Multatuli.online


Vierde bedryf

Eerste afdeling

Toneel: kamertje van Hanna. Op den achtergrond 'n wieg. Het is nacht.
Hanna by 'n kleine lamp
, bezig met naaiwerk. Daarna Albert.

Hanna

zingt

‘Mooi Elsje, 'n boerinnetje, poezel en mals...’

Er wordt aan den zywand geklopt.

Ei, ei, vriend Albert, eindlyk thuis, zo laat!

Zingend.

‘Verloor onder 't ryden de boot van haar hals.

En Koenraad, de flinkste gezel van het oord...’

Geklop.

Waarom zo laat? Geschreven? En gewandeld?

Alleen? Ei, ei... ja, maneschyn, nietwaar?

Geklop.
Zingend.

‘Ontdekt die, en raapt die, en rydt er mee voort.’

Voortdurend kloppen. Hanna staat op, en spreekt door den wand. Telkens pauze, gedurende welke zy luistert.

Ga nu toch slapen, Albert! Het is laat!

Neen, Herman is niet thuis. Er wordt vannacht

In z'n fabriek aan d' yzren brug gegoten...

Omdat ik Herman wacht, dat heeft-i graag,

Dan drinkt-i zo gezellig nog z'n koffie.

En bovendien: ik heb te werken. Wát?

Kom, wees gezeglyk, Albert, en ga slapen!

Een vers? Dat kan tot morgen wachten. Neen!

Je maakt met dat geklop m'n kindje wakker.

Of Herman 't kwalyk nemen zou? Wel neen!

(Ik wil niet dat hy dit van Herman denkt!)

Nu, kom dan, maar wees stil: denk aan m'n kindje!

Albert komt binnen.

Welnu, waar is je vers? Is 't mooi?

Albert

Een zoen!

Hanna

Dat's goed, maar... één, en niet al te erg! Ga zitten,

En wees eens lief bescheien en gehoorzaaam.

Waar is je vers?

Albert

't Is nog niet af.

Hanna

Is 't mooi?

Albert

Dat spreekt vanzelf, heel mooi!

Hanna

Wat staat er in?

En is 't op rym? Want verzen zonder rym...

Dat weet je!

Albert

Ja, dat weet ik. Nu, het rymt.

Hanna

En is 't van ridders en van liefde?

Albert

Neen.

Je vroeg me eens, Hansje, wat toch poëzie was?

Hanna

En heb je dat vannacht bedacht?

Albert

Wel neen.

Ik wist het lang, maar zocht altyd naar woorden.

Maar 'k heb vannacht...

Hanna

Laat horen! Niet te luid:

Denk aan m'n kindje... sjt!

Ze gaat naar de wieg, en luistert enige ogenblikken.

Het slaapt. Welnu!

't Zal my benieuwen of ik het begryp,

En of ik wyzer worden zal in poëzie.

Ze neemt haar naaiwerk, doch legt het weldra neder, en luistert met blykbaar ingespannen aandacht, maar zonder blyk van goedkeuring.

Albert,

lezende

Daar is een kracht, uit hoger kracht gesproten,

Die 't zinkend hart des mensen schoort,

Die 't opvoert naar een hoger oord,

Die 't vastklemt, als de stam z'n loten,

Als moederarmen 't schreiend wicht,

Aan de eerste bron van liefde en licht.

Die 't opheft, als het dreigt te zinken

In 't slyk waarin het zich bewoog.

Daar is een kracht die 't scheemrend oog

Omhoog richt, waar 't de ster ziet blinken,

Die aan de kim der toekomst ryst,

Op d' adel van onze afkomst wyst,

En vast doet houden aan 't begeren

Om tot die afkomst weer te keren.

Daar is een gloed die alles kleurt,

En 't laagste hoog maakt. Die het leven,

Door winterproza wreed ontgeurd,

De lenteschoonheid weer kan geven.

Een adem die verloren frisheid tovert...

Geschonden reinheid rein wast als weleer,

En op de macht van 't kille heden weer

Het waas van 's levens eersten droom herovert.

Daar is een hand die wenkt en noodt

Om weer te keren waar wy waren,

Vóór ons deze aarde een wykplaats bood

Voor weinig, ras vervlogen jaren.

