Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
1167.
Vrouw Claus geleidde hem in en door haar huisje naar 't erf daar-achter, waar 'n grote pomp stond.
- Kleed jy je maar gerust uit, m'n jongen! Niemand kan je hier zien. Maar... hoe kwam je 'r toe, my zo op-eens by m'n voornaam te noemen? Niet dat ik 't kwalyk neem, gut nee, maar... Geheel wakker was onze slaper nog niet. Hy had tyd nodig om z'n herinneringen te regelen, en 't werkelyk gebeurde te zuiveren van de laatste dromerige toevoegsels. Hy verzekerde daarom dat-i... hoofdpyn voelde, en niet zou kunnen spreken voor-i zich behoorlyk gewassen had. Vrouw Claus bemerkte dat-i te beschroomd was om zich te ontkleden. Met kostbare naïveteit dacht zy te-dezer-zake in 't minst niet aan zichzelf, en meende al heel veel gedaan te hebben om Wouter gerust te stellen, door 'n paar lakens over den rand van 'n latten-schutting te slaan, zodat nu 't erfjen, op de zoldering na, vry wel naar 'n afgesloten kamer geleek.
- Zie zo, m'n jongen, nu kan geen mens je zien, geen sterveling! Wie dáár overheen kykt, moet knap wezen!
Geen ‘mens’, geen ‘sterveling’? En zy dan? Wouter wist waarlyk niet hoe hy 't had. Gister nog zoud-i misschien zonder den minsten erg...
Ach, hy was zoveel ouder sedert gister! En 'n beetje wyzer ook! En dus... iets minder onnozel ook! Of hoe anders moet het heten, die schroom om zich te stellen op de laagte of hoogte van Vrouw Claus?
- Ja, ja, ik begryp best wat je mankeert, zei ze. Je hebt je leedjes niet tot je wil, dát is het! Wat doe je-n-ook op zo'n beest!
En ze pakte hem flink beet, en begon hem te ontdoen van z'n kleren, en Wouter liet haar begaan alsof hy vyftien jaar jonger geweest was. 't Moest wel! Hy voelde zich vernietigd, en al wat in hem was, loste zich op in één uit afmatting berustend: in godsnaam! De flauwe tegenstand dien-i nu-en-dan bood, werd door z'n baker opgevat als kinderlyken gril, en dáármee wist ze raad! 't Scheelde weinig, of ze had er 'n ‘suia, suia, kindje’ by gezongen. Want - honni soit qui mal y pense! - zo bakerlyk was haar indruk by 't uitkleden van den jongen ridder.
Toen ze gereed was, zette zy hem op 'n laag bankjen onder de pomp, en sloeg de hand aan den slinger. By de eerste druppel rilde hy, en weldra klaterde 'n brede waterstraal hem op hoofd en schouders. Van teweerstellen was geen spraak. Hy kon zien noch spreken, en Vrouw Claus vatte z'n ‘brrr!’ dat misschien betekenen moest: ‘genoeg, genoeg!’ als 'n betuiging van tevredenheid op.
- Ja, zie je, na zo'n val stygt het bloed...
'n Pompslag!
- Brrr!
...naar je hoofd! En de kou van 't water...
'n Pompslag!
- Brrr!
...als je maar niet je nek gebroken hebt...
'n Pompslag!
- Brrr!
...want dan helpt het niemendal! En...
'n Pompslag!
- Brrr!
...als je ribben stuk zyn, ook niet! Zou je niet...
'n Pompslag!
- Brrr!
...denken, dat het nu genoeg is! Ik heb...
'n Pompslag!
- Brrr!
...pyn in m'n milt! Maar anders, ik...
'n Pompslag!
- Brrr!
...ik wil wel! Zo lang als je maar...
'n Pompslag!
- Brrr!
...als je maar wilt!
Opeens hield zy op, maar liet den slinger niet los, zeker om blyk te geven van goeden wil om terstond weer te beginnen, als de patiënt het verlangen mocht.
- Gut, ik heb vergeten je te vragen of je misschien liever hebt...
- Brrr!
...dat ik je boen met groene zeep? Zo wast zich onze Fem altyd, weet je? 't Vel glimt er zo van! Je moest haar rug eens zien... 'n ware spiegel, compleet 'n spiegel!
Wouter wilde heus iets zeggen, maar kon niet. Wát zoud-i gezegd hebben? Femke's rug, een... spiegel?
