Ideën, vierde bundel
986.
Inderdaad, we gaan slordig om met de algemene zaak, en vertrouwen haar toe aan den eersten den besten, met minder omzichtigheid dan we besteden zouden aan 't napluizen der ge-tuigschriften van een huisknecht. Deze toch - minder gelukkig dan de Heren Wy & Comp. - moet opgeven hoe hy heet, en vooral waar-i gediend heeft.
Studie, kennis, goede trouw, integriteit, alles saam te vatten in 't herhaaldelyk misbruikt woord: bevoegdheid, wordt alzo van den staatkundigen voorlichter niet gevorderd. Zodra iemand zinsneden weet aaneen te lymen, schynen alle andere hoedanigheden overbodig. Zo werd, enige eeuwen geleden, ieder voor geleerd gehouden, die z'n naam schryven kon.
En verder nog gaat de achteloosheid. Ze wordt niet alleen toegepast op de adviserende leden van den allemans-senaat, maar ook op hen die handelend moeten optreden. Ook van Ministers vordert men geen dienststaat. Ze worden gekozen met minder voorzorg dan 'n surnumerair, dan agenten van politie, dan 'n krant-ombrenger.
Hoe men nu ook het woord ‘Staatkunde’ omschryve, welke eisen men ook stelle aan den ‘Staatsman’, zéker is het, dat men telkens mistasten moet, indien men élke omschryving verwaarloost, indien men géén eisen stelt, hoegenaamd. Hieraan dan ook is toe te schryven dat de natie zich zo in dien Thorbecke vergist heeft. Er was, om 't wrak gebouw te stutten, een balk nodig. Hy leverde een bos onhandig saamgebonden splinters, en - dommer nog dan de kikvorsen in de fabel - men was tevreden. Ja, meer dan tevreden, men juichte, jubelde, hoofdartikelde...
Och, had men zich bytyds geoefend in 't bepalen! (10)