Ideën, zesde bundel
1170.
Hy kleedde zich aan, en trad in het andere kamertje, waar-i z'n gastvrouw en de kleine Sietske meende aan te treffen. Maar er was niemand. Nu eerst bedacht hy dat-i, na de weinige woorden die hy verstaan had, geen verder gesprek had waargenomen. Het jonge meisje was zeker na 'n kort bezoek by haar ‘nicht’ reeds weder vertrokken.
En Vrouw Claus zelf? Blykbaar had ook deze haar huisje verla-ten, doch ze deed het niet zonder 'n eigenaardig kenmerk achter te laten van haar ruw karakter, grove levensopvatting en gebrek aan opvoeding. Dat heeft men van de mensen die nooit verzen of romans lezen!
Verbeeld u, lezer, wat het onbeschaafde vrouwmens zich veroorloofd had! Op 'n klein witwerks-tafeltje, waarby 'n stoel stond aangeschoven als om uit te nodigen tot plaats nemen, lagen twee boterhammen van de ons bekende soort op 'n ontbytbordje, en stonden mét dat bordje op 'n alleronhebbelykst-grote kom koffie. Die koffie was nagenoeg koud, maar... overigens? Zouden niet sommige smakeloze realisten iets als gloed menen te ontdekken in dien toestel? Hoe jammer, nietwaar, dat zo'n vrouw niet in haar jeugd, door den bekenden: ‘dominee die terstond bemerkte dat er wat in zat’ gekuist was met latynse verzen! Zonder maat, rym, spondaeën of mythologie, schreeuwden die plompe boterhammen:
- Tast toe, m'n jongen! Je moet honger hebben!
Zó verstond Wouter de alexandrynen van Vrouw Claus. En hy handelde flinkweg naar z'n overtuiging, door ze met smaak te verslinden, waartoe wel enige volharding nodig was, want waarlyk... één mondvol meer, en 't was te veel geweest. Hy voelde zich versterkt, en ook die lauwe koffie deed hem goed. O, dat heerlyke, heerlyke proza! Zo'n namiddag-ontbyt...
't Is waar ook! Eigenlyk was 't plan geweest, dat-i zou ontbeten hebben by...
Hy ontstelde, en verviel - nu door honger noch slaap gekweld - in angst voor den afloop van z'n zonderlinge uithuizigheid. Het huis Pieterse torende als 'n verzwelgende waterhoos voor z'n verbeelding op, en verdreef zelfs de behoefte aan opheldering van al de mysteriën die hem omstrikten.
Naar huis? Hy durfde niet!
Z'n moeder, Stoffel, z'n zusters... zy allen vertoonden zich als Shakespearse heksen, met kromme nagels, en ongekamde slangen op het hoofd. Zelfs Leentje, z'n goedig advokaatjen anders, zou hem - als by gelegenheid van de aardappelgeschiedenis - verraderlyk afvallen, en zeggen:
- Ja, maar... zie je, Wouter, dat 's ook geen fatsoenlyke manier van doen! Déze keer moet ik heus je moeder gelyk geven. Weet je wat je doen moet? Vraag excuus, en zeg dat je 't nooit weer zult doen.
Och, och, Leentje, je weet niet wat je zegt, kind! Ik geef 't je-n-in drieën, in zessen, in tienen, om na zó heen-en-weer te zyn gegooid...
Een ogenblik dacht Wouter aan 't vierde tafereel van den Verloren Zoon... hm! Hy wist zeer goed dat de zaak niet op vergiffenis en kalfsvlees zou uitlopen. ‘Vader - dit werd: “moeder” hier, maar 't variantje doet niet tot de zaak - moeder en Stoffel dan, ik heb gezondigd...’
Sakkerloot, ik héb niet gezondigd! Niets... niemendal! Heb ik wat verkwist? M'n erfdeel? Geen duit! Heb ik wyn gestort? Geen drup!
De zuivere waarheid! Noch juffrouw Laps, noch Vrouw Goremest, wat dan ook overigens de grieven van deze beide dames tegen Wouter wezen konden, hadden 't recht hem aan te klagen van bovenmatige spilzucht. En... Vrouw Claus? Deze had hem, ongevraagd-ongeweigerd immers, crediet gegeven voor koffie, boterhammen en verblyf... dagverblyf slechts, nu ja, maar dit kon nu eenmaal niet anders, omdat de nacht onherroepelyk was voorby geweest toen ze hem opviste van dien boomwortel. Kon hy dit alles helpen? Was-i nu daarom prodigue, of... verloren dan, als men zich koppig houden wil aan den hollandsen tekst, die nog altyd - volgens juffrouw Pieterse - de enig-ware is?
