IV
De Paryzenaars, verleid misschien door het voorbeeld van Bekasi, hebben dezer dagen enige luidruchtige pogingen gedaan om... ja om wát eigenlyk?
De Marseillaise is gezongen. Er is geroepen: Vive Rochefort! Het fameuse air des lampions is aangeheven. Er is door politiemannen gehouwen, door militairen geschoten. Er ‘hebben vele arrestatiën plaats gehad’ (dagbladstyl). De rust is hersteld (nog eens: dagbladstyl).
En wat wilde men eigenlyk te Parys en te Bekasi?
Het antwoord op die vraag zou moeilyker te geven zyn dan het schynt. Een bevolking lydt, als een individu, soms aan boos humeur, en dat is niet gemakkelyk tevreden te stellen. Het ligt in de natuur van den mens, zich nu en dan te willen wryven aan den scherpen kant van een of ander gevaar, en als dan ten laatste de schuring pyn doet... welaan, dit geeft reden of voorwendsel tot klacht, en er is iets gewonnen. De ‘wreedheden’ die er zeker te Parys weder gepleegd zyn, zullen op rekening komen van l'homme du 2 décembre, en Victor Hugo heeft weer stof tot een nieuwe diatribe. De man heeft reden tot dankbaarheid. Niemand - na Napoleon zelf altoos - heeft aan den coup d'état zoveel te danken als die verzen- en phrasenmaker par excellence. De Notre-Dame de Paris is wat versleten. Niemand zingt of leest de Chansons des rues et des bois. Men begint vry algemeen de Misérables nogal miserabel te vinden. Les légendes des siècles beginnen vry legendair te worden. Wat zou den kleinen schreeuwer resten als hy geen exilé was?
- Maar, zegt ge, hy is geen balling. Er is amnestie.
- Pardon, monsieur! Je suis exilé. Je suis ce qu'il y a de plus exilé. Zeg van m'n verzenmakery wat ge wilt, noem myn Napoléon le petit een voddige, niets bewyzende kyrielle van aaneen gerymelde scheldwoorden, ontzeg me den rang van dichter...
- Ik ben zo vry!
- ...maar laat me den titel van balling!
- Precies! En arm, nietwaar? Arm als Lusignan in la Reine de Chypre: Pauvre exilé sur la terre étrangère... dat kleedt een mens. Waarlyk als ik niet ik was, zou ik een exilé willen zyn. Men scheldt op de Nero's en Caligula's, maar welken vloek zullen de menslievende historieschryvers uitstorten over monsters als Napoleon en Frans Josef, die met één amnestiërende pennestreek zovele personen beroofden van 't enige dat zy bezaten, van hun staatkundig martelaarschap?
Voor drie, vier jaren was een gedeelte van Duitsland overstroomd door gevluchte Hongaren. Te Frankfort vooral wemelde het van politieke vluchtelingen ‘die geen vaderland hadden’. Gelukkige arme mensen! Geen vaderland! Kan men iets voordeligers bedenken?
Men haalt vaak staaltjes aan van bedelaars-bekwaamheid. De een beroept zich op 't aantal zyner onmondige kinderen. De ander is stekeblind geboren. Een derde is lam, enz.
Welnu, het verwondert my dat de gewoonte niet is doorgedrongen, zich aan den weg te zetten met een bord voor de borst: Heb toch medelyden, lieve mensen, met een ongelukkige die zyn vaderland verloren heeft. Me dunkt het zou ‘trekken’, en ik recommandeer dezen nieuwen truc aan de broeders van 't gild dat Lesage beschryft in zyn Don Guzman d'Alfarache, en aan de volgelingen van den H. Labre.
