Volledige Werken. Deel 1. Geloofsbelydenis. Max Havelaar [enz]
Aantekeningen en ophelderingen
Aan den schrijver van Max Havelaar De koffieveilingen der handelmaatschapplj
Aan den weleerwaarden heer W. Francken Az. Directeur van het zendelinggesticht te Rotterdam
Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel
Wys my de plaats waar ik gezaaid heb!
Brief aan den gouverneur-generaal in ruste
Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel
Wys my de plaats waar ik gezaaid heb
Vierde hoofdstuk
Voor ik verder ga, moet ik u zeggen dat de jonge Stern gekomen is. Het is een aardig ventje. Hy schynt vlug en bekwaam, maar ik geloof dat hy schwärmt. Marie is dertien jaar. Zyn uitzet is heel netjes. Ik heb hem aan het kopyboek gezet, om zich te oefenen in den Hollandsen styl. Ik ben benieuwd of er spoedig orders van Ludwig Stern zullen komen. Marie zal een paar pantoffels voor hem borduren... voor den jongen Stern, meen ik. Busselinck & Waterman hebben achter het net gevist. Een fatsoenlijk makelaar onderkruipt niet, dat zeg ik!
Den dag na dat kransje by de Rosemeyers, die in suiker doen, riep ik Frits, en gelastte hem my dat pak van Sjaalman te brengen. Ge moet weten, lezer, dat ik in myn gezin zeer stipt ben op godsdienst en zedelykheid. Welnu, den vorigen avond, juist toen ik myn eerste peer had geschild, las ik op het gelaat van een der meisjes, dat er iets in dat vers voorkwam, dat niet pluis was. Ikzelf had niet naar 't ding geluisterd, maar ik had bemerkt dat Betsy haar broodje verkruimelde, en dit was my genoeg. Ge zult inzien, lezer, met iemand te doen te hebben, die weet wat er in de wereld omgaat. Ik liet me dus door Frits dat fraaie stuk van den laatsten avond voorleggen, en ik vond heel spoedig den regel die Betsy's broodje verkruimeld had. Er wordt daar gesproken van een kind dat aan de borst der moeder ligt - dit kan er dóór - maar: ‘dat ternauwernood aan den moederlyken schoot onttogen is’ zie, dit vond ik niet goed - om daarover te spreken, meen ik - en mijn vrouw ook niet. Marie is dertien jaar. Van ‘kool’ of dergelyke, wordt by ons aan huis niet gesproken, maar zó de zaken by den naam te noemen, behoeft ook niet, omdat ik zo op zedelykheid gesteld ben. Ik deed Frits, die dat ding nu eenmaal ‘uitwendig wist’ zoals Stern dit noemt, beloven dat hy het nooit weer opzeggen zou - althans niet voor hy lid van Doctrina wezen zal, omdat daar geen jonge meisjes komen - en toen borg ik het in myn lessenaar, het vers meen ik. Maar ik moest weten of er niet meer in dat pak was, dat aanstoot geven kon. Daar ging ik aan het zoeken en bladeren. Alles lezen kon ik niet, want ik vond er talen in, die ik niet verstond, maar zie, daar viel myn oog op een bundel: ‘Verslag over de Koffiecultuur in de Residentie Menado.’
Myn hart sprong op, omdat ik makelaar in koffie ben - Lauriergracht, No 37 - en Menado is een goed merk. Dus die Sjaalman, die zulke onzedelyke verzen maakte, had ook in koffie gewerkt. Ik zag nu het pak met een heel ander oog aan, en vond er stukken in, die ik wel niet alle begreep, maar die werkelyk kennis van zaken aantoonden. Er waren staten, opgaven, berekeningen met cyfers, waaraan geen rym te bekennen was, en alles was met zulk een zorg en nauwkeurigheid bewerkt, dat ik, ronduit gezegd - want ik houd van de waarheid - op het denkbeeld kwam dat die Sjaalman, als de derde klerk eens uitviel - wat gebeuren kan, daar hy oud en stuntelig wordt - heel goed diens plaats zou kunnen innemen. Het spreekt vanzelf dat ik eerst informatiën nemen zou naar eerlykheid, geloof en fatsoen, want ik neem niemand op het kantoor, voor ik dáárvan zeker ben. Dit is een vast principe van me. Gy hebt het gezien uit myn brief aan Ludwig Stern.
