Ideën, tweede bundel
531.
Wie 't eerst stelt, moet het eerst bewyzen. Dit is een gulden regel, en de ontkenner zou met de eenvoudige betuiging van z'n ongeloof kunnen volstaan, tot op den ogenblik dat het bestaan der dingen die hy ontkent, aangetoond ware door hen die 't vaststellen en voortplanten. Men kan van den atheïst niet vorderen, dat hy 't niet bestaan van een god bewyze. Toch heb ik dit, naar ik meen, in 't vorig nummer gedaan.
Maar zy die niet deden wat van hen wél kon gevorderd worden, voelen zy nu niet, voor de eer van hun geloof, voor den duur van den welstand waarin zy zich verheugen dóór dat geloof, voelen zy nu niet enigen prikkel om 't onverplicht gegeven bewys tegen het bestaan van hun god te ontzenuwen? Om 't aan te tasten althans? Zyn ze - als Van Twist - bevreesd voor den schyn van partydigheid?
Zeker, zeker, sommige gelovers zullen zeer partydig schynen, indien ze partytrekken voor een god waaraan ze - ten koste van velen altoos! - zoveel te danken hebben. Maar ik vind, ze moesten dien schyn nu eens trotseren. ‘Schelmery in ruste’ moge makkelyk zyn, eervol is ze niet.