Ik herinner me hoe het amnestie-besluit van de Oostenrykse regering vele Hongaren zeer ongelegen kwam, en menigeen heeft thans moeite om te Pest of te Ofen aan den kost te komen als dagloner of klerk, die te Frankfort zyn positie als ‘overste in afwachting van oorlog’ vry wel wist te doen gelden. De zachtmoedigste van alle heersers is nog altyd keizer Nicolaas, die z'n Polen voortdurend in de gelegenheid stelt in 't buitenland de niet onwinstgevende rol van mishandelde integriteit te spelen. En de wreedheid van Napoleon strekt zich dan ook niet zó ver uit, dat hy de drukpers behandelt met de minachting die zy - voor een zeer groot gedeelte - verdient. Al ontnam hy den armen slachtoffers zyner tyrannie de gelegenheid zich in 't buitenland op ballingschap te verhovaardigen - Victor Hugo blyft, gelyk wy weten, een uitzondering, en de tonnen gouds die men gek genoeg is voor z'n schryvery te betalen, maken dit nog al gemakkelyk - toch ontneemt men in Frankryk aan mannen van half en kwart talent de gelegenheid niet, zich, met behulp van een beetje vervolging, voor hele talenten te doen doorgaan. Rochefort is kandidaat voor de wetgevende vergadering, en zal waarschynlyk gekozen worden. Hy is St Napoleon een mooi kaarsje schuldig.
Zo dom zou men in Holland niet zyn. Elke hier aangestoken lantaarn - ja, al ware 't een electrisch licht - zou in 't land dat zich beroemt op de uitvinding der drukkunst, gedoofd worden in de stikstof van onverschilligheid.
Zal dit veranderen na de uitbreiding der dagbladlitteratuur? Ik geloof het niet.
Nog altyd zyn de aanstaande verkiezingen aan de orde van den dag... in de couranten namelyk, want het volk is onverschillig als altoos. Het is grappig te zien hoe de dagbladen zich beyveren elkander den loef af te steken in 't bezigen of uitvinden - neen, uitvinden doen ze niet - van grote woorden. Als men niet beter wist, zou 't schynen dat alles in rep en roer was, en dewyl dit nu eenmaal zo niet is, mag men vaststellen dat de ‘voorlichters der publieke opinie’, ook al maken zy zich niet schuldig aan 't verzinnen van feiten, reeds daarom leugenaars zyn, wyl hun toon altyd enige octaven hoger is dan de werkelykheid. Woorden en termen als: welzyn des vaderlands, heil der maatschappy, ondergang, vreselyke toekomst, ongelukkig Nederland, enz. moeten door den lezer, als Liebigs vleesextract, enigszins verdund worden ingenomen.
Waar zou 't heen als er waarheid lag in de toonhoogte waarmede men - als doorslaande zangvogels - tegen elkander opbiedt? Vandaag is de redacteur van de -ale of -ieve courant ‘verontwaardigd’. Zeer wel. Maar gister was hy... ‘verontwaardigd’, en eergister was hy almede ‘verontwaardigd’ over de verregaande boosheid van het -ieve of -ale blad. De ‘domheid’, de ‘kwade trouw’, de ‘opzettelyke verkrachting der logica’, waaraan de andere aal of ief zich schuldig maakt, gaat alle grenzen te buiten. Dikwyls merkte men op dat er onjuist gerede-neerd werd, - ei! - maar zó onjuist, zo croustilleus, enorm, kolossaal, pyramidaal onjuist als nu die ale of ieve redacteur... kyk, dat gaat nu alles te boven! Jammer maar dat de aangeklaagde logicicide op zyn beurt even superlativialiter tegen zyn concurrent in marktschreeuwery aan 't schelden is. De lezer zou bezwyken, als hy inderdaad zich moeite gaf om wys te worden uit de kwestie. Maar gelukkig is dit meestal zo niet. Men is zo gewoon aan die verrekte schryfmanier - 't woord styl is er te goed voor - dat men eens voor al weinig notitie neemt van dat geschreeuw, en er dus minder onder lydt dan eigenlyk 't verdiende loon wezen zou van lezers die 't met zulk geschryf voor lief nemen. Jammer is 't echter dat iemand die inderdaad verontwaardigd is, bevreesd wordt lucht te geven aan z'n indrukken, dewyl de uiting daarvan zo licht zou verward worden met de ambachtelyke kunstenmakery. Er zyn er die daarom óf geheel zwygen, óf slechts praten, causeren.
't Is kermis in Den Haag geweest. Er waren dikke dames in menigte. Er waren acrobaten, poffertjesbaksters, kunstmuseën, koorddansers, paardryders, getygerde meisjes - nitras argenti! - juffrouwen die 't hoofd in den bek van een leeuw staken, vrouwen met baarden, ‘Zeeuwse landmeisjes’ die de toekomst voorspelden, kramen met koek, speelgoed en allerlei...
Ach, myn Griekin van '33! Of ze nog altyd zo mooi is?