Ik wilde voor Frits niet weten dat ik belang begon te stellen in den inhoud van dat pak, en stuurde hem daarom weg. Het werd my inderdaad duizelig, toen ik zo den enen bundel vóór, den anderen ná, opnam, en de opschriften las. Het is waar, er waren veel verzen onder, maar ik vond veel nuttigs ook, en ik stond verbaasd over de verscheidenheid der behandelde onderwerpen. Ik erken - want ik houd van de waarheid - dat ik, die altyd in koffie gedaan heb, niet in staat ben de waarde van alles te beoordelen, maar, ook zonder deze beoordeling, de lyst der opschrif-ten alleen was reeds kurieus. Daar ik u de geschiedenis van den Griek verteld heb, weet ge reeds dat ik in myn jeugd enigszins ben gelatinizeerd geworden, en hoezeer ik my in korrespondentie onthoud van alle citaten - wat op een makelaarskantoor ook niet te pas komen zou - dacht ik echter by het zien van dat alles: ‘de omnibus aliquid, de toto nihil.’ Of: ‘multa, non multum.’ Maar dit was eigenlyk meer uit een soort van boosheid, en uit zekeren aandrang om de geleerdheid die er voor my lag, in het Latyn aan te spreken, dan wel omdat ik het meende. Want, waar ik het een of ander stuk wat langer inzag, moest ik erkennen dat de schryver me toescheen wel op de hoogte van zyn taak te staan, en zelfs dat hy een grote soliditeit in zyn redeneringen aan den dag legde.
Ik vond daar verhandelingen en opstellen:
Over het Sanskrit, als moeder der Germaanse taaltakken.
Over de straf bepalingen op kindermoord.
Over den oorsprong van den adel.
Over het verschil tussen de begrippen: Oneindige tyd en: Eeuwigheid.
Over de kansrekening.
Over het boek van Job. (Ik vond nog iets over Job, maar dat waren verzen).
Over proteïne in de atmospherische lucht.
Over de staatkunde van Rusland.
Over de klinkletters.
Over cellulaire gevangenissen.
Over de oude stellingen omtrent het: horror vacui.
Over de wenselijkheid der afschaffing van straf bepalingen op laster.
Over de oorzaken van den opstand der Nederlanders tegen Spanje, niet liggende in de begeerte naar godsdienstige of staatkundige vryheid.
Over het perpetuum mobile, de cirkelkwadratuur en den wortel van wortelloze getallen.
Over de zwaarte van het licht.
Over den achteruitgang der beschaving sedert het ontstaan des Christendoms. (Hè?)
Over de Yslandse Mythologie.
Over den Emile van Rousseau.
Over de Civiele Rechtsvordering in zaken van koophandel.
Over Sirius als middelpunt van een zonnestelsel.
Over Inkomende Rechten als ondoeltreffend, onkies, onrechtvaardig en onzedelyk. (Daarvan had ik nooit iets gehoord.)
Over verzen als oudste taal. (Dat geloof ik niet.)
Over witte mieren.
Over het tegennatuurlyke van School-Inrichtingen.
Over de prostitutie in het huwelyk. (Dit is een schandelyk stuk).
Over hydraulische onderwerpen in verband met de rystkultuur.
Over het schynbaar overwicht der westerse beschaving.
Over kadaster, registratie en zegel.
Over kinderboekjes, fabels en sprookjes. (Dat wil ik wel eens lezen, omdat hy op waarheid aandringt.)
Over bemiddeling in den handel. (Dit bevalt me volstrekt niet. Ik geloof dat hy de makelaars wil afschaffen. Maar ik heb het toch terzyde gelegd, omdat er een-en-ander in voorkomt, dat ik gebruiken kan voor myn boek.)
Over successierecht, een der beste belastingen.
Over de uitvinding der kuisheid. (Dat begryp ik niet.)
Over vermenigvuldiging. (Deze titel klinkt heel eenvoudig, maar er staat veel in dit stuk, waaraan ik vroeger niet gedacht had.)
Over zeker soort van geest der Fransen, een gevolg der armoede van hun taal. (Dit laat ik gelden. Geestigheid en armoede... hy kan het weten.)
Over het verband tussen de romans van August Lafontaine en de tering. (Dat wil ik eens lezen, omdat er van dien Lafontaine boeken op zolder liggen. Maar hy zegt, dat de invloed zich eerst openbaart in het tweede geslacht. Myn grootvader las niet.)