Wouter vloekte nog eens: sakkerloot! Verder durfde hy ditmaal niet gaan, hoewel-i terdeeg boos was. Hy kon niet wys-worden uit al z'n zonden, en begreep toch dat er iets aan hem haperde, want... naar huis durfde hy niet.
Met wyde stappen liep hy de enige kamer op-en-neer, en sprak of dacht:
- Heb ik plezier gehad? Neen! Heb ik gastmalen aangerecht met vier dames? Neen! Heb ik jachthonden laten rondlopen in de eetzaal? Neen! Heb ik al m'n goederen op 'n kameel gepakt? Neen! Heb ik 'n zwarten knecht gehad, die m'n paard hield? Ben ik er op gaan zitten? Weggereden...
Hier bleef-i steken! Van kamelen en hooggekleurde juffers voelde hy zich zuiver. Ook van jachthonden, wynkruiken en dien zwarten knecht, maar... 'n paard? En... ryden?
Vrouw Claus was toch niet gek, niet beschonken! Had ze hem op 'n paard gezien... ja of neen? Had-i op zo'n beest gezeten... ja of neen? Zo neen, dan was ook dat meisjen in de herberg niet Femke geweest! Dan was zy evenmin Sietske geweest! Dan was ook die kroeg geen kroeg geweest, die schipper geen schipper, Laps geen Laps, likeur geen likeur... dan was álles schyn, verblinding, droom, goochelspel, waan, bedrog, razerny, dolheid! Dan was ook het standbeeld met gekruiste armen en strengen blik... o God, zou ook dát niets geweest zyn dan 'n sarrend spook? Maar... dit was nu de vraag niet. De vraag was, hoe hy 't moest aanleggen om zich weer te doen inlyven by den huize Pieterse, waartoe hy nu eenmaal van gods- en rechtswege behoorde...
Hy pluisde de kruimels van z'n bordjen, en riep, ditmaal niet zonder onbehoorlyk zeedyks tussenvoegsel:
- Ik wou -...... - dat ik zo'n kruimel was! Dan wist ik tenminste waar ik heen moest!
En hy stak 't ding in z'n mond.
Ziedaar de eerste broodkruimel die zich beroemen kan, benyd te zyn geworden door 'n heertje van de Schepping.
- Naar... Amerika?
Dit lachte hem wel toe. Als-i maar in 't bezit was geweest van de fameuze honderd guldens, waarmee men - volgens z'n moeder - in dat land kan leven als 'n prins. Doch, nader overlegd, ook die verbazende som zou hem niet geholpen hebben. Hy kon immers 't huisje van Vrouw Claus niet ongesloten overlaten aan de hebzucht der voorbygangers? God weet wie daar al zo vermoord zouden worden, als voorbygaande booswichten 't leeg vonden, en onbewaakt! Mocht hy z'n post verlaten, hy die aanvankelyk was uitgetrokken - 't is waar ook, maar 't was hem ontgaan - tegen rovers? En, zonder nu juist aan moord of doodslag te denken, was 't geen medeplichtigheid aan heiligschennis, Femke's wywatersbakje - en wat daar achter stak! - bloot te stellen aan den ongewyden blik van nieuwsgierigen?
- Neen, neen, riep-i, en hy nam de huisgoden tot getuigen, ik ga niet naar Amerika!
Bovendien, wat zoud-i daar doen, zonder... háár? Dat de Weledele heer Motto vertrokken was in z'n eentje, was zyn zaak - ieder moet handelen naar z'n overtuiging! - maar hy, Wouter, 'n nieuw werelddeel betreden, zonder by 't aan wal stappen, het neer te leggen voor háár voet... zonder tot háár te zeggen: trap er gerust op, daartoe juist heb ik 't expres veroverd voor jou... dat nooit!
Amerika zelf zou 'r geen vrede mee hebben! Wat is 'n ridder zonder dame? En welk werelddeel nam ooit genoegen met 'n zo gebrekkig toegerusten veroveraar?
De zaak was nóg onmogelyker dan ze hem in-den-beginne toescheen. By nader inzien kon-i evenmin naar Amerika, als naar huis... hy had geen hoed, geen pet, geen muts! Verbysterd keek hy rond, en zag niets dat op 'n hoofddeksel geleek. Toch wel! Daar hing 'n noordhollands-friese kap op 'n mutsebol, maar... De deur werd behoedzaam geopend, en 'n onzichtbare hand die om den rand boog, hield Wouter 'n elegant mutsje voor... precies geschikt voor veroveraars, en jongelui die 't worden willen. Wouter sperde mond en ogen op, en stond daar als 'n verbaasde Term...