Daar is een stem die hoorbaar fluistert:

Ginds, ginds, daar waart ge, en keert ge weer!

Ras valt de keten die u kluistert:

Dra ziet ge op aarde en stof als korte dromen neer!

Die kracht, die gloed, die hand, 't is poëzie!

Zy leeft in alles, overal! O, zonder haar,

Hoe dor en guur waar 't leven! Wie,

Wie derft haar warmte, en noemt zich levend? Waar

Ontbreekt haar gloed geheel? Zie rond,

En luister! Luister naar de klanken

Van 't suizend loof dat weemoed kweekt,

Dat van geloof en hoop en liefde spreekt,

En opwekt om te bidden en te danken.

Zie rond, en staar op 't firmament

Dat stof als wy, maar boven de aard verheven,

In elke ster een lofdicht schynt te geven,

In elken straal een danklied nederzendt.

Zie rond, en hoor hoe de oceaan

Z'n stemmen voortstuwt langs de stranden,

Nu zacht en lieflyk, als aan banden,

En dan weer ongetemd z'n krygsdicht op doet gaan.

Hoor hoe hy juicht, als waar het hem bewust

Dat eens Gods geest gerust heeft op z'n waatren,

Hoor hoe hy 't uitgilt in z'n klaatren,

Dat hem Gods adem heeft gekust!

Hoor hoe z'n kracht, in stormen sprekend,

Met dondrend schuim op rots en klippen brekend,

Of... lieflyk murmlend, eeuwen lang

Zich oplost in één enklen zang.

't Is alles poëzie...

De deur wordt woest opengestoten. Herman die Puf by den kraag heeft, dringt hem de kamer in.
Hanna. Albert. Herman. Puf.

Hanna en Albert

Myn God, wat is dat?

Herman

Zwygt! Blyft zitten!

Zwyg, Albert! Hanna, zwyg!

Hy sleurt Puf naar 'n hoek der kamer, waar hy 'n voorhamer neemt. Daarop stuwt hy hem naar den voorgrond, en werpt hem ruw tegen den wand.

En jy... sta dáár!

Wanneer je één vingerlid verroert, voor ik

Je toesta te vertrekken, kerel...

Tot Hanna en Albert

Zwygt!

Tot Puf

...dan sla ik je de hersens in! En nu,

Nu mag je spreken, Hanna, nu! Die man...

(Sta stil, vervloekeling!) Die man beweert

Dat... jy... een... hoer bent, Hanna! Spreek nu, spreek!

Hanna haalt de schouders op.

Nu is het tyd van spreken, Hanna, spreek!

Albert

Maar Herman!

Hanna

Herman, lieve Herman!

Albert

Herman!

Herman

Die man beweert dat jy een hoer bent, Hanna!

Hy zegt, je ontvangt des nachts, als ik van huis ben,

Hier heren van het hof!

Hanna

Is 't anders niet?

Wel man, je hebt je byster uitgesloofd,

Dat noem ik goeie buurschap, vrindje Puf!

Maar, Herman, hoe kan jy... 't is om te lachen!

Zie hier dien heer van 't hof! Wel, goeie beste Albert,

Dat had je niet gedacht, man, dat men zo

Opeens je zou verhogen... nu, dát's poëzie!

Herman

Neen, neen, neen, neen, niet Albert, niet je vryer!

Neen... heren die met geld betalen!

Hanna

Herman,

Ik vrees je hamer niet: gooi weg dat ding!

En laat dien man vertellen wat-i weet,

Ik ben nieuwsgierig naar z'n heren van het hof!

Herman

Spreek, nachtspion, herhaal hier je vertelling!

Puf

'k Was met verlof, een beetje laat van huis...

Albert

Natuurlyk in de kroeg?

Puf

Och, buurman... ja.

'k Was, wat je noemt... een beetje door den wind,

Maar nu niet meer...

Herman

Je weet dus wat je zegt?

't Is niet de drank die uit je spreekt?

Puf

O nee,

Want dronken ben ik, met permissie, nooit.

Ik sta m'n man in 't drinken, en ik zal

Zo'n beetje zwaaien, met verlof, maar toch...

