Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
1088.
Niet dan zeer langzaam brak voor Wouter 't ogenblik aan, waarop hy begon zich rekenschap te geven van 't verschil tussen uiting en daden, of - want hiermee nam z'n studie 'n aanvang - tussen woord en mening. Maar dit ogenblik kwam toch, en wel nog juist bytyds om niet z'n naïveteit te doen overgaan in domheid. Een der eerste aanleidingen die hiertoe meewerkten, was 'n schynbaar onbeduidend voorval. Hy had op last van z'n moeder iets in 'n winkel gekocht, en voor goed geld slechte waar thuis gebracht. De hele familie was 't eens: ‘dat dit nu al heel dom was voor 'n jongen die...’
Volgt: de schoolknapheid.
...en: ‘die in den handel zou gaan’.
- Maar, moeder, de man zei toch...
Allen berstten uit in schamper gelach.
- Als men dáárnaar luisteren zou!
- Nu, wat men in zo'n winkel zegt!
- Uiliger heb ik 't nooit gezien! Begryp je dan niet dat zo'n man bly is als-i z'n bedorven goedje van-de-hand kan zetten?
- Maar, jongen, ben je dan niet recht wys?
- Wat is er aan te vangen met zo'n kind!
De indruk van den storm die by deze gelegenheid over Wouters hoofd losberstte, was te dieper en blyvender omdat-i ditmaal zelfs by Leentje geen troost vond.
- Ja, Wouter, zei ze, ikzelf moet zeggen dat het heel dom van je-n-is.
Dit ‘ikzelf’ was hartelyk en verwaand tegelyk. Het beduidde zowel: ‘ik, 't hoge hof van appèl!’ als: ‘ik, die anders zo graag party voor je trek’. Hoe ook opgevat, de slag was zwaar voor Wouters eigenliefde. Hy was dom, dommer, allerdomst, de domste van allen. Leentje zelf had het nu gezegd.
- Maar de man zei toch...
- Gut, Wouter, de mensen liegen zo! Wist je dát niet?
- Maar... hy gaf er z'n woord op!
- Wel zeker, dat doen ze-n-altyd, in alle winkels. Maar toch liegen ze. Weet je hoe je doen moet, Wouter...
Hoe jammer dat dit gesprek plaats had in 'n burgerlyke bovenachterkamer! Waarlyk, de schildery mocht aanspraak maken op beter lyst. Leentje's woorden hadden verdiend te weergalmen langs onafzienbare tempelgewelven, of als bedwelmende wie-rook heen te dringen door de spleten van 'n krypt. By de diepte van haar wysheid zou 'n ter aarde gebogen priesterschaar niet misstaan hebben, noch bebloede offerstenen, noch de bekende honderd ossen die bezig zyn met overlyden aan ergernis over 't ontsluieren van 'n nieuwe waarheid. De geheimzinnige Isis zal de mond openen...
- Maar hoe kan ik dan weten, Leentje, of zo'n man de waarheid zegt of niet!
- Wel, jongen...
De honderd ossen blazen honderd laatste adems uit. De stomme dieren wisten wat er volgen zou.
- Wel, jongen, je moet altyd zelf uit je ogen kyken. Al wat de mensen je zeggen, is maar fut, zie je!
Wouter kende dit woord niet. Als meer uitdrukkingen die tot 'n lager soort van spreekwys behoren, was 't hem zeker meermalen in 't oor gedrongen, doch altyd afgegleden op z'n onnozelheid. Hy had het nooit in z'n boekjes gevonden, en wist nog niet dat er zin kon liggen in termen die niet waren geykt tot schoolgebruik. Voor weinige dagen nog zoud-i in allen ernst aan Leentje gevraagd hebben onder welke klasse van rededelen 't gebezigde woord moest worden gerangschikt? Doch 'n toeval bewaarde hem ditmaal voor zoveel nuchterheid. Er lag in Leentje's toon iets bepaalds, iets uitgemaakts, iets dat geen verder redeneren, en althans geen tegenspraak of twyfel toeliet, en deze toon herinnerde hem aan 'n stembuiging, aan 'n toonval, aan 'n melodie...
Neen, 'n melodie was 't niet! Waar toch had-i - en onlangs nog - iets gehoord, dat... dat...
Iets dat ook Leentje zou hebben kunnen verkondigen. Iets waarop haar maxime als 't ware 'n weerslag was...