Nu, op die Griekin na, was 't een behoorlyke kermis. En 't was meer dan dat. Er was voor weinig geld iets te koop, neen sterker nog, er was iets te verkrygen om niet, dat inderdaad niet te versmaden is in deze dagen van vervalste levensmiddelen, hoge belasting en parlementery.
Ik weet niet of myn lezers zich den juisten prys zullen herinneren van een bordje poffertjes. Ook niet of 't hun levendig voor den geest staat hoe groot de rol is die deze gebakjes speelden in de fantasie hunner kindsheid. Een huisvader die verzuimde z'n kroost te onthalen op die lekkerny, zou verdienen door Napoleon geamnestiëerd te worden of publicist in Holland te zyn. Myn kleine meid - Nonni, ieder lezer die zich respecteert behoort haar te kennen - had zich sedert vele weken verheugd in 't vooruitzicht haar hartje eens terdege aan die snoepery op te halen en zie, de daartoe nodige 15 centen - of juister: de dertig centimes, want de Nederlandse pasmunt is tegenwoordig Belgisch - lagen gereed. De kermis brak aan, 't mooiste jurkje werd gekozen, en ze vertrok onder geleide van Rika de meid die my beloofde een kraam te kiezen waar men ‘met zilver’ bediend werd, en te zorgen dat de jongejuffrouw zich niet vuil maken zou. Wat wil men meer voor drie Hollandse stuivers in Belgisch koper!
Doch zie, 't kind bleef wat lang uit naar m'n zin. Ik werd ongerust en vreesde dat ze haar begroting overschryden zou. In myn verbeelding zag ik me reeds vervolgd door een legioen poffertjesvrouwen die my sommeerden voor de hemel weet hoeveel bordjes! En wat kon er bovendien al gebeurd zyn! Overryden, in 't water vallen, dakpannen, schoorstenen, schaken... neen schaken niet. Daartoe is Non te klein. En al ware ze groter, de Hollandse jongelui doen zo iets niet. Ze zyn er te fatsoenlyk toe, en dryven hun buitensporigheden liefst op 1/100 van de ware grootte. 't Is daarmee als met inbraak, roof, diefstal by nacht door meer dan een persoon, allemaal dingen die op schrikbarende wyze afnemen. Flinke misdadigers hebben we niet meer. De kieswet...
Nu, ik was ongerust. Maar zie, daar kwam ze aan met de meid, en ik bespeurde terstond dat er iets byzonders was voorgevallen. Rika, anders een potige Gelderse deern, had iets aetherisch in haar voorkomen dat me sentimenteel stemde, en ook Nonni zelf scheen meer te zweven dan te gaan.
- Wel kinderen, riep ik ze reeds in de verte toe, ben je met zilver bediend, en...
- St, papa er is iets gebeurd dat...
- O m'nheer, als je wist... maar eerst, ziehier!
En met een soort van minachting - niet voor my zozeer, als voor de Belgische centimes - gaf me de meid myn drie stuivers weer.
- Hoe nu, vroeg ik, was de kraam gesloten? Bakte men niet?
- M'nheer, papa... hoor eens... kyk me eens goed aan... ik veracht uw geld... slyk, m'nheer!... ik heb geen lust in aards gebak papa... begeerlykheid des vleses, m'nheer... ik ben... ja, ze is... ja en Rika ook... ja en de jongejuffrouw ook... we zyn, we hebben...
- Ach lieve hemel, riep ik, myn kind is gek geworden!
Nu, 't scheelde niet veel, dat zult ge zien.
- Maar jy, grote lummel van 'n meid...
- Zwyg, m'nheer! Ik ben geen meid, ik ben...
- Ja dat 's waar, zei Non, ze is... en wy zyn...
- Ik ben 'n engel, m'nheer, en de jongejuffrouw ook!
- Gut Rika, wat 'n snelle verandering!
- Ja papa... we hebben de genade, en je kunt je drie stuivers houden.
't Kind noemde me eigenlyk uit oude gewoonte: Dek. Maar ik zal er my nu na dien omkeer aan moeten wennen dat ze papa zegt.
De genade dus! De genade op de kermis! Wie had dat kunnen voorzien!