Herman dreigt hem.

Ik zal... ik zál! Ik kwam zo-even thuis,

En zocht... m'n sleutelgat. Daar kwam een heer,

Die vroeg me, wie daar woonde waar-i licht zag?

En verder naar de juffrouw? Of ze mooi was?

En of ze jong was, met verlof. En ik zei:

Zó, zó... dat zei ik, en haar naam is Hanna Smit.

Maar mooi? Dat kan ik juist zo erg niet zeggen,

Want, zei ik, ze is wat mager, zei ik. Zo,

Zei hy toen, met verlof, vind jy haar mager?

Ja, zei ik, dik is anders... maar haar naam

Is Hanna Smit, zo zei ik. Maar hy zei

Dat ik een aap was, en een dommekraat,

En geen verstand van mooie meissies had,

Want dat hy Hanna Smit heel goed vond,

Van magerte en van diktens en zo voorts,

En dat-i juist vannacht dat onderzocht had.

Maar, of ze, met verlof, wel eerlyk was,

Dat, zeid-i, wist-i niet! Hy zocht in al

Z'n zakken, en op straat, z'n portmenee...

Die had-i, zeid-i, in dit huis verloren...

Toen ging-i met me binnen, zie je, en... toen,

Toen met me mee den trap op, en... hy vond...

Hier, voor de deur van deze kamer... in 't

Pertaal...

Herman

Verdoemd!

Puf

...z'n geld weerom.

Herman

O God!

Albert

De kerel liegt!

Puf

Nee, nee, juffrouw, ik zeg

De zuivre waarheid, en...

Albert

De kerel liegt!

Puf

Ziehier,

Hy gaf hem my, juffrouw (kyk, hy is vol!)

En deed de komplimenten aan de juffrouw.

En zei toen, met verlof, ik moest het nooit

Aan iemand zeggen, dat-i hier geweest was,

En dat-i van het hof was...

Albert,

Hanna de hand reikende

Hanna!

Hanna

Albert!

Herman

Ik zal 't doorgronden! Ga!

Puf, wegsluipende, wil de wieg meenemen.

Hanna

komt hem snel voor

Die wieg blyft hier:

Ik zorg als vroeger voor je kind!

Herman,

peinzend

Doorgronden!

Albert

Doorgronden... goed! Maar eerst geloven, Herman!

Hanna

Doorgronden... goed! Maar eerst geloven, Herman!

Herman

den hamer wegwerpend, neemt Hanna in z'n armen

Myn Hanna, zuster, lievling... ik geloof!

Tweede afdeling

Toneel: als in de eerste afdeling, doch zonder de wieg. Het is dag. Op 'n tafel staat 'n glas met bloemen.
Louise. De Walbourg. Later Hanna.

Louise,

het kamertje in ogenschouw nemende

Hier moet het wezen. 't Ziet er zindlyk uit.

Dat is de weelde van den arme. Bloemen!

Ik zie ze graag... dat is een gunstig blyk.

Waar bloemen zyn, is 't leven minder dor...

Fluisterend

Wanneer 't gesprek my aanstaat, en ik wil

Het rekken, kryg dan tandpyn... maar niet erg,

Juist erg genoeg om 't blyven te verschonen...

Hanna

Wat is er van uw dienst, mevrouw? Mevrouw!

Louise

Ge zyt de naaister Hanna Smit? Ziehier

De stof voor een japon. Kunt ge in één dag...

Hanna

Dat is wat kort, mevrouw, dat zal niet gaan!

Als ik te veel me haast, is 't werken slecht.

Dat zou nadelig wezen voor m'n naam

Als naaister. 't Goed is beeldig...

Louise

Kom, één dag!

Hanna

Ik mag het niet beloven. 't Zou wel kúnnen,

Maar... als dan later iemand vraagt: wie heeft

U die japon gemaakt? 't Is Hanna Smit

In 't Voorwalstraatje, boven nummer acht...

Dan zegt men dat die Hanna slordig is,

En dat is m'n fatsoen te na, mevrouw!

Ik leerde 't werken van m'n moeders moeder

Die ook een naaister was, en overal

Geroemd werd om haar netheid...