Over de macht der Engelsen buiten Europa.
Over het Godsgericht in de middeleeuwen, en thans.
Over de rekenkunde by de Romeinen.
Over armoede aan poëzie by toonzetters.
Over piëtistery, biologie en tafeldans.
Over besmettelyke ziekten.
Over den Moorsen bouwtrant.
Over de kracht der vooroordelen, blykbaar uit ziekten die door tocht veroorzaakt heten te zyn. (Heb ik het niet gezegd dat de lyst kurieus was?)
Over de Duitse eenheid.
Over de lengte op zee. (Ik denk dat op zee alles wel even lang zal wezen als op 't land.)
Over de plichten ener Regering omtrent publieke vermakelykheden.
Over de overeenstemming tussen de Schotse en Friese talen.
Over prosodie.
Over de schoonheid der vrouwen te Nîmes en te Arles, met een onderzoek naar het stelsel van kolonisatie der Phoeniciërs.
Over landbouwkontrakten op Java.
Over het zuigvermogen van een nieuw-model pomp.
Over legitimiteit van dynastieën.
Over de volksletterkunde in Javaanse rhapsoden.
Over de nieuwe wyze van reven.
Over de perkussie, toegepast op handgranaten. (Dit stuk dateert van 1847, dus van vóór Orsini.)
Over het begrip van eer.
Over de Apokryphe boeken.
Over de wetten van Solon, Lykurgus, Zoroaster en Confucius.
Over de ouderlyke macht.
Over Shakespeare als geschiedschryver.
Over de slaverny in Europa. (Wat hy hiermee bedoelt, begryp ik niet.)
Over schroefwatermolens.
Over het souverein recht van gratie.
Over de chemische bestanddelen der Ceylonse kaneel.
Over de tucht op koopvaardyschepen.
Over de opiumpacht op Java.
Over de bepalingen omtrent het verkopen van gif.
Over het doorgraven der landengte van Suez, en de gevolgen daarvan.
Over de betaling van landrenten in natura.
Over de koffiekultuur te Menado (Dit heb ik al genoemd.)
Over de scheuring van het Romeinse ryk.
Over de gemütlichkeit der Duitsers.
Over de Skandinavische Edda.
Over de plicht van Frankryk, om in den Indischen Archipel zich een tegenwicht tegen Engeland te verschaffen. (Dit was in het Frans, ik weet niet waarom?)
Over het azyn maken.
Over de verering van Schiller en Goethe in den Duitsen middelstand.
Over de aanspraken van den mens op geluk.
Over het recht van opstand by onderdrukking. (Dit was in het Javaans. Ik ben dien titel eerst later te weten gekomen.)
Over ministeriële verantwoordelykheid.
Over enige punten in de kriminele rechtsvordering.
Over het recht van een volk, te eisen dat de opgebrachte belasting te zynen behoeve worde aangewend. (Dit was weer in het Javaans.)
Over de dubbele a en de Griekse eta.
Over het bestaan van een onpersoonlyken God in de harten der mensen.
Over den styl.
Over een konstitutie voor het Ryk Insulinde. (Ik heb nooit van dit Ryk gehoord.)
Over het gebrek aan ephelkustiek in onze taalregels.
Over pedanterie. (Ik geloof dat dit stuk met veel kennis van zaken geschreven is.)
Over de verplichting van Europa aan de Portugezen.
Over bosgeluiden.
Over brandbaarheid van water. (Ik denk dat hy sterk water bedoelt.)
Over de melkzee. (Ik heb daarvan nooit gehoord. Het schynt iets te zyn in de nabyheid van Banda.)
Over zieners en profeten.
Over elektriciteit als beweegkracht, zonder week yzer.
Over ebbe en vloed der beschaving.
Over epidemisch bederf in staathuishoudingen.
Over bevoorrechte Handelmaatschappyen. (Hierin komt een-en-ander voor, dat ik nodig heb voor myn boek.)
Over etymologie als hulpbron by ethnologische studiën.
Over de vogelnestklippen aan de Javase zuidkust.
Over de plaats waar de dag aanvangt. (Dat begryp ik niet.)
Over persoonlyke begrippen als maatstaf der verantwoordelykheid in de zedelyke wereld.
Over galanterie.
Over den versbouw der Hebreeën.
Over de century of inventions van den Markies van Worcester.
