Ideën, derde bundel
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
606.
Gedeeltelyk uit vrees voor de verdenking van geldbejag - een verdenking die de oprechtheid van zyn streven naar waarheid doet betwyfelen, en dus het wél opvatten zyner woorden in den weg staat - gedeeltelyk uit zekere goedhartigheid, by de naïeve vergoelyking: och, als ze dan waarlyk zo arm zyn, zou weigeren toch slecht wezen... neemt onze redenaar de uitnodiging aan.
Slachter, bakker, huisheer, hadden hem zo-even gemaand. Hy heeft de middelen niet, om z'n kinderen te geven wat voor hun ontwikkeling nodig is. De vermoeiende speldeprikken van dagelykse gêne maken hem zenuwachtig...
Toch antwoordt hy:
- Ik zal komen... o, om 't geld is het me niet te doen!
En hy zegt tot de zynen: ge begrypt toch, nietwaar, dat ik die mensen niet voor 't hoofd kan stoten? Foei... ik zou me schamen. Moet niet het evangelie der waarheid by voorkeur gepredikt worden aan de armen?
En de zynen antwoorden: dát is zo! Het is uw plicht daarheen te gaan.
Hy zál dus gaan.
Wel is hy ziekelyk, wel knikken hem de knieën - hy leed zoveel, den laatsten tyd! - wel weigert hem de keel haar dienst, rauw als zy is van spreekbeurten en difterietische angina, maar... hy zal gaan: ze schynen daar ginds zo arm. Dáár immers moet hy wezen!
Wel is het guur en koud in die derde klasse...
- O, dát is niets, indien maar niet de medereizigers m'n stemming bederven. Kou? Pah, ik kan er tegen! Die keel... leer dit van my, kinderen, 'n keel moet gehoorzamen.
[*]
Een der meest geachte geneesheren te Amsterdam zou kunnen getuigen, dat ik me op zekeren dag met helsen steen heb moeten laten branden, om den volgenden avond geluid te kunnen geven. Later was ik, zonder geneesheer, meermalen verplicht dit middel zelf toe te passen. De hoorders wisten niet hoe my onder 't spreken de nitras argenti walgde, die me bovendien door den vuilen zilversmaak aan betaalde entreebiljetten herinnerde...
(1870) Ze zyn zo arm daarginds, ge begrypt toch dat ik daar... daar juist, wezen moet!
- Maar de vermoeienis...
- Pah! kinderen, jelui weet niet hoe taai ik ben! Dát zult ge nu eens zien: ze zyn zo arm, bedenkt toch, dat ik dáár wezen moet!
- Maar 't stoort u zo in uw arbeid. Ge waart juist bezig met...
- Gekheid! Niets zal me beter doen werken, dan 't besef dat ik daar m'n plicht heb gedaan: ze zyn zo arm...
En hy gaat! Hy gaat, om op 't ogenblik dat hy bezig wezen zal met de ontwikkeling der denkbeelden waaraan hy het duurste van z'n ziel besteedde... te ontwaren dat de ‘armen’ die hem tot zich riepen, op één avond meer aan wyn verzwelgen, dan gedurende een ganse maand nodig wezen zou voor 't onderhoud van zyn gezin!
Dat echter zo'n: ‘onze societeit’ arm was, is waar. Men had immers zoveel uitgegeven aan illumineren op den laatsten koningsjaardag! En er waren toneelvoorstellingen gegeven! Er was een zangeres in de stad... 'n reklaam-étoile van de zevende klas. En 't was pas kermis geweest, of 't zou weldra kermis zyn... En de gemartelde ‘waarheid’-verkondiger komt geknakt tehuis, en doolt dagen lang rond, vóór hy de geleden smart heeft verslikt, vóór hij opnieuw genoegzaam helder ziet tot het scheppen van nieuwe denkbeelden.