- Ja, en haar voorhoofd ook? Heb je dat nooit opgemerkt? Nu, dat komt alleen van de groene zeep! Is je moeder niet gewoon je te wassen met groene zeep? En dan... boenen, weet je, schuieren, schuren, flink! Maar ben jy gewoon 't zonder zeep te doen? Gut, dat wil ik ook wel...
En ze maakte zich gereed om weer te beginnen. De vreselyke slinger rees...
- Ik... geloof... heus... dat het nu wel genoeg zal wezen, bibberde Wouter.
En hy kreeg 'n gulp water in de mond, zodat zy hem alweer niet verstaan kon.
- Groene zeep is ook goed voor peesknopen...
- Brrr!
...en rimmetiek! Als je maar van-binnen niet helemaal stuk bent, want dan...
- Brrr!
...is er niks an 'n mens te doen.
Het was niet zonder inspanning, dat Wouter, koud, moe, beschaamd en gebiologeerd, het waagde zich en z'n bankje eventjes van onder den straal weg te schuiven. Dit sprak iets duidelyker, en bad vry welsprekend om genade. Eigenlyk had-i gedurende de hele kunstbewerking niet anders gedaan, maar wat baatte het? Besef om op te staan had-i niet. En bovendien... de goeie vrouw had z'n kleren over 'n droogstok geslagen, die niet onder z'n bereik was, en hy, gaandeweg wakker geworden, begon schaamte te voelen over z'n volslagen gemis aan bedekking. Hy bleef onbeweeglyk zitten, maakte zich zo klein mogelyk, en verschool z'n kin tussen de knieën. Ik denk dat Adam in Genesis III ook zo-iets gedaan heeft, en dit zal wel de oorzaak geweest zyn, waarom hy in dat verdrietig hoofdstuk van de paradyshistorie zo moeilyk te vinden was.
- Wou je nog wat? vroeg z'n goedige Najade.
- Neen, neen, o neen, antwoordde hy snel, bevreesd dat 'n nieuwe straal - de slinger rees al! - hem weer de spraak zou afsnyden. Neen, maar...
De onschuldige vrouw begreep niet wat hy wilde. En daar-i als 'n klompjen in-een gedoken zat:
- Heb je véél pyn? vroeg ze.
- Neen! Pyn juist niet, maar...
- Ben je misschien moe van 't ryden?
- Van 't ryden? Ja, ja, ik ben erg moe!
- Dát is het! riep Vrouw Claus. En ik heb 't wurm in z'n slaap gestoord! Weet je wat we doen zullen? Je moet wat slapen... dat denk ik er van.
En met 'n onbeschroomheid, waarvoor ik eerbied vorder van den lezer - zouden er zyn, die hiertoe te laag staan? - droogde zy Wouter af. Ze trok 'n beddelaken van de schutting, wikkelde hem - zo opgevouwen als-i was - daarin, en droeg 'm weg als 'n pakje wasgoed.
Hy voelde dat ze hem neerlegde, en warm toedekte...
- Strek jy je benen gerust uit, m'n jongen, als ze maar... in godsnaam niet gebroken zyn.
Wouter deed wat ze gelastte, en voelde 'n onbeschryflyke gewaarwording van welbehaaglykheid. Z'n lichamelyke aandoening steeg tot verrukking, toen z'n voedster de dekens naast hem ‘instoppende’ de heerlyke woorden uitte:
- Ja, slaap maar, arm kind. Je ligt daar goed... dat is 't bedje van onze Fem, weet je!
Op Femke's bed! Wél mocht Vrouw Claus zeggen dat dit hem goed zou doen! Was 't niet jammer dat-i de kracht niet had, zich wakker te houden om te blyven beseffen waar-i was! Hy beproefde dit... als kleine man en als ridder, maar hy bezweek als 'n mens.
Doch hoe plezierig 't wakkerblyven zou geweest zyn, ook de slaap - nu van gezonder aard dan zo-even op dien boomwortel met wat gras er naast - werkte weldadig. Straks by 't ontwaken, zoud-i heel op z'n gemak aan Femke denken. Zo had hy zich voorgenomen toen-i Vrouw Claus hoorde wegsluipen tot halfweg de deur. Voor ze die geheel bereikt had, nam hy niets meer waar, zelf z'n dromen niet.
Wel beschouwd, hy had tot-nog-toe niet te klagen over Fancy's leiding, al koos ze vreemde middelen om hem op te voeden tot mens...
Want - onder ons, lezer - dáárop eigenlyk scheen de zaak aangelegd!