Ideën, tweede bundel
515.
By 't bladeren in de staatsstukken van vroeger tyd staan we verbaasd over de onnozelheid waarmede onze grootouders zich hebben laten bedriegen. Overal klank voor waarheid. En 't heeft inderdaad zyn nut daarop te wyzen, om te bewerken dat eenmaal onze kleinkinderen ons voor iets minder dom mogen aanzien, dan wy nu wel genoodzaakt zyn het voorgeslacht te doen.
Er liggen vele stukken voor my, waarin het burleske om den voorrang strydt met onbeschaamdheid. Wie zou 't byv. geloven, dat in 1811, by gelegenheid van den verjaardag van Napoleon, de geestdrift te Batavia zo groot was, dat de Gouverneur-Generaal Janssens de ingezetenen moest uitnodigen niet te illumineren, wyl al te veel Keizersgezindheid den prys der olie te hoog zou opvoeren? Dit belet niet, dat dezelfde Janssens kort daarna Java overgaf aan de Engelsen. De datum van officiële geestdrift en illuminatiewoede moet toen op eenmaal veranderd zyn.
Iets vroeger voelde de hardvochtigste mens zich gedrongen een traan te wyden aan de angsten van den maarschalk Daendels, die op den ‘2den van herfstmaand 1810’ niet wist wie baas was, en of men dus geestdriftig moest wezen of niet, en zo ja, voor wien? Op dien dag namelyk was Lodewyk jarig, en reeds den 8sten Augustus tevoren was er officiële last gegeven tot geestdrift.
Dat was makkelyk geweest. Maar zie, tussen 8 Augustus en 2 September waaiden er geruchten over, dat de ‘dierbare’ persoon van den ‘beminden’ koning geen koning meer was, en dus ook geen dierbare persoon meer. Men mompelde van abdicatie, van inlyving by Frankryk, enz. Op wiens gezondheid moest nu de brave maarschalk drinken? Welke persoon was nu dierbaar? Welke vorst bemind? Och, die arme Daendels!
Ziehier het verslag uit de officiële Bataviase Courant van 7 September 1810, en men bewondere den bekwamen man die ‘kool en geit’ wist te sparen, zo goed als een moderne dominee:
Batavia, den 2den van Herfstmaand 1810
‘De dag van heden was voor ons een dag van bijzondere vreugde: de geboortedag van onzen geliefden Koning werd statig gevierd, ingevolge der bepalingen bij besluit van Zijne Excellentie, den Maarschalk en Gouverneur Generaal, van den 8sten van Oogstmaand voorgeschreven, en in ons No. 33 medegedeeld. Na gehoudene groote parade, ontving Zijne Excellentie de gelukwenschingen van de Hooge Regering, van het gansche korps Land- en Zee-officieren, van alle de Collegien en verdere Ambtenaren, als mede van eenige Regenten der Jakkatrasche bovenlanden, van de Officieren der Burgerij, van de Kapiteins en Luitenants der Chinezen, en van den Majoor en verdere Officieren der Mooren, welke allen op het zeerst de blijken van hunne verkleefdheid aan den dierbaren persoon van Zijne Majesteit, onzen beminden Koning, en Hoogstdeszelfs Doorluchtig huis, aan den dag gelegd hebben.
By den openbaren Eeredienst van heden is de bijzonderheid van den dag ook pligtschuldig aangedacht: Voor een langgerekt genoegelijk leven en de voorspoedigste regering van den verjarenden Koning, werd in de Hervormde Kerk, door Professor Ross, eene hartelijke en ernstige voorbidding gedaan; en is in de Roomsch Catholieke kerk met veel plegtigheid het Te Deum gezongen geworden.
Des avonds gaf Zijne Excellentie een prachtig soupé en bal waar bij twee honderd personen aanwezig waren. De volgende gezondheden zyn by die plegtige gelegenheid door Zijne Excellentie ingesteld, en met enthusiasme gedronken:
1. Zijne Majesteit, de Koning van Holland, onze Heer en Meester, aan ons allen even hartelijk dierbaar, hetzij Hoogst dezelve blijve onze Souverein, dan wel de Kroon van Holland mogte verwisseld hebben tegen den Troon van een aanzienlyker gewest en gelukkiger klimaat.’
Men lette op de regels die ik onderstreep, en bewondere Daendels' vinding.