Hy wás er! Iets dergelyks immers had ook mevrouw Holsma gezegd. Hy herinnerde zich haar: ‘wel zeker, ieder moet handelen naar z'n overtuiging!’ en op den klank af, begreep hy Leentjes apodictische uitspraak, zonder zich verder te bekommeren over den rang dien 't woord ‘fut’ bekleedt in de nederduitse taal. ‘Zelf uit de ogen zien!’ En ‘ieder moet handelen naar z'n eigen overtuiging’. Hy dus ook. Hy, de kleine Woutertje Pieterse! Welaan dan...
Ach, z'n nieuwe wysheid haalde hem dien dag 'n verdrietig geval op den hals. 't Was diep in 't voorjaar, en de aardappelen die in ons landje 't hoofdbestanddeel uitmaken der voeding van armen en burgerstand, begonnen den dienst op te zeggen. Ze waren byna zo oneetbaar als de nieuwe die men aan koningen present geeft. En Wouter nam de vryheid dit, of zo-iets, te zeggen. Groot rumoer in den huize Pieterse! Zoveel brutaligheid had men nog nooit bygewoond. Ieder was met die aardappelen volkomen tevreden, ieder behalve die ondeugende jongen, die op z'n school...
- Zeg jyzelf nu eens, Stoffel, of 't geen schande-n-is! De aardappelen zyn verleje-n-October ‘opgedaan’ en de man zei, ze konden best twee jaar duren, want, zeid-i, 't waren expresse winteraardappelen, overblyvers...
- Ja, moeder, riep Wouter, maar wat zo'n man zegt, is... fut!
- Christenzielen, waar haalt-i de gemenigheid vandaan! Moet ik nu ook dát nog aan je beleven? Maak dat je weg komt van tafel, of ik zal je... neen, zeg ik je, eerst je bord leeg! Leeg, leeg, helemaal leeg! Denk je dat ik je wil zien opgroeien voor 't schavot? Ja, voor 't schavot, zeg ik je! Want het is zonde wat jy doet, 'n ware zonde! Mag je brutaal wezen tegen je moeder, en... God verachten? Want dát zeg ik maar, God heeft ze laten groeien... die aardappelen! Weet je dát niet? Wat geeft het dan, of je-n-al allerlei dingen weet van versies en sogrefie, en zo-al? Wat zeg jy, Stoffel?
Men moet erkennen dat onze kleine ridder van de waarheid niet veel voldoening had van z'n eerste heldenfeit. Toen-i zich later beklaagde by Leentje, viel ook deze hem af, of althans niet onverdeeld by.
- Ja, zie je, Wouter, dit is nu zó: de aardappelen, zie je, zyn... niet heel goed meer. En dat komt, omdat we... Mei hebben. Want, zie je, in Mei zyn de aardappelen altyd zo slecht. Maar... je mag daarom niet brutaal wezen tegen je moeder. Want, zie je, 'n mens z'n moeder... gut, ik lust ze-n-ook niet! Zodat ik maar zeggen wil, dat je moeder... altyd je moeder is. Weet je wat je doen moet? Vraag haar excuus, en zeg dat je 't nooit weer zal doen.
- Maar, Leentje, als ik nu werkelyk die aardappelen zo erg slecht vind, en ze niet eten kan. En... ieder moet toch handelen naar z'n overtuiging, nietwaar?
De laatste opmerking ging Leentje's sfeer te boven. Ze bleef er by dat Wouter vergeving vragen moest. En dit deed hy, maar met zwygend voorbehoud zich schadeloos te stellen, zodra hy...
Wanneer? Waar? Hoe?
Indien de oorzaak van z'n ergernis zich bepaald had tot de slechte hoedanigheid der aardappelen, zoud-i reden hebben gehad tot tevredenheid. Kort na z'n vreselyke schavotzonde kwam hem 'n bondgenoot te hulp, die den vyand uit het veld sloeg. By 't behandelen van een der jongejuffrouwen - in den burgerstand zyn altyd 'n paar huisgenoten ziek - had dokter Holsma gevraagd welk voedsel er doorgaande gebruikt werd, en by deze gelegenheid het byna uitsluitend gebruik van aardappelen, vooral in dit jaargety, verboden. Toen de man over dit onderwerp begon, was Wouter angstig dat z'n moeder haar denkbeelden, die hy meende te kennen, lucht geven zou op 'n wyze die niet paste by Holsma's toon en eenvoudige waardigheid. Maar hoe groot was z'n verbazing, toen-i z'n moeder op eenmaal welsprekend hoorde worden in geheel andere richting dan onlangs toen hy zich beklaagd had over dezelfde zaak.
