!
Die anderen? Ze zouden hem gevraagd hebben, of hy dan de enige vreemdeling was te Jeruzalem? De enige die 't consigne niet kende? En dan zou hem, uit den prys die er gesteld werd op m'n voortdurende onbekendheid, gebleken zyn hoe bekend ik was! Post is 'n enfant terrible. Hyzelf wist dit natuurlyk niet. Maar ik ontdekte het terstond, en daaruit sproot m'n ingenomenheid voort.
Heeft-i fouten begaan? Ach, daarvoor zal hy wel gestraft worden door de velen die 't niet gaarne zagen dat-i juist dóór z'n aanval my de gelegenheid gaf tot verantwoording. En dit is dan ook de reden dat ik zo uitvoerig ben. Het schryven van den vurigen discipel dient me tot tekst voor 'n soort van afrekening met... de Natie!
De voorbeelden van dat stelselmatig ignoreren zyn talloos, en lopen in 't koddige. Ik ken schryvers die by 't leveren van stukken in tydschriften of couranten, geen vryheid hebben myn naam te noemen. Men mag, om 'n dorre fraze wat op te smukken, zich beroepen op den beroemden A, op den uitstekenden B, op den ‘gevierden’ C - hoe ónberoemder, hoe ónuitstekender, hoe óngevierder, hoe liever! - maar... 't woord Multatuli is taboe op Otaheiti, d.i. heilig als Jehova, gevreesd als 'n: Gottseibeiuns, of geschuwd als vuiligheid.
Al deze vergelykingen gaan mank, en ik haalde ze dan ook maar aan, om dit te doen in 't oog vallen. De oorzaak ligt eenvoudig hierin, dat velen er belang by hebben my niet op den voorgrond te zien. Ik kan dit party-trekken voor achtergronden nu juist zo heel vreemd niet vinden, maar vraag of deze algemene zucht om my te verdringen, te rymen is met onbekendheid?
Sprekend zwygen! Verbeeld u 'n verhandeling te lezen over den geschiktsten afvoer en 't best gebruik van meststoffen - een der meest belangryke onderwerpen van de Volkshuishoudkunde! - welken indruk zou het op u maken, daarin den naam van den heer Liernur niet aan te treffen? Zou dat zwygen toevallig kunnen zyn? Immers neen. Wie de reiniging der stallen van Augias beschryft, zou wel verplicht wezen Herkules te noemen, tel-kens Herkules, en wel in de eerste plaats: Herkules! Waar dit nu gedurig wordt vermeden... één keer... drie keer... honderd keer... altyd, hebben wy 't recht tot de mening - neen, we zyn logisch verplicht te menen - niet dat Liernur en Herkules onbekend zyn, maar: dat er redenen bestaan om deze beide schoonvegers te beknibbelen in de bekendheid die juist dóór dat opzettelyk zwygen erkend wordt.
By wyze van spreken neem ik geen dagblad op, geen tydschrift, geen verslag van publieke voordrachten, geen compte-rendu van een Kamerzitting, waarin niet myn naam uitdrukkelyk wordt... verzwegen. Ik geef geen voorbeelden, omdat er te veel zyn. Mocht de heer Post zelf dit niet hebben opgemerkt, hy zegge 't my, dan zál ik ze geven.
Dit wringen en draaien om zich aan te stellen alsof men my niet kende, loopt vaak in 't koddige, en geeft aanleiding tot zonderlinge lapsus in de polemiek...
Ge vergunt me wel, mezelf eens in de rede te vallen, nietwaar? Ik heb 'n kleine geschiedenis te verhalen... een bydrage tót Geschiedenis misschien.