En nu zyn m'n lezers nieuwsgierig te weten hoe die zaak in haar werk ging. Maar ik noem die nieuwsgierigheid dom. Men moest zich niet verwonderen dat dingen die niets kosten zo makkelyk verkregen worden, en wel beschouwd is 't vreemd dat zulke prettige veranderingen niet dagelyks gebeuren. Men zoekt nog altyd naar 'n blauwe tulp. 't Is moeilyk om Texelse schapen in Durham te herscheppen. Het pogen om hei en duin tot moesgrond te maken, heeft velen geld en tyd gekost. Maar... de genade! Het veranderen van mensen in engelen, iets wat van een spreuk of machtwoord afhangt... ik vind het recht verdrietig dat dit alleen by uitzondering voorvalt. Het moest de ordinairste zaak der wereld zyn.
Gelyk alle goede dingen, was ook ditmaal het buitenkansje uit het Oosten gekomen. De heer Esser snapt de voorspellende ‘Zeeuwse landdames’ haar beste klanten af, en de poffertjes-vrouwen zitten als Niobe, in smart verzonken by haar uitgebrande kraters. Er wordt nergens meer in zilver bediend. Er wordt in 't geheel niet meer bediend. De gehoorzaamste hengst van Oscar Carré is koppig geworden. De gevlekte dames worden vlekkeloos... als andere dames. De clowns hebben hun aardiger bêtises verruild voor een bêtise pour tout de bon, die niemand meer lachen doet. Neen, men lacht in 't geheel niet meer. Zelfs de kakatoea en 't aapje voor de dierentent laten 't hoofd hangen...
Das hat mit seiner Gnaden
Herr Esser uns getan!
Nu ja, 't woord is er uit. De man staat met een kraam op de kermis, verkoopt stichtelyke tractaatjes - of geeft ze weg om niet, en ik hoor zelfs dat hy ze den voorbygangers opdringt - en hy preekt!
Het effect van dat preken heeft men by Rika en Non gezien. Maar ik moet als eerlyk causeur bekennen dat men het niet altyd even snel vat. Ik althans heb hem eens gehoord, en voel me geen engel. Ik heb nog altyd de genade niet, en 't schynt dat myn wedergeboorte veel voeten in de aard heeft. Dat kan aan 't weer liggen. De dag toen ik plaats nam onder Essers hoorders, was zonnig en warm, en de genade heeft bedompte lucht nodig, denk ik. Ook was 't toen geen kermis, en misschien zette de spreker niet zo z'n beste beentje voor als toen hy voelde een wedstryd te voeren met Nonni's lust in poffertjes. Ieder staathuishoudkundige kent den heilryken invloed der concurrentie.
Hoe dit zy, de meid en Non hebben de zaak beet. Het is nu maar te hopen dat het lieve kind niet al te laag zal neerzien op haar tafel van vermenigvuldiging. Wel beschouwd is 2 × 2 = 4 een aardse zaak, en 't is te vrezen dat iemand, eens verlekkerd op hemelse spys, zulke wereldse wysheid zal minachten. En als Rika maar koken wil!
Ik ben zo vry voor te stellen dat voortaan de genade niet zo broksgewys worde uitgedeeld. Per huisgezin, per buurt, per gemeente... ja, dat zou beter zyn. 't Is vreselyk lastig als een der huisgenoten aangestoken is, en de ander niet. Ik zal er Esser over spreken, en hem voorstellen de bekeringen en bloc te doen. Waren we nu dien dag maar mee gegaan, myn vrouw, Max en ik! We lieten 't uit economie. Dat heeft men van die wereldse wysheid!
't Is waar, als ook ik een engel geworden was, zouden de lezers van de Locomotief myn causerie gemist hebben, want men begrypt dat ik me dan te goed achten zou my met gewone dingen bezig te houden.
Badinage à part, dit laatste meen ik. Ik denk over die zaken nog juist zo, als toen in den brief aan Ds Francken schreef, dien men in de Herdrukken vinden kan. Ik begryp dat men gelooft. Maar ik begryp niet, dat men gelovende, zich gedraagt alsof men twyfelde. Wie zeker is van zaligheid, moet - als Nonni en Rika - alle aardse poffertjes minachten, en dat doen, in den regel, de gelovers niet. Die stellen op wereldse zaken een prys die niet strookt met het bewustzyn van hoger eigendom, en dát neem ik kwalyk, niet het geloven zelf.