- Juist, dokter, zei ze. Ik zeg ook dat het geen behoorlyk eten is. En de kinderen ook. En Wouter ook. 't Kind kan ze niet eten, die glazige dingen! En als 't nu uit zuinigheid was, dan zou ik zeggen: wat God doet, is wél gedaan, nietwaar, dokter? Maar zó deun hoeven we 't goddank niet te overleggen, en ik zeg ook: liever goeie bonen dan aardappels die geen mens eten kan. Daar heb je nu m'n oudste dochter - Trui heet ze, maar we noemen d'r Sertrude - zy heeft óók gezegd: nietwaar, Trui?
- Ja, moeder.
Holsma verdiepte zich niet in de nasporing van wat Sertrude zou gezegd hebben. Hy zei dat Wouter aanstaanden zondag by z'n kinderen verwacht werd, en verzekerde juffrouw Pieterse dat aardappelen in 't late voorjaar niet veel beter waren dan varkenskost. Deze waarheid, die Wouter niet aan den man brengen kon, werd nu gunstig ontvangen niet alleen, maar zelfs onder toejuiching ingehaald als 'n oude bekende dien men byzonder genegen was. 't Spreekt vanzelf dat Wouter niets van dien ommekeer begreep.
En zie, juist dienzelfden dag geschiedde er iets van geheel anderen aard, dat de gelyksoortige strekking scheen te hebben hem wantrouwen in te boezemen op z'n doorzicht. Juffrouw Laps werd verwacht. Hy had haar niet weergezien sedert z'n... zonderling bezoek, en wist dat ook z'n huisgenoten nog niet in de gelegenheid waren geweest, van háár kant iets te vernemen omtrent de wyze waarop hy zich te harent gedragen had. Meer dan gewoonlyk zag hy tegen haar komst op. Hy wist wel dat eens-voor-al élke omstandigheid tekst leveren kon tot drukkende vermaningen, en zou dus bevreesd geweest zyn, ook al had z'n afgelegd examen - of wat daarvoor heette door te gaan - een normaal verloop genomen. Maar nu?
Wat er eigenlyk geschied was, wist-i niet. Of liever, hy wist niet waaróm er niets geschied was, en waaróm hy op zo vreemde manier 't mens verlaten had. Zéker was het dat er iets haperde, en dit ‘iets’ zou wel op zyn rekening worden gezet. Bovendien, hy had z'n moeder in den waan gelaten dat hy zich onder de leiding van de oefenaarster had beziggehouden met genade, Israël, erfzonde en verwante rubrieken. Hoe nu, indien zy aan 't licht bracht dat er over al die schone vakken geen woord gewisseld was, en dat Wouters kwikzilverachtigheid daarvan de schuld droeg? De kans op ontdekking was des te groter omdat de zeer ongunstige stemming omtrent de oefenaarster, waarvan Moeder en Stoffel op den bewusten zondag blyk gaven, juffrouw Laps waarschynlyk zou aanhitsen tot wrevelige klacht. Hy zocht 'n middel om 't huis te verlaten, en was juist gereed met 'n voorwendsel, toen er gescheld werd:
- Daar is ze, riep Petro die 't spionnetjen in 't oog had. Daar is ze-n-al. Ze heeft 'r zwart merinossen japon aan, en drie korenbloemen op 'r hoed. Toe, Wouter, je moet toch uit, doe jy maar 'ns open, als 'n jongen!
Hm, dit had-i liever niet gedaan! Op zo'n wys hielp 't uitgaan niet veel. Maar hy gehoorzaamde, als altyd. En zie:
Tweede verwondering. - Zo, lieve jongen, ben je daar om me de deur te openen! Nu, dat is heel zoet van je... ik heb altyd gezegd dat je zo'n best kind bent!
En ze gaf hem 'n tikjen op den wang. Wouter kleurde. Verlegenheid en verbazing streden om den voorrang. Hy wilde langs de vriendelyke bezoekster naar buiten sluipen, maar ze liet het niet toe.
- Wat? Wou je uitgaan nu ik kom? Dat's niet mooi van je! Komaan, die boodschap zal zo'n haast niet hebben. Ik blyf niet lang. Wacht maar even, dan kunnen we straks samen-gaan. Hoe meer zielen hoe meer vreugd, weet je. Dat zeg ik maar.
En ze biologeerde Wouter den trap op, zodat-i heel bedeesd met haar weer de kamer binnentrad.
Derde en vierde verwondering. De hele familie Pieterse ontving de bezoekster, alsof ze zich nooit had schuldig gemaakt aan bybel-verwaandheid. Geen spoor van verstoordheid over de bespottelyke vordering: ‘dat zo'n kind álles weten zou!’
Als Wouter latyn te verliezen gehad had...
