Multatuli.online


984.

Ik sprak in dien brief aan den Koning tevens - en vooral - over 't escamoteren van den twist met Atjeh. Evenals in de voedingskwestie, schyn ik ook daarin ongelyk te hebben. Men moet dus aannemen, óf dat de Ministers die zaak wél hebben aangeroerd in de troonrede, óf dat we niet op gespannen voet staan met dat Ryk.

By de behandeling der jongste Begroting van Nederlands-Indië heeft ook de Tweede Kamer over myn aanklacht weer 't voorgeschreven zwygen in acht genomen. Dit spreekt vanzelf. Om gelyke oorzaak is er vermeden te informeren naar de wyze van werving in Indië. Deze infamie van Van Twist was door my aan 't licht gebracht, en moest dus geïgnoreerd blyven [*] Ik sommeer den Oud-officier van 't Ind. Leger, die te dezer zake in 'n krantartikel my beschuldigde van onwaarheid, zyn laster in te trekken!
(1872)
. Zodra ik 'n verkeerdheid brandmerk, kan de delinquent zeker zyn van straffeloosheid. De Natie neemt daar genoegen mee, en de ‘pers’ zwygt. Toch durven de hoofdartikelschryvende voorlichters van 't Publiek, woorden als ‘recht’, ‘goede trouw’, ‘eerlykheid’, ‘billykheid’ enz. enz. in den mond nemen, en zich aanstellen alsof hun aan die zaken iets gelegen lag!

Wat onze zeer vyandige verhouding met Atjeh aangaat, de Kamper vergeve het my, dat ik hem niet aandurf. De party is niet gelyk. Ik ken die zaak slechts by ondervinding, en was daarin reeds dertig jaren geleden persoonlyk betrokken, gelyk 'n oplettend lezer uit het veertiende hoofdstuk van den Havelaar bekend kan zyn. Dewyl ik dus in m'n oordeel gebonden ben aan de feiten die ik weet, durf ik me niet inlaten met genieën die terstond 'n opinie gereed hebben, nadat ze gister - waarschynlyk van myzelf - voor 't eerst daarvan iets vernamen. Onbekende grootheden putten uit baarse onkunde de vryheid lukraak te zeggen wat hun voor den mond komt, terwyl ik - niet onbekend, en dus verantwoordelyk voor m'n beweringen - me houden moet binnen den kring myner competentie.

* 
Indien een bevoegde my om inlichting verzoekt aangaande de verwikkelingen in den Sumatrasen Noordhoek, zou ik hem volgaarne ten dienste staan. Dat de zaak niet tot helderheid kan gebracht worden uit het Koloniaal archief, spreekt vanzelf. Ook by de Buitenzorgse Secretarie - papier... papier! - is ze slechts zeer gebrekkig bekend. De thans gepensionneerde resident K. Styman die in 1841 of 1842 den Commissaris Mr Merkus op diens reize in de Noord van Sumatra vergezelde, weet er meer van. En ik ook. En de sultan van Atjeh ook. En de radja's van Troemon en Analaboe ook. En eigenlyk de gehele bevolking der landschappen die - enigszins buiten den gezichtskring van 't Kamper krantje - benoorden de evennachtslyn op dat grote eiland gelegen zyn.

Me dunkt overigens, dat de jongste berichten uit Indië - zelfs de niet achtergehoudene! - myn beweringen redelyk wel staven. Eerlang zal men ze volkomen bewaarheid zien. Wat thans geschiedt, stond reeds in '41 op 't program van den generaal Michiels - de Van Damme uit den Havelaar - maar 't plan kon niet uitgevoerd worden om 't geheim artikel in het traktaat van 1824, waarop ik dan ook in den Havelaar doel.