Over de niet-etende bevolking van het eiland Rotti by Timor. (Het moet goedkoop leven zyn, daar.)
Over het mensen-eten der Bataks en het koppensnellen der Alfoeren.
Over het wantrouwen op de publieke zedelykheid. (Hy wil, geloof ik, de slotemakers afschaffen. Ik ben er tegen.)
Over ‘het recht’ en ‘de rechten.’
Over Béranger als wysgeer. (Dit begryp ik weer niet.)
Over den af keer der Maleiers van den Javaan.
Over de onwaarde van het onderwys op de zogenaamde hogescholen.
Over den liefdelozen geest onzer voorouders, blykbaar uit hun begrippen omtrent God. (Een goddeloos stuk!)
Over den samenhang der zintuigen. ('t Is waar, toen ik hem zag, rook ik rozenolie.)
Over den puntwortel van den koffieboom. (Dit heb ik terzyde gelegd voor myn boek.)
Over gevoel, gevoeligheid, sensiblerie, empfindelei, enz.
Over het verwarren van Mythologie en Godsdienst.
Over de sagoewir in de Molukken.
Over de toekomst van den Nederlandsen handel. (Dit is eigenlyk het stuk dat my bewogen heeft myn boek te schryven. Hy zegt dat er niet altyd zulke grote koffieveilingen zullen gehouden worden, en ik leef voor myn vak.)
Over Genesis. (Een infaam stuk!)
Over de geheime genootschappen der Chinezen.
Over het tekenen als natuurlyk schrift.
Over waarheid in poëzie. (Wel zeker!)
Over de impopulariteit der rystpelmolens op Java.
Over het verband tussen poëzie en mathematische wetenschappen.
Over de Wajangs der Chinezen.
Over den prys der Java-koffie. (Dat heb ik terzyde gelegd.)
Over een Europees muntstelsel.
Over besproeiing van gemene velden.
Over den invloed van de vermenging van rassen op den geest.
Over evenwicht in den handel. (Hy spreekt daarin van wisselagio. Ik heb het terzy gelegd voor myn boek.)
Over het standhouden van Aziatische gewoonten. (Hy beweert dat Jezus een tulband droeg.)
Over de denkbeelden van Malthus omtrent het cyfer der bevolking in verband met de onderhoudsmiddelen.
Over de oorspronkelyke bevolking van Amerika.
Over de havenhoofden te Batavia, Semarang en Soerabaja.
Over bouwkunde, als uitdrukking van denkbeelden.
Over de verhouding der Europese ambtenaren tot de regenten op Java. (Hiervan komt een-en-ander in myn boek.)
Over het wonen in kelders, te Amsterdam.
Over de kracht der dwaling.
Over de werkeloosheid van een Opperwezen by volmaakte natuurwetten.
Over het zoutmonopolie op Java.
Over de wormen in den sagopalm. (Die worden gegeten... bah!).
Over de Spreuken, den Prediker, het Hooglied en de Pantoens er Javanen.
Over het jus primi occupantis.
Over de armoede der schilderkunst.
Over de onzedelykheid van het hengelen. (Wie heeft ooit daarvan gehoord?)
Over de misdaden der Europeeërs buiten Europa.
Over de wapenen der zwakkere diersoorten.
Over het jus talionis! (Alweer een infaam stuk! Daarin kwam een gedicht voor, dat ik zeker allerschandelykst zou gevonden hebben, als ik het uitgelezen had.)
En dit was nog niet alles! Ik vond, om van de verzen met te spreken - er waren er in velerlei talen - een aantal bundeltjes waaraan het opschrift ontbrak, romancen in het Maleis, krygszangen in het Javaans, en wat niet al! Ook vond ik brieven, waarvan
*
vele in talen die ik niet verstond. Sommige waren aan hem gericht, andere dóór hem geschreven, of liever het waren slechts afschriften, doch hy scheen daarmee zeker plan te hebben, want alles was door andere personen getekend voor: gelykluidend met het oorspronkelyke. Dan vond ik nog uittreksels uit dagboeken, aantekeningen en losse gedachten, sommige werkelyk heel los.