- Ga zitten, mens, en neem je gemak. Mine-tje, leg jy nu eens de juffrouw 'r hoed op 't kammenet... korenbloemen, ja, net als Petro gezegd heeft. Want Petro heeft je gezien, weet je, in 't spionnetje, en ze zei... nou, dat 's tot daaraan toe. En Sertrude zal de koffie zetten, niet omdat we-n-anders op dit uur koffie drinken, och neen, maar 't is gezellig. En hoe gaat het? We hebben je-n-in lang niet gezien. Onze Mine heeft 't weer erg in den rug, en Louweris sukkelt aan de fyt... we hebben er koekdeeg op. Maar 't wil niet dóórgaan. Anders... koekdeeg is 't beste. Voor de fyt niets beter as koekdeeg. Van snyen houd ik niet, en Louweris ook niet. We hebben zo'n goeien dokter... niet omdat-i zweren snydt - gut nee, want-i is dokter, weet je, en geen surezyn - 't is maar om te zeggen dat we zo'n goeien dokter hebben. En hoe gaat het uwe!
De lezer zal zich wel nagenoeg kunnen voorstellen wat er op al die praatjes werd geantwoord, mits-i zich 'n ander punt van uitgang kieze, dan de zo-even door Wouter ondervonden vriendelykheid op den trap. Juffrouw Laps had verschot van uitdrukking op haar gelaat, en 't viel Wouter niet gemakkelyk zich te herinneren dat zy dezelfde persoon was, die hem by 't binnenkomen zo vriendelyk bejegende. Na de verbazing over den toon die z'n moeder aansloeg, was dit dan ook de oorzaak zyner:
Vyfde verwondering. - En waarom ga je nu niet de deur uit? vroeg hem z'n moeder. Ik kan je niet zeggen, m'n goeie juffrouw Laps, wat 'n last ik van dien jongen heb! Zo-even woud-i asseluut 'n bóschap doen - hy moest 'n potlood kopen, weet je, om 'n landkaart te tekenen - want in landkaarten is-i knap, en als 'n land niet deugt, veegt-i 't uit met gommelistiek - en-i zei dat het moest, en dat het niet wachten kon, zeid-i. En ik geef 'm 'n stuiver, en-i gaat, en... daat zit-i nu weer! Dat's geen manier van doen. Wat zegt u we, juffrouw Laps?
- Wat ik zeg? God-bewaar-me, hoop ik, dat ik me moeien zou met 'n andermans zaken, juffrouw Pieterse. Dat's m'n zinnigheid en m'n manier niet. Maar als je me vraagt, dan zeg ik...
- Maar, moeder, ik wil wel uitgaan! Ik wou juist uitgaan, toen...
- Zwyg, brutaal kind! Nu zál je niet uit. Nu zeg ik je dat je dáár, daar in 't hoekje, zal blyven zitten zolang ik 't verkies. Ik kan die koppigheid niet verdragen. Trui, geef de andere suikerpot... er is 'n barsie in. Neem 'n boek, Wouter, en zit me niet zo de woorden uit den mond te kyken. Want, juffrouw Laps, dát doet-i altyd. Wat moet ik er in gods-heren-naam aan doen?
- 't Zit 'm alleen in de kerk, juffrouw, en in de dominees.
- In de dominees?
- Ja, juffrouw Pieterse! Wat ik je zeg! In de dominees en in de kerk. Wat hoor je daar? Wereldse praat. 't Ware geloof gaat te gronde met hun grieks en latyns en geleerdhedens! Denk je dat zo'n kind wat goeds leert in de kerk? Gekheid! Och ja, zo dom was ik ook, toen ik de genade nog niet had - met pinkster wordt het zeven jaar - maar jawel! Prulwerk is 't, niets dan prulwerk. 't Hele woord ‘dominee’ komt in de Schrift niet voor. En ‘preek’ ook niet. Wel lezen we dat de vrouwen nederzaten aan Jezus' voeten. Dát 's 't ware, zie je.
Natuurlykerwyze begreep juffrouw Pieterse 't verband niet, tussen de klachten over Wouter, en dezen onverwachten aanval op de officiële kerk. Met de inschikkelykheid die in zulke gevallen 't kenmerk is van verdraaide gemoederen, sloeg ze geen acht op 't ontbreken van 'n paar schakels in de redenering en begon mee te spreken over de onderwerpen die juffrouw Laps ter tafel bracht. Wel was ze niet op de ware hoogte van de zaak, maar zó nauwkeurig kwam 't er niet op aan. Logische geleidelykheid is geen suikerpot of jurk, waarin men 't minste scheurtjen opmerkt en betreurt.
