Ideën, zesde bundel
1168.
Toen-i zo ongeveer tegen vier uren in den namiddag wakker werd, hoorde hy fluisterend spreken. Hy spande zich in, eerst om te weten waar-i was, toen om te begrypen hoe hy daar kwam, en daarna om te verstaan wat er gezegd werd.
Het scheen er op toegelegd, opnieuw voedsel te geven aan de zonderlinge verwarring tussen Femken en Sietske, die in z'n gemoed ontstaan was. Zeer duidelyk hoorde hy Vrouw Claus zeggen:
- Ja, Siet, maar... wat doet-i op zo'n paard! Als ik z'n moeder was...
En hoe Sietske nogal nuffig antwoordde:
- Nicht, ik denk dat z'n moeder er niets van weet. Herman heeft het ook eens gedaan, want, nicht, de jongens zyn zo!
Dus: Sietske was dáár! En... Vrouw Claus was haar nicht, en heette ook Sietske! En... 't meisje dat op de tafel stond...
Och, opeens voelde Wouter zich weer minder gelukkig! Hy kon maar in 't geheel niet wys-worden, noch uit het gebeurde, noch uit z'n aandoeningen. Lichamelyk gevoelde hy zich welvarender dan ooit...
Nooit had-i zó'n bad ondergaan, nooit zó geslapen, na zóveel spanning en vermoeienis!
... maar juist dit gaf hem volle ruimte om verdriet te voelen over de verwarring van z'n denkbeelden. Was... dát, dát en... dát, wáár, of was 't niet waar? Daarop moest orde gesteld worden! Straks misschien zou men hem komen vertellen dat-i op 't bed lag van Klaas Verlaan, of van de liefelyke weduw Goremest!
Neen! Zó ver zou de helse spokery niet gedreven worden! Hy lag wel inderdaad in Femke's kamertjen, of in haar bed toch, want 'n byzondere kamer had ze zeker niet.
- Als ik nu 'n stuk uit het laken knipte, dacht hy, om morgen te kunnen zien en tasten, en zeker te zyn?
En hy bracht er Samuel 26 by te pas, en droomde zich voor, hoe hy Femke zou bezweren dat-i haar spies en waterkruik niet had meegenomen om te dienen als getuigen tegen háár - 'n spies zag hy niet, maar 'n Rebekka stond er - doch alleen om zichzelf 't zwygen te kunnen opleggen, als hy eens later weer mocht beginnen te vragen, te twyfelen, te ontkennen...
Wat overigens het beddelaken aangaat, waaruit hy naar Davids voorbeeld 'n slip snyden wilde... 't was eigenlyk jammer dat-i niet aan zeer fyn linnen gewoon was. Dit belette hem, de poëzie van 't byzonder grove te genieten. Rein wás dat lynwaad, als zy die daartussen geslapen had! Maar Wouter stond nog in lang niet hoog genoeg, om gevoelig te zyn voor schoonheid in 't geringe. Was-i niet nog kinderachtig verslingerd op fluweel, goud, satyn, en zulke voddery? Het zeer grove weefsel van die lakens was wel inderdaad nog altyd te grof voor z'n smaak, doch hierom alleen wyl die smaak niet fyn genoeg was om de tegenstellend-fyne betekenis der grofheid van dat weefsel te waarderen. Gelyk zeker soort van boekenmakers, zoud-i 'n prinses laten
*
slapen op geborduurde zyde... waarom niet op paarlen, tussen lakens van scherpgeslepen diamant? Hy wist nog niet dat men zich - behoudens alle deftigheid, en eerbied voor de grondwet - Koninklyk-Keizerlyke Hoogheden by nacht, ánders kan voorstellen, en dat eenmaal misschien 'n prinses zich te gering achten zou, om Femke's bedje te schudden.
Neen, neen, zó ver was Wouter nog niet. Toch keek hy met innig genoegen 't kamertje rond, en ademde den geur in, dien z'n verbeelding meedeelde aan alles wat-i zag. Al voelde hy zich dan niet in staat, den hier uit alles sprekenden eenvoud boven boekerige majesteit te stellen, toch was-i reeds genoeg gezuiverd van 't állergemeenste, om die eenvoudigheid hoger te schatten dan 't benauwd-burgerlyke waaraan-i gewoon was en dat hem zo kwelde. Aan paleizen - die hy nog nooit gezien had - bleef-i nog altyd de voorkeur geven boven 'n hut. Maar te kiezen hebbende tussen hutten en huizen, tussen armoede en burgerlykheid... o, dan helde z'n smaak onvoorwaardelyk over naar den kant van 't geringste.
En, alweer bedroog zich z'n smaak! Om nu niet te spreken van 't onrecht dat-i aandeed aan wat ik nu in één woord: ‘burgerlykheid’ noem, door de achter-, onder-, boven-, voor-, zy-en opkamertjes waarin dat maatschappelyk standpunt zich tot-nog-toe aan hem had geopenbaard, te verheffen tot type - hy zag, door vergelyking dáármee, de Holsma's voor ryk en voornaam aan - in veel wyder opzicht beging-i 'n fout. Noch hutten, noch grove beddelakens, noch achterkamers, noch paleizen, noch zelfs... de puistjes van 'n Palatine, bedingen - d.i. veroorzaken of weren - de poëzie! Voor haar is dit alles gelyk. Zy zoekt en vindt haar voedsel in 't schynbaar geringe, niet meer - maar vooral niet minder ook! - dan in voornaamheid. Gelyk 'n godin - dit is ze, en... de enige! - alles overziend, alles waarderend op juisten prys, alles vervormend naar háár beeld, alles behoudend, samenvoegend en gebruikend voor háár doel, de ongelyksoortigste bestanddelen overgietend met háár kleur, heft ze alles gelykmakend tot zich op, zonder aanzien van persoon, standpunt of omgeving. Dit is haar roeping, haar behoefte, haar Wezen.