Men hoort 'n kind schreien.

Och, verschoon me...

Hanna af.
Louise. De Walbourg.

Louise

Wat zeg je van dien trots op haar geslacht?

De Walbourg

Dat noem ik adel!

Louise

Juist! Verdienste... oblige!

Dat 's adel, juist! En minstens even schoon

Als de onze, die tot deugd en eer verplicht,

Omdat eens ridder Dolleman een moor

Versloeg. Of, erger nog, die van verdienste

Ontslaat, omdat het voorgeslacht...

De Walbourg,

luisterend

'n Kind!

Louise

Dat zal 't bewuste pleegkind zyn, de spruit

Van meester Puf, haar buurman... met verlof,

De man die me op wou schikken met een staart,

En promoveren tot een zeemeermin...

Dat potlood kwam te pas: 't was waarlyk tyd!

De Walbourg

O Majesteit, nog schudt me 't hart van lachen!

Louise

Dat viel u maklyk, wyl hy u niet zag.

Maar ik, ik stikte byna in de moeite

Om heel serieus te blyven. En dat moest!

Want de arme, stomp voor jok, is prikkelbaar

Voor spotterny, of wat-i daarvoor houdt.

Had graaf Van Weert, Miralde of Hesselfeld,

Of wie ook van de heren van het hof

Een zotterny gezegd - het komt soms voor! -

Ik had me waarlyk niet zo ingehouden,

En, ver van zich gekrenkt te voelen, had

De delinquent getracht door mee te lachen,

Z'n dwaasheid om te munten in bon mot.

Daar is ze... denk aan tandpyn.

Hanna treedt weder binnen.

Wel, juffrouw.

Je hebt een kindje?

Hanna

Ja en neen, zoals

Men 't nemen wil. 't Is van... een buurman, die

Z'n vrouw verloor. Twee dagen, korter niet,

Mevrouw, maar dan zal 't af zyn.

Louise

Nu, het zy!

De Walbourg

Ik heb wat tandpyn.

Louise

Arme zuster... erg?

De Walbourg

Zo erg juist niet, maar als ik ga...

Louise

Ja, juist,

Dan dreunt de tred.

Hanna

O, neem weer plaats, mevrouw!

Louise

Als we u niet hindren...

Hanna

Hindren! En 't adres?

Louise

De hortulanus op Louise's Rust...

Je weet wel, 't park der koningin?

Hanna

O ja!

'k Heb met m'n broeder, en... nog iemand, eens

Daarin gewandeld op 'n zondag-middag.

Ik had zo graag de koningin gezien.

Men zegt, zy is een schone vrouw...

Louise

Zó, zó!

Niet lelyk, maar byzonder mooi juist niet.

Hanna

Is 't waar, dat zy zo trots is als men zegt?

Louise

Dat heb ikzelf niet ondervonden, maar

Ik spreek haar nooit. M'n zuster kent haar beter.

De Walbourg

Ze is tegen grote heren taamlyk fier,

Maar met geringe lieden vriendlyk, zacht!

Louise

Sjt... sjt!

Hanna

Dát mag ik horen! Maar is 't waar,

Dat ze zo gierig is? Dat zei m'n buurman.

Louise

Je buurman Puf!

Hanna

U kent hem?

Louise

Neen... ja... zo!

Hanna

Nu, buurman Puf zei dat ze gierig was.

Hy had uit nood zich by haar aangemeld,

En vroeg een aalmoes...

Louise

Juist, ik weet er van.

Hanna

Ze had hem, zegt-i, allerlei gevraagd,

Van dit, van dat, van wat-i daaglyks at,

En hoeveel kindren, en hoe oud... en alles!

En toen... de man, zo zegt-i, had expres

Een kind drie, vier, er by gejokt...

Louise

Ah, ah!

Hanna

En dacht: voor ieder kind een tientje... mis!

Ze deed 'm krapjes-aan den dag betalen,

Dien hy verzuimd had door z'n gang.

Louise

En jy,

Zeg, Hanna, vond je dit niet goed?

Hanna

Ik heb 't

Zo ernstig nog niet overdacht. Maar nu...