‘2. De Keizer Napoleon de Groote, ons mede even dierbaar als broeder van onzen Koning, of als onze aanstaande Souverein.
3. Het verdere huis der Napoleons.’
Alles even hartelyk dierbaar alzo. De koning die 't smokkelen begunstigde, en de man van 't continentaal stelsel. De nieuwe keizer, en de oude prefect. Is 't niet walglyk?
Als eervolle uitzondering op de cant dier dagen citeer ik 't stuk, waarin Lodewyk afstand doet van den troon. Het is waardig en eenvoudig.
Amsterdam, den 3 den van Hooimaand.
Lodewijk Napoleon, door de gratie Gods en de Constitutie des Koningrijks, Koning van Holland, Connétable van Frankrijk.
Allen den genen, die deze tegenwoordige zullen zien of hooren lezen, Salut.
Hollanders! Daar ik overtuigd ben, dat niets meer voor uw belang of uwe welvaart door mij kan worden uitgewerkt, maar integendeel mij zelven aanmerke als een' hinderpaal, welke den goeden wil en beöogingen van mijnen broeder jegens dit land kon stremmen, heb ik mijnen rang en Koninklijke waardigheid afgestaan ten behoeve van mijnen oudsten zoon Napoleon Lodewijk, en zijnen broeder Prins Karel Napoleon.
Hare Majesteit de Koningin, van regtswege volgens de Constitutie Regente van het Koningrijk zijnde, zoo zal, tot Hare aankomst, het Regentschap in handen zijn van den Raad der Ministers.
Hollanders! nimmer zal ik een zoo goed en deugdzaam volk, als gijlieden zijt, vergeten. Mijne laatste zorg zoo wel als mijne laatste zucht zullen zijn voor uw geluk. Terwijl ik u verlate, kan ik u niet genoeg aanbevelen, de Militaire en Civiele Beambten van Frankrijk wél te ontvangen. Dit is het eenige middel om Zijne Majesteit den Keizer, van wien uw lot, dat van uwe kinderen en dat van uw geheel land afhangt, genoegen te geven. En daar nu kwaadwilligheid en laster mij niet langer kunnen bereiken, ten minste voor zoo verre tot u betrekking heeft, heb ik de wel gegronde hoop, dat gij eindelijk eene belooning zult vinden voor alle uwe opofferingen, en voor alle uwe grootmoedige standvastigheid. -Gegeven te Haarlem, den 1sten van Hooimaand 1810
Lodewijk Napoleon.
Den 20sten Februari 1811 was Daendels verlost van den tweestryd. Wy lezen in de Bataviase Courant van dien datum:
‘Eindelijk zagen wij hier, na zoo lang verstek, uit het vaderland zelve 's Lands oorlogsbrik de Claudius Civilis onder bevel van den Opper-Luitenant ter zee George Alexander Pool, den 17 dezer ter reede aankomen, afgezonden met de stellige tijding der gewigtige staatsgebeurtenis, waardoor ons dierbaar vaderland met het groote Fransche Keizerrijk is vereenigd geworden. Des anderen daags gaf Zijne Excellentie de Gouverneur Generaal Daendels des avonds een aanzienlijk festijn voor 130 personen, waar het eerst ter eere en op de gezondheid van onzen nieuwen Souverein, Zijne Majesteit den Keizer Napoleon, plegtig werd gedronken.’
Er lag sarkasme in de keus van 't vaartuig dat deze tyding naar Indië overbracht. De Claudius Civilis, de Bataaf by uitnemendheid, moest komen vertellen dat z'n bataafse nazaten Fransen waren geworden. Zonderling klinkt bovendien het woord ‘dierbaar vaderland’ in een mededeling die, weinig regels verder, den feestdronk vermeldt op den man die dat dierbare vaderland had ingeslikt. Woorden, frasen, leugens!
Het proces-verbaal der plechtige aankondiging van die gebeurtenis in Indië, is weer te lang om hier in z'n geheel te worden meegedeeld. Maar 't is jammer, want daarin komen zonderlinge beschouwingen voor. Onder andere zegt Daendels:
‘dat het door ons als eene bijzondere beschikking des Allerhoogsten, in wiens handen het lot der volken is, moet worden aangemerkt, dat het Zijne Majesteit den Keizer en Koning goedgunstig behaagd heeft, een oog van medelijden op ons land te vestigen, en Holland een gedeelte te doen uitmaken van die groote natie, welke een ieder over hare daden in verbaasdheid en verwondering houdt opgetogen, van welk belangrijk evenement wij de heilzaamste gevolgen, zoo voor Holland zelve als voor deze Kolonie, met vertrouwen op de vaderlijke zorgen van Hoogstged. Zijne Majesteit onzen tegenwoordigen Souverein te gemoet zien.’