Ik had, zoals ik reeds zeide, enige stukken terzyde gelegd, omdat ze my toeschenen in myn vak te pas te komen, en voor myn vak leef ik, maar ik moet erkennen dat ik met de rest verlegen was. Hem het pak terugzenden, kon ik niet, want ik wist niet waar hy woonde. Het was nu eenmaal open. Ik kon niet loochenen dat ik het had ingezien, en dit zou ik ook niet gedaan hebben, omdat ik zo van de waarheid houd, en vruchteloos beproefd had het weer te sluiten, juist zoals het geweest was. Bovendien kon ik niet ontveinzen dat enige stukken die over koffie handelden, my belang inboezemden, en dat ik gaarne daarvan gebruik maken zou. Ik las dagelyks hier-en-daar enige bladzyden, en ik kwam hoe langer hoe meer - Frits zegt: ‘hoe langs zo meer’ maar dit doe ik niet - hoe meer, zeg ik, tot de overtuiging dat men makelaar in koffie moet wezen, om zó juist te weten te komen wat er in de wereld omgaat. Ik ben overtuigd dat de Rosemeyers, die in suiker doen, nooit zo iets onder de ogen hebben gehad.
Nu vreesde ik dat die Sjaalman opeens weer voor me zou staan, en dat hy me weer iets te zeggen hebben zou. Het speet my nu dat ik dien avond de Kapelsteeg was ingegaan, en ik zag in dat men nooit den fatsoenlyken weg verlaten moet. Natuurlyk had hy my om geld gevraagd, en van zyn pak gesproken. Ik had hem misschien iets gegeven, en als hy my dan den volgenden dag die massa schryvery had toegezonden, ware het myn wettig eigendom geweest. Ik zou dan de tarwe hebben kunnen scheiden van het kaf, ik had er de nummers uitgehouden, die ik nodig had voor myn boek, en de rest verbrand, of in de papiermand geworpen, hetgeen ik nu niet doen kon. Want als hy terugkwam, zou ik het moeten leveren, en hy, ziende dat ik belang stelde in een paar stukken van zyn hand, zou al zeer licht te veel daarvoor vorderen. Niets geeft den verkoper meer over-wicht, dan de ontdekking dat de koper om zyn waar verlegen is. Zulk een positie wordt dan ook door een koopman die zyn vak verstaat, zoveel mogelyk vermeden.
Een ander denkbeeld - ik sprak er reeds van - dat bewyzen moge hoe ontvankelyk het bezoeken van de beurs iemand laten kan voor menslievende indrukken, was dit. Bastiaans - dat is de derde bediende die zo oud en stuntelig wordt - was den laatsten tyd van de dertig dagen zeker geen vyf-en-twintig binnen geweest, en als hy aan 't kantoor komt, doet hy nog dikwyls zyn werk slecht. Als eerlyk man ben ik tegenover de firma - Last & Co, sedert de Meyers er uit zyn - verplicht te zorgen dat ieder zyn werk doe, want ik mag niet uit verkeerd begrepen medelyden of overgevoeligheid, het geld van de firma wegwerpen. Zó is myn principe. Ik geef liever dien Bastiaans uit myn eigen zak een driegulden, dan dat ik voortga hem de zevenhonderd gulden 's jaars uit te betalen, die hy niet meer verdient. Ik heb uitgerekend dat die man sedert vier-en-dertig jaren, aan inkomen - zo van Last & Co, als vroeger van Last & Meyer, maar de Meyers zyn er uit - genoten heeft de som van byna vyftien duizend gulden, en dat is voor een burgerman een aardig sommetje. Er zyn er weinig in dien stand, die zoveel bezitten. Recht tot klagen heeft hy dus niet. Ik ben op deze berekening gekomen door dat stuk van Sjaalman over de multiplikatie.
Die Sjaalman schryft een goede hand, dacht ik, hy zag er armoedig uit, en wist niet hoe laat het was... hoe zou het wezen, dacht ik, als ik hem de plaats van Bastiaans gaf? Ik zou hem in dat geval zeggen dat hy my ‘m'nheer’ moest noemen, maar dit zou hyzelf wel begrypen, want een bediende kan toch zyn patroon niet by den naam aanspreken, en hy ware misschien voor zyn leven geholpen. Hy zou kunnen beginnen met vier- of vyfhonderd gulden - onze Bastiaans heeft ook lang gewerkt voor hy tot zevenhonderd opklom - en ik had een goede daad gedaan. Ja, met driehonderd gulden zou hy wel kunnen beginnen, want daar hy nooit in zaken geweest is, zou hy de eerste jaren als leertyd kunnen beschouwen, wat dan ook billyk is, want hy kan zich niet gelykstellen met mensen die veel gewerkt hebben. Ik ben zeker dat hy met tweehonderd gulden tevreden zou zyn.