- Ja, de dominees! Je hebt wel gelyk, juffrouw. Wil ik je-n-eens zeggen wat de zaak is? 'n Dominee is net 'n mens als 'n ander. Daar heb je nu byv. die man hier achter ons op de gracht... hoe heet-i ook, Sertrude!
Trui noemde een naam.
- Neen, dien meen ik niet. Ik bedoel... och, 't is 'n naam die... hy heet... help me toch, Trui? In de Lange-Niesel woont 'n man die byna ook zo heet, maar toch anders, helemaal anders...
- De naam doet er niks toe, zei juffrouw Laps. Ik heb er niet tegen dat het kind naar de kerk gaat, in 't minst niet! Al zingen ze daar telkens gezangen die door mensen gemaakt zyn...
De lezer weet, hoop ik, dat de psalmen 'n heel andere afkomst hebben?
...toch is 't beter dat-i dáár zit, dan dat-i zich thuis verveelt, of rondloopt voor niemendal. Maar je moet niet denken dat het preken en bidden van de dominees aan den waren grond raakt, gut nee! De gemeente moet zich oefenen... met mekaar, zie je! Dát is het! Ik heb verleje zondag duidelyk aan 't kind gemerkt dat jelui dit schandeloos verzuimt. Wouter staat niet vast in de genade! In 't geheel niet, volstrekt niet! 't Kind dobbert tussen de vleespotten van Egypten en den tabernakel des Heren.
Hier volgde een beschryving van Wouters gemoed, die juffrouw Pieterse angstig maakte, en den betrokkene zeer verdrietig. Hy had den moed niet, juffrouw Laps voor krankzinnig te houden - wat ze dan ook niet was - en moest dus wanhopen aan z'n eigen verstand. Hoe toch kon zy uit het voorgevallene by z'n bezoek, al die gevolgtrekkingen halen? Er was immers geen tyd geweest voor 'n theologisch woord. Hy had niets gedaan dan hard weglopen. En in plaats van 'n berisping dáárover, vernam hy eindeloze opmerkingen over meningen die hy niet geuit had, en over dwalingen die hy niet kende. Hy begon op wat toelichting te hopen toen z'n moeder vraagde: uit welk boekje de juffrouw hem dan ‘overhoord’ had?
- Want, zie je, 'n ieder leert uit z'n eigen boek. En als je dan opeens uit 'n ander boek gaat vragen...
- Ik vraag nooit uit 'n boek, riep juffrouw Laps, met 'n waardig-heid die haar prachtig stond. Boeken zyn maar mensenwerk! Neen, dáárin zit het hem niet!
- Maar, juffrouw, zei Wouter met z'n gewone bedeesdheid, u heeft me niets gevraagd!
- Ik heb je niets gevraagd, zeg je? Juist, zo is het! Ik heb je niets gevraagd? Dit moet ik nu horen tot m'n dank! Je ziet nu zelf, juffrouw Pieterse, dat het kerkgaan niet helpt. Zou anders 't kind, na alles wat er gebeurd is, nog zeggen dat ik hem niets gevraagd heb? Waar moet het naar toe, ik vraag je om Kristis' wil waar 't naar toe moet? Zó verzet zich de mens, en weet niet wat tot z'n eeuwigen vrede dient. De Heer kan toch niet telkens om den wil der verstoktheid van 'n enkelen zondaar, landplagen zenden, dat begryp je-n-immers ook wel? Moest ik je wat vragen, jongen? Of moest jyzelf je zondig hart opdragen aan den Heer, tot verbryzeling en reiniging en zaligmaking, hè? Gut, juffrouw Pieterse-n-als je-n-eens wist hoe weinig uitverkorenen er zyn! Daar heb je nu, byv. Wouter. Geroepen was-i, o ja... maar dat's 't ware niet. Meen je dat-i komt? Dat-i uitverkoren is, meen ik? Ik zeg: neen! Niet... zie, zoveel!
En ze knipte met de vingers.
- Maar... wat moet ik dan met het kind doen, juffrouw Laps?
- Stuur 'm gerust 'ns by me... al was 't vanavond nog.
Wouter rilde. Maar gelukkig drong z'n moeder dien dag niet op de herhaling van 't bezoek aan. Integendeel, na 't vertrek der oefenaarster, gaf de hele familie blyk van enig gezond verstand door de eenstemmige verklaring dat men toch eigenlyk uit haar praatjes niet recht kon wys worden.
Dit troostte Wouter, die nog veel meer redenen dan de anderen had om haar niet te begrypen. In z'n onnozelheid meende hy slechts de keus te hebben, háár voor waanzinnig te houden, of... zichzelf!