Men weet hoe Marie Anderson in De Dageraad zich uitliet over nationaliteit. Heeft ze niet volkomen recht? Is er één woord te vuil, om zoveel vuiligheid naar behoren te karakteriseren?
Onder de regelingen die 'n gevolg waren van den nieuwenstand van zaken, behoorde ook:
‘Om, in stede van de, bij de op den 24 van sprokkelmaand 1807, gearresteerde order van voorbidding in de respectieve kerken van Indië, vermelde Hoogste Magten in het Moederland, bij den openbaren eeredienst van alle Kerkgenootschappen hier te Lande, van nu voortaan te doen voorbidden voor H.K.K.M. den Keizer en Keizerin der Franschen, en de verdere Keizerlijke familie.’
Dus ‘God’ kwam er weer by te pas. De vergadering waarin Daendels zich mir nichts dir nichts ontsloeg van den eed aan Louis gedaan, zonder acht te slaan op de dynastieke rechten van diens zoon, was dan ook heel fatsoenlyk geopend met een gebed.
De frans-hollandse generaal Janssens liet zich in 1811 door z'n kommiezen in den mond leggen:
‘dat de naam- en geboortedag van onzen doorluchtigen Souverein, den grooten keizer Napoleon, door de geheele uitgestrektheid van het magtigste en luisterrijkste rijk der aarde, met geestdrift gevierd wordt, en dat ieder gevoelt hoe men bij het vereeren van zijn Souverein, te gelijk hulde doet aan den grootsten der Stervelingen.’
De soort van mensen die zulke dingen by elkaar liegen, maakt nu memoriën van budgets-toelichting, troonredenen, leading articles over vry-arbeid, kultuurstelsel en kadaster, ministeriële speeches... 't één zoveel waard als 't ander. Ook graven ze Holland door, zo smal mogelyk. En ze vervalsen de stukken die men voorlegt aan de Kamer, zo onbeschaamd mogelyk. En ze houden de ministers op 't kussen, zo lang mogelyk. En ze bedriegen 't Volk, zo brutaal mogelyk. En 't Volk dat niet lezen kan verdraagt dat alles, zo lamlendig mogelyk.
Kort na die grootsten der stervelingen-parodie vinden wy 't reeds aangehaald verzoek van Janssens, om toch niet te illumineren, wyl de olie te duur zou worden... zó groot was 't enthousiasme! Wy willen hopen dat het gelukt zy, zich zonder illuminatie van al dien geestdrift te ontlasten. 't Moet om te stikken geweest zyn.
Of heeft men z'n drift van geest, en z'n olie, opgespaard tot weinig jaren later, toen die dingen nodig waren voor den souvereinen vorst? Toen was weer die grote Napoleon een slecht sujet geworden. Niemand bad voor hem, en er waren geen Gouvernements-Publicatiën meer nodig, om de olie te beschermen tegen al te gloeiend enthousiasme. Het tydvak van 1815 tot 1825 is ryk aan voorbeelden van publieke leugens. Na Waterloo vertelden de deftige schryvers van den dag, dat ‘die Corsicaanse tyran volstrekt geen genie was, en dat het tot dien tyd toe maar zo scheen... omdat-i aan den drank was verslaafd’. Er was namelyk in z'n reiskoets die buitgemaakt werd op den weg van Belle-Alliance een fles rum gevonden. Zie de Vaderlandse Letteroefeningen van die dagen. Neerlands god had dus eigenlyk zolang geworsteld met den god van Jamaïca. En, als slotstaaltje, twee regels die ik vond in de Euphonia, een tydschrift geredigeerd door dominee Decker Zimmerman, met collaboratie van Juffrouw Petronella Moens:
‘Hoe maakt het Bonaparte? Goed!
Hij vreet laurieren, en zuipt bloed.’
Wie 't lelyk vindt, verwys ik naar de Christelyke redactie van dat tydschrift, een der deftigste in het tweede decennium onzer eeuw.
't Is vol goddienery en geloof, dat spreekt vanzelf.