*
Maar ik was niet gerust over zyn gedrag... hy had een sjaal om. En bovendien, ik wist niet waar hy woonde.
Een paar dagen daarna, waren de jonge Stern en Frits te zamen op een boekverkoping geweest in het Wapen van Bern. Ik had Frits verboden iets te kopen, maar Stern, die ruim zakgeld heeft, kwam met enige prullen thuis. Dat is zyn zaak. Doch zie, daar vertelde Frits dat hy Sjaalman gezien had, die by de verkoping geëmployeerd scheen. Hy had de boeken uit de kasten genomen, en die op de lange tafel voortgeschoven naar den afslager. Frits zei dat hy zeer bleek zag, en dat een heer die daar het opzicht scheen te hebben, hem bekeven had omdat hy een paar jaargangen van de Aglaia had laten vallen, wat ik dan ook zeer onhandig vind, want dit is een allerliefste verzameling van dameshandwerken. Marie heeft het samen met de Rosemeyers, die in suiker doen. Ze knoopt er uit... uit de Aglaia meen ik. Maar onder dat kyven had Frits gehoord dat hy vyftien stuivers daags verdiende. ‘Denk je dat ik van plan ben vyftien stuivers daags aan jou weg te gooien?’ had die heer gezegd. Ik rekende uit dat vyftien stuivers daags - ik denk dat de Zon- en feestdagen niet tellen, anders had hy een maand- of jaargeld genoemd - tweehonderd vyf-en-twintig gulden 's jaars uitmaken. Ik ben snel in myn besluiten - als men zo lang in zaken is, weet men altyd terstond wat men te doen heeft - en den volgenden morgen vroeg was ik by Gaafzuiger. Dat is de boekhandelaar die de verkoping gehouden had. Ik vroeg naar den man die de Aglaia had laten vallen.
- Die heeft zyn congé, zei Gaafzuiger. Hy was lui, pedant en ziekelyk.
Ik kocht een doosjen ouwels, en besloot terstond het met onzen Bastiaans nog wat aan te zien. Ik kon er niet toe besluiten een oud man zo op straat te zetten. Streng, maar, waar het wezen kan, zachtmoedig, is altyd myn principe geweest. Ik verzuim echter nooit, iets te vernemen wat te pas kan komen in de zaken, en daarom vroeg ik aan Gaafzuiger waar die Sjaalman woonde? Hy gaf my het adres, en ik schreef het op.
Ik peinsde gedurig over myn boek, maar daar ik van waarheid houd, moet ik ronduit zeggen dat ik niet wist, hoe ik het daarmee zou aanleggen. Eén ding staat vast: de bouwstoffen die ik in Sjaalmans pak gevonden had, waren belangryk voor de makelaars in koffie. De vraag was maar, hoe ik handelen moest om die bouwstoffen behoorlyk te schiften en byeen te brengen. Ieder makelaar weet van hoeveel gewicht een goede sortering der kavelingen is.
Maar... schryven - buiten de korrespondentie met de principalen - ligt zo niet in myn kring, en toch voelde ik dat ik schryven moest, omdat misschien de toekomst van het vak er van afhangt. De inlichtingen die ik in de bundels van Sjaalman vond, zyn niet van dien aard, dat Last & Co het nut daarvan voor zich alleen kunnen houden. Als dit zo ware, begrypt ieder dat ik niet de moeite zou nemen een boek te laten drukken, dat Busselinck & Waterman ook te lezen krygen, want wie een konkurrent op den weg helpt, is een gek. Dit is een vast principe van me. Neen, ik zag in dat er een gevaar dreigt, dat de hele koffiemarkt bederven zou, een gevaar dat alleen door de vereende krachten van alle makelaars kan worden afgeweerd, en zelfs is het mogelyk dat deze krachten daartoe niet eens voldoende zyn, en dat ook de suikerraffinadeurs - Frits zegt: raffineurs, maar ik schryf nadeurs. Dit doen de Rosemeyers ook, en die doen in suiker. Ik weet wel dat men zegt: geraffineerde schelm, en niet: geraffinadeerde schelm, maar dit is omdat ieder die met schelmen te doen heeft, zich zo kort mogelyk van de zaak af helpt