Louise

Zeg, had de Koningin dien man...

Hanna

't Is waar.

Dan had ze hem gestyfd in 't liegen, en...

Louise

In 't beedlen.

Hanna

Ja. En ook...

Louise

In wat nog meer?

Hanna

In... in... ik spreek niet gaarne kwaad van hem,

Vooral omdat-i gister my...

Louise

Hy drinkt,

Die buurman Puf!

Hanna

Nu, als mevrouw het weet,

De waarheid is het!

Louise

Juist. Wie weet of zy,

De Koningin die, naar men zegt, zich veel

Op mensenkennis toelegt...

Hanna

Zó zal 't wezen!

Z'n neus ziet, wel bezien, een beetje rood.

En bovendien, nu ik het wel bedenk,

Hoe kan het mens aan elk die haar komt plagen...

De tientjes groeien haar niet op den rug,

Zo min als my. En geeft ze aan één te veel,

Dan blyft haar gauw niets over voor een ander,

Noch voor zichzelf, dat 's klaar. De koning...

Louise

Stil...

Ik hoor je kindje, meen ik.

Hanna

Neen, het slaapt.

Louise

Dat is toch waarlyk geen geringe taak,

Je met de zorgen voor zo'n wicht...

Hanna

O neen,

Ik doe het graag.

Louise

En ben je niet bevreesd,

Dat dit je schade doen zal aan je naam?

Niet ieder weet toch dat dit kind je vreemd is...

En je fatsoen!

Hanna

Ik kon het arme schaap

Niet vruchtloos kryten horen om z'n moeder.

Dat doet zo zeer, mevrouw! Den eersten dag

Toen 't wicht me riep - och, 't riep me zeker niet,

Maar 't klonk me zo: ik hoorde 't hier, mevrouw! -

Toen was het, of een stem me zeide dat

Die arme moeder slechts gestorven was,

Om eens met my een proef te nemen, of

Ik wel m'n plicht zou doen.

Louise

Nu, plicht was 't niet!

Hanna

Ja toch, 't was plicht. De vader... och, mevrouw,

Dit doet niet tot de zaak: het kind was wees.

En in den bybel staat dat God een vader

Der wezen is, en ook: zyt Hém gelyk.

Dus moest ik 't kindje tot me nemen, niet?

Louise

Maar je fatsoen! En dan... de kosten?

Hanna

O,

De kosten zyn gering. En m'n fatsoen...

't Is waar... m'n naam! 't Zou zeker jammer zyn

Als men my om dat arme schaap verdacht...

Ik weet wel dat de mensen graag iets kwaads...

Maar... maar... ik kon niet anders: daarmee uit!

En ook m'n broeder weet het, dat 's genoeg.

Louise

Je broeder en... die ander!

Hanna

Hoe, U weet?

Louise

Wel zeker, want jy zelf hebt het gezegd...

Hanna

Dat ik verloofd was?

Louise

Ja.

Hanna

Nu, schande is 't niet.

Louise

En wanneer trouw je?

Hanna

Ja... dát heeft nog tyd!

Het hangt tezamen met de politiek.

Louise

De politiek? Och, arme zuster! altyd tandpyn?

De politiek? Hoe zo?

Hanna.

Zyn 't zinkings, kou?

Ik zal mevrouw wat watten geven.

Louise

Ja.

Opstaande.

Kom, zuster, watten, watten, watten, watten!

Gedurende de laatste woorden verbergt Louise haar lach, door zich over De Walbourg heen te buigen. Hanna zoekt en vindt watten die ze de eredame aanbiedt. Na zich daarmee enige ogenblikken te hebben bezig gehouden, nemen Louise en Hanna weder plaats.

En nu, vertel me van je politiek.

Hanna

M'n...

Louise

Vryer, kom, rechtuit, dat is het woord!

Hanna

Nu ja, m'n vryer is aan 't ministerie...

Louise

Ah, ah!

Hanna

Hy is urist. Mevrouw weet wel

Wat dat beduidt, nietwaar?

Louise

Ten-naaste-by.

Hanna

Nu, telkens als er een minister valt...

Dat noemt men zo, ik weet niet recht waarom,

Maar als-i... plaats moet maken voor een ander,

Dan komt er wat beweging in de zaken.

Dan zet men hier-en-daar een paardje op stal,

Een ander schuift wat op...

Louise

Ah, ik begryp!

En hoeveel maal moet een minister vallen,

Voor gy en hy... hoe is z'n naam?

Hanna

De Vries,

Albert de Vries.

Louise

Voor gy en Albert huwt?

Hanna

Hoeveel? Dat weet ik niet. De kans staat goed:

Ze vallen tegenwoordig nogal dikwyls.

De Walbourg bedekt het gelaat met de handen, als om haar lach te verbergen.

Louise,

opstaande, buigt zich over haar heen

Die watten doen je goed... bedek je goed!

Hanna

Nietwaar, mevrouw, het is een kostlyk middel.

Louise,

weder plaats nemende

En hoeveel brengt hem die betrekking op?

Hanna

Dat mocht wel beter zyn, maar 't is wel e-

nigszins z'n eigen schuld, mevrouw. Hy meent

Dat hy te goed is voor urist, omdat-i...

Ja, dát 's een ongeluk, mevrouw! Omdat

Hy... verzen maken kan. Hy is...

Louise

Poëet?

Hanna

Precies! Dát is een kwaal! Hy noemt de dingen

Heel anders dan ze zyn of heten, en

Ik gaf m'n beste zondagskleed er voor,

Om hem verlost te zien van...

Louise

Poëzie?

Hanna

Van poëzie, zoals-i 't noemt. Ik weet

Tot-nog-toe niet wat hy er mee bedoelt,

En heb er geen verstand van. Maar me dunkt

Men hoeft de dingen niet zo op te sieren.

Dat is onnodig werk, want ja is ja,

En neen is neen, nietwaar, en daarmee uit!

Louise

Maar is zyn poëzie dan leugen?

Hanna

N...een,

Maar... waarheid, ronde flinke waarheid ook niet,

En ik begryp er niets van...

Herman treedt binnen.
Louise. Hanna. De Walbourg. Herman.

Herman,

nors

Goeden dag!

Hy valt plomp neer op den stoel by het tafeltje waarop 't glas met bloemen staat, en laat het hoofd op de hand zinken.

Hanna

Dat is m'n broeder. Herman, heb je nieuws?

Herman,

a.v.

Ik weet nu iets... z'n naam! Hy heet Van Weert,

Een Graaf, of zowat!

Louise

Hoe?

Herman,

a.v.

Ik zal 'm graven!

Louise

Wat is er?

Herman

Stil, juffrouw, dat 's ónze zaak!

De Walbourg,

zich naast den stoel der Koningin plaatsende

Kom zuster, laat ons gaan... 't is hier niet goed.

Louise,

haar afwerende

Ik blyf! Spreek op, m'n vriend, misschien kan ik

Je helpen in je zaak met graaf Van Weert.

Ik ken hem, en ik zou misschien...

Herman

Ta... ta...

Juffrouw, mevrouw, of wat je bent, ik wens

Je geen geluk met zulk een kennis! En ik doe

M'n zaken zelf.

Hanna

Maar Herman, wees beleefd!

Herman,

in woede opstaande

Beleefd? Wie durft hier spreken van beleefdheid?

Eis van een dollen stier beleefdheid... niet van my!

Beleefd? O God, als alles in me brandt

Van razerny? Beleefd? Ik wil den hond,

Den lagen laffen booswicht, als dit glas

Verpletteren tot gruis!

Hy werpt het glas op den grond.

Met deze vuist

Wil ik hem knypen, tot z'n schurkeziel

Hem ettrend neus en oren uitspat... en: beleefd?

'k Wil met m'n tanden hem het hart vermalen,

De vuile bry hem spuwen in 't gezicht...

Beleefd? O God, myn Hansje!

Hy valt snikkend op den stoel, en met het hoofd op beide handen neer.

Hanna,

hem liefkozende

Lieve Herman!

De Walbourg

Kom, zuster! Waarlyk, 't is voor u niet goed...

De Koningin staat als in beraad om te vertrekken.

Herman,

opstaande

Niet goed? Niet goed? Wie, wat, is hier niet goed?

Is 't hier voor jou niet goed genoeg, juffrouw?

Dan zal je blyven! Wat is hier niet goed,

Jy, lieve kennis van den graaf Van Weert?

Zeg, ben jyzelf wel goed? Ben jy te goed

Misschien, om hier te horen wat ik zeg?

Is jou wellicht m'n taal niet fyn genoeg?

Ga heen dan... blyf... o God, ik kan niet meer!

Hy valt uitgeput op den stoel neer. Op 't ogenblik dat de Koningin vertrekken wil, treedt Albert de kamer in. Zy en De Walbourg blyven, niet geheel op den achtergrond, enigszins zywaarts staan.
Hanna. Herman. Albert. Louise. De Walbourg.
De eredame schynt Louise te willen bewegen heen te gaan
, doch deze weert haar af, en luistert met blykbare aandacht naar 't gesprek der personen op den voorgrond.

Albert

Nu weet ik meer... ja, byna alles, denk ik!

De zaak is in de hele buurt bekend.

En niet alleen wie 't was, maar ook waarom.

Ja, 't is een praatje door de ganse stad,

Een ieder weet er 't zyne van te zeggen.

Jouw naam, m'n beste Hansje, is op de tong

Van iedereen!

Hanna

Goddank dat moeder dood is!

Albert

En nóg een naam!

Herman

Van Weert, dat spreekt vanzelf.

Albert

Neen, nog een andre naam... de koningin!

Louise,

vooruittredende

De koningin?

Albert,

beleefd groetend

De koningin, mevrouw!

Tot Herman en Hansje

Men zegt dat zy... dat zy... de minnares

Is van Van Weert.

Louise

Man, ben je dol!

Albert

En dat

Het heel schandaal gezocht is, om...

Louise

Myn God!

Hoe? Welk schandaal?

Albert

't Schandaal hier op den trap...

Gezocht is, om verdenking af te leiden.

De Koningin keert zich snel om, en schynt haastig te willen vertrekken. Ze blyft evenwel alweder op den achtergrond staan, en luistert met zichtbare aandacht.

Herman

Ha, dát geeft licht! Dat zal de koning weten!

Ik ga tot hém...

Hanna

Dat zal je niet!

Herman

Hoe nu?

Hanna

Ik zeg, dat zal je niet, dat zal je niet!

Als je myn rust iets geldt, zal je dat niet!

O Herman, hoor my! Was, na vaders dood,

Je Hansje u niet gehoorzaam als een kind?

Heb ik je niet als vader steeds geëerd?

Je had er recht op, broeder, dát is waar!

Maar... als ik ooit je vreugd gaf, als ik ooit

Je zorg beloonde met aanhanklykheid

En liefde... en als jy ooit je Hansje liefhad...

Dan smeek ik je, ga niet!

Herman

Je eer!

Hanna

Myn eer

Woont hier, en niet in het paleis des Konings.

Hier ben ik braaf en goed geweest, en hier

Heb ik beloofd, toen moeder stierf, voor u

Een vrouw, een zuster, en een kind te zyn.

Hier heb ik dag en nacht gearbeid, Herman!

Hier is m'n heiligdom, hier woont m'n eer!

Hier is de tempel van m'n hoogheid, die

Getuigenis noch wraak behoeft... ga niet!

Herman

Het adellyk kanalje...

Hanna

Oordeel niet!

Ons minder nog dan andren voegt het oordeel:

Wy weten, Herman, hoe de schyn bedriegt.

En... en... al ware 't anders: mogen wy

Het gif der tweedracht in de harten zaaien?

Die arme Koningin te schande...

Louise,

snel vooruittredend

Ja, dat moet!

Dat zyt gy aan uw eigen eer verplicht.

Hanna

'k Ben aan m'n eer verplicht om goed te zyn,

Niet om beulin te wezen van 'n ander!

Louise

Ge zyt uzelf de naaste...

Hanna

Juist daarom

Werp ik mezelf geen bloedschuld op 't geweten!

Louise

Ge hebt een broeder...

Hanna

Zy een echtgenoot!

Louise

Ge zyt verloofd...

Hanna

Zy ook, en méér: gehuwd!

Louise

De ganse buurt wyst u met vingers na...

Hanna

Haar treft de vloek van 't hele land!

Louise

Ge hebt

Niets dan uw eerlyke armoe...

Hanna

Dat is meer

Dan haar geschonden hoogheid wezen zou!

Louise.

Ge zult eens moeder zyn...

Hanna

Zy is het reeds!

Louise

Uw kindren hebben recht op goeden naam...

Hanna

Die moeten zy zichzelven maken...

Herman,

die gedurende dit laatste toneel z'n zuster met verbazing heeft aangestaard

Hanna,

Ik ken je niet... m'n God, je bent veranderd!

Vanwaar opeens die toon, die stem, die blik...

Hanna,

de beide handen tegen de borst drukkende

Hier staat het, Herman, hier! Daar is een kracht,

Uit hoger kracht gesproten, die het hart

Des mensen opheft... gloed die alles kleurt,

Die 't lage hoog maakt... Albert, Albert,

O, nu begryp ik poëzie! Ik wil niet laag,

Niet klein, gemeen, zyn... neen, ik wil niet!

Heeft zy misdaan, die arme koningin,

Dan zal 't besef haar foltren zonder my.

Ik wil myn deel niet aan de marteling

Die zeker eens 't gevolg is van haar fout.

En als ze eens jammerend haar val vervloekt,

Zal niet myn naam gemengd zyn in dien vloek!

Louise

Dit alles is wel zeer grootmoedig, maar...

Uw plicht is toch, den Koning...

Hanna

Neen, neen, neen!

Louise

Dan ga ikzelf.

Hanna

Gy, gy, mevrouw? Hoe... gy?

Louise

Ikzelf. Ik zal hem zeggen dat...

Hanna,

terwyl zy de Koningin 't pakjen aanbiedt, op strengen toon

Mevrouw,

Ziehier de stof voor uw japon terug:

Ik heb geen tyd, voor U te werken... ga!

Op dit ogenblik steekt iemand als lakei gekleed, het hoofd door de deur, en komt behoedzaam binnen. De Koningin treedt zywaarts terug.
Hanna. Albert. Hesselfeld
, als lakei. Herman. Enigszins achterwaarts, Louise en De Walbourg.

Hesselfeld

Ben 'k hier terecht by juffrouw Hanna Smit?

Myn heer, een heer van 't hof, heeft van de zaak

Gehoord...

Herman,

ruw

Van welke zaak?

Hesselfeld.

Nu ja... de zaak

Die ieder weet...

Herman,

a.v.

Wat gaat jouw heer dat aan?

Hesselfeld

Hy weet hoe schandlyk gy belasterd zyt,

En hoe de graaf Van Weert... men raadt u aan,

Te klagen by den Koning. Graaf Van Weert

Wás op Louise's Rust... er zyn getuigen.

Men wil u bystaan, uit... rechtvaardigheid,

Uit menslykheid, ja... uit menslievendheid,

En... om de goeie zeden...

Louise,

snel vooruittredende

Scheer je weg!

't Lakeienpak flatteert je, Hesselfeld!

Het past je!

Hesselfeld

Majesteit!

Allen

De koningin!

Hanna laat het pakje vallen. Pauze. Hesselfeld die vertrekken wil, wordt door Louise met 'n gebiedende beweging van de hand teruggeroepen.

Louise

Raap op!

Hesselfeld gehoorzaamt, en biedt Hanna, in gebogen houding het pakjen aan. Pauze. Nadat Hanna 't pakje heeft aangenomen, wyst Louise Hesselfeld de deur. Hy sluipt bukkend heen.
Hanna
, Louise. De Walbourg. Albert. Herman.

Louise

Vaarwel... of neen: tot weerziens, Hanna!

Ik mag wel Hansje zeggen... niet? Dat stemt

Met myn gevoel voor u! By God, ik heb

Wel lager titels...

Ze strekt de handen over Hansje's hoofd uit.

Wees gezegend, edel kind!

Voor het scherm valt, staren Hanna, Herman en Albert haar enige ogenblikken in sprakeloze verbazing na.