Ideën, zesde bundel
1159.
Hoe hy zo spoedig dáár kwám? Ei? En Fancy dan, zyn... fancy?
Had ze niet ook gezorgd dat-i by-tyds z'n jasjen aanhad? Wat 'n gekke historie immers, als-i dat had achtergelaten by juffrouw Laps! Hoe zoud-i zo'n onhuishoudelykheid hebben verantwoord by z'n moeder?
De zaak is dat-i, lichaamskracht borgend van z'n gemoed - en was zy dit niet? - zich als 'n razende door de menigte wist heen te slaan.
Maar de plek bereikende die hy bereiken wilde, zag-i Femke niet! Wel den man met den bonten muts en 't schippersbuis, die hem van boven gezien, had toegeschenen haar begeleider te wezen. Althans hy meende bemerkt te hebben dat ze met dien man gearmd uit de Amstelstraat gekomen was. En dit was ook zo. - Is hier geen meisje met 'n noordhollandse kap? vroeg hy zo duidelyk de vreselyke drukte toeliet.
De man, stuwend, vechtend, stompend tegen iedereen - dit deed ‘iedereen’ ook, en Wouter moest wel meedoen: 't was 'n gezelschap Kaïns op grote schaal! - de man kon niet antwoorden. Maar Wouter bemerkte dat-i zich moeite gaf de herberg te bereiken, en maakte hieruit op dat z'n dame daarin gevlucht of althans, met of tegen haar wil dan, daar binnengestuwd was.
Hy raadde juist. En, zich niet meer bekommerende om de sla-gen en stompen die hy ontving, deelde hy daarvan juist genoeg uit om weldra 't jeneverzaaltje te bereiken, waar de volte wel niet minder was dan buiten, maar er werd niet gevochten. Dit was iets!
Ziedaar, lezer, 't waar en onvervalst relaas van de oorzaken die Wouter heel in 't begin van z'n loopbaan maakten tot 'n kroegen koffiehuisloper. Gister in ‘Polen’, heden in ‘De gekroonde Jeneverbes’... daar gesmeten, hier vechtend, in beide door 't een-of-ander geperst... 't is te veel!
Maar hy wás er nu eenmaal, en keek rond naar Femke.
Hy meende haar te ontdekken heel achter in 't niet grote vertrek, op 'n tafeltje dat in 'n hoek stond. Zwygend, met styf toegeknepen lippen, de armen over elkaar geslagen, en met iets als uittarting in haar trekken, zag 't meisjen op de menigte neer. De kant van haar kap hing haar aan flarden in den nek - zy, zo net altyd! - en, erger nog, Wouter meende te bespeuren dat haar gezicht bebloed was, het lieve, lieve, lieve gezicht van Femke!
Uitgeput, had-i de kracht niet meer, tot haar te gaan. En dit behoefde ook niet. Ze stond daar ongemoeid en veilig op haar tafeltje. Hy riep, maar ze hoorde niet.
Met onderzoekende scherpte liet ze haar blikken dwalen over de aanwezenden. Toen haar oog dat van Wouter ontmoette, kromp hy ineen: ze wilde hem niet kennen!
- O God, o God, ze veracht me, snikte hy. Dát heb ik verdiend voor m'n lafheid by de Holsma's!
- Jongetje, gehuild wordt hier niet, zei de waardin. Als je huilen wilt, ga dan na je moeder!
Makkelyker gezegd dan gedaan. Wouter kon in die volte geen voet verzetten. De aandrang by 't buffet waar-i stond, klemde hem tegen de jenever-toonbank. Het gelukte hem niet eens, Femke gedurig in 't oog te houden, schoon ze boven allen bleef uitsteken. Tranen van wrevel en smart vloeiden hem over de wangen.
- Wat doe je dan in de drukte, zei 't jeneverwyf, as je d'r niet tegen ken? Heb je je bezeerd? Grienen wordt hier niet getapt. Zet 'r 'n borrel op, jongen, of ga heen!
Lust of niet, hy had heel graag 'n ‘borrel’ besteld om z'n plaats te betalen. Maar - ‘daar-i thuis altyd alles kreeg wat-i nodig had’ - hy bezat geen duit, en liep nu gevaar de deur te worden uitgeworpen wegens overmaat van matigheid. Doch ook dit kon niet, want de persing aan de deur bleef nog altyd even groot. Bovendien werd de aandacht der waardin afgeleid door de drukte van 't gevecht, dat al nader en nader kwam, en weldra dreigde de kroeg te kiezen tot ‘operatie-basis’ zoals dit in 't jargon der krygskunde genoemd wordt. De ware reden was dat elk der strydenden in 't byzonder zich aan de slagen van z'n tegenparty wou onttrekken door in de kroeg te vluchten. De meeste ‘krygskundige evolutiën’ hebben van ouds-her geen anderen grond. (475)