In weerwil dus van den lachlust dien het gedrag van een Esser moet opwekken, kan men zyn handelwyze van een kant beschouwen die eerbied afdwingt. Er moet niet weinig valse schaamte te overwinnen geweest zyn om zich daar op de hoeken der straten bloot te stellen aan spot en verguizing. Ik stel hem, wat moed aangaat - tenzy men hem krankzinnig noeme, in gewonen zin - boven de apostelen, boven de yveraars onder Diocletiaan. Marteling en dood hebben iets aantrekkelyks. Maar zich daar te posteren als preker - 't woord zelf heeft reeds in 't spraakgebruik een ridicule betekenis - daar te staan galmen over zondeval, zoendood, verlossing, wedergeboorte en den lieven heer Jezus, voor een troep kwajongens die elkaar by de haren trekken en 't certificaat van penurie aan zakdoeken op den bovenlip dragen... kyk, daar hoort wat toe! Van genade heb ik geen verstand, maar dat Esser zelf zalig is, al vat ik dan ook niet hoe hy 't andren maakt, dit staat duidelyk te lezen in Mattheus v vers 3. Hoe men evenwel hem met die zaligmakende armoed van geest als resident in Indië heeft kunnen gebruiken, is weer een van die mysteriën die de armoede van myn geest niet doorgronden kan.
De indische bladen brachten ons in den laatsten tyd herhaaldelyk staaltjes van een soort van rechtspraak die zeker alle leden der Maatschappy tot enz. van den Javaan met vreugde vervult. M'nheer X. heeft z'n jongen geslagen, en is veroordeeld tot gevangenis en boete. ‘Wees niet al te rechtvaardig’, heeft Salomo gezegd, of wie dan den Prediker geschreven moge hebben, en behoudens allen afschuw van prekery, zeg ik dat dien Prediker van harte na. Ik heb nu eenmaal 't geluk niet, door myn tydgenoten begrepen te worden. Men heeft in m'n Havelaar een pleidooi voor vryen arbeid willen zien. Myn stryd tegen hysterie is opgevat als bescherming van dat monster. Myn fulmineren tegen goddienery en leugen is verdraaid in vyandschap tegen waarheid en het goede, enz. enz.
Zo verwacht ik ook dat men my zal voorstellen als een toejuicher van zulke vonnissen. Misschien! Maar dan zou ik er meer van moeten weten, dan my nu mogelyk is, en tot nader bericht gis ik dat men een zeer verkeerden weg opgaat, en aan spelden wil byeenzoeken wat er aan spykers verloren is. Niet de inlandse bediende is de Javaan. Niet de ‘broodheer’ vertegenwoordigt het Europees element in Indië. De Javaan is slaaf, maar er is ter wereld geen onafhankelyker schepsel dan de inlandse huisbediende. De poging om nationale misdaad te boeten door 't al te streng straffen van huiselyke vergrypen, is weer een van die afdwalingen waartegen Jezus reeds waarschuwde toen hy over kemels en muggen sprak. Van werkelyke mishandeling die rechtstreeks onder het bereik der strafwet vallen zoude spreek ik thans niet, maar het toedienen van een paar klappen aan 'n huisbediende kan zeer gevoegelyk onder de overtredingen van de allerlichtste soort worden gerangschikt, daar de gemakkelykheid waarmee een inlandse jongen zich aan de heerschappy van een ruwen meester onttrekt, ons borg staat dat enige vryzinnigheid op dit punt nooit tot ergerlyke gevolgen leiden zal. Wy allen weten by ondervinding hoe de Europese particulier, of de beambte in particuliere verhouding, vaak de speelbal is van de kuren zyner ondergeschikten, en de verwarring dezer verhouding met het politiek misbruik van ons gezag in Indië is baars, bataviaas en dom.
Niemand zal beweren dat slaan goed is. Maar tussen afkeuring en een straf die den betrokkene veel zwaarder treft dan een gezonde wetsuitlegging toelaat, ligt een wyde kloof. Denken de rechters er wel aan, welken indruk het maakt op de betrekkingen van een veroordeelde als deze of gene hem verwyt dat hun zoon, hun broeder ‘in de Oost gezeten heeft’? Herinneren zy zich nog wat dit zeggen wil in de bourgeoise opvatting hier te lande? Ik ken op dit ogenblik een familie die in zak en asse nederzit by de vreselyke tyding dat een harer leden...
Geen halfheid, goed! Bescherm den inlander. Pas de wetten streng toe, onverschillig of daardoor een carrière wordt verbroken, het geluk van ganse familiën verwoest. Maar... dat dan ook die steile integriteit overal heerse! Waar is 't visum repertum van 't lyk myns vermoorden voorgangers? Waar zyn de stukken over den Banjersen oorlog? Waar zyn de rechters van Van Twist? Is er geen huichelary in dat uitziften van 't kleine, in dat doorlaten van het grote?
Liberale ministeriën slaan munt met zulke vonnissen - de behouders zouden 't ook doen - en 't Nederlandse volk is goedig genoeg zich met die munt te laten betalen, of liever het leest niet goed genoeg om te begrypen hoe het gefopt wordt.
By de beschuldiging van huichelary had ik het oog geenszins op de rechtbanken die zulke vonnissen uitspreken. Als Bataviase autoriteiten zyn zy niet geroepen verstand van inlandse zaken te hebben, en zy menen te goeder trouw hun plicht te doen. Maar zy dwalen. Hun roeping ligt niet op politiek gebied, en 't is een ydele poging de Nederlandse schuld aan Java te willen afkopen door het al te streng straffen van een klein vergryp dat één Nederlander jegens een huisbediende begaan heeft.
De halfmaandelykse berichten uit Indië, die voortdurend getuigen van achteruitgang en malaise, laten als naar gewoonte, de bevolking van Nederland koel. Men neemt nu eenmaal geen aandeel in 't wel of wee dat daar ginder genoten of geleden wordt, en er zal een hevige crisis nodig zyn om de belangstelling op te wekken. 't Zou terstond veranderen als er eens een stremming kwam in ‘delegatiën’. Ik stel my hiervan meer dadelyk effect voor dan van een mislukte koffie-oogst, waarin de bevolking hier te lande minder algemeen betrokken is dan men meent. De meer belangryke voordelen die Indië afwerpt worden door enige weinigen genoten en 't eigenlyke Volk heeft er niets aan.
Dat Volk wordt dan ook hoe langer hoe armer, en dit blykt vooral wanneer men het oog slaat op den prys en 't gehalte der levensmiddelen. Er wordt veel ontbeerd, veel geleden. Zonderling is het dat zo weinigen op het denkbeeld komen dat de liberale en conservatieve geneesheren zich zo weinig bemoeien met den practischen kant der zaken. Men berust er in, dat de wyzen in den lande zich by voortduring bezig houden met byzaken, en dat de hoofdzaak: voedsel, de aandacht van die heren niet schynt waardig te zyn. De hoge politiek schynt te bestaan in 't vermyden van alles wat door de natuur der dingen aan de orde van den dag geplaatst is, en - als immer! - gaan zy die zich de liberalen noemen, hierin voor. Gewetenloosheid en plichtverzuim aan beide zyden gelyk stellende, hebben de liberalen dit tegen zich, dat hun leus pretentieuser is:
‘... meent ge dat de woorden juist zyn
Waarmee men 't goede en schone in vakjes deelt,
Als schelpen in de kast van een museum?
Neen, neen, zo ingeworteld is 't onware, dat
De naam zelfs der partyen leugen is.
Wie zich vryzinnig noemt, en liberaal,
Is vaak - en niet als mens alleen, maar ook
Juist in zyn zogenaamde staatsmanskunst -
Zo vastgeroest en stram, zo ónvryzinnig,
Bekrompen en ónliberaal, dat by
Den ramp der zaak, nog de ironie van 't woord
Haar bytend gif in de open wonde spuit,
En 't arme volk, al dankend voor 't genot
Van 't liberaliserend hongerlyden,
Met smart doet uitzien naar de rampen van 't Behoud...’
- Ziet ge wel dat onze markies is overgelopen? Hy is conservatief, geloof me.
Nu, heel griffermeerd is deze causerie niet. En wat het behoud aangaat... och, ik wou dat het vlees en de boter wat goedkoper was! Wat overigens m'n geloof betreft, ik geloof dat de schryver van Deuteronomium groter profeet was dan de ‘Zeeuwse landdames’ op de kermis. Er staat duidelyk in Cap. xxviii vers 31: Uw os zal geslacht worden voor uw ogen, maar gy zult daarvan niet eten. En nog durven sommige betweters beweren dat de bybel geen geschikte lectuur is voor 't Nederlandse volk, foei!
Den Haag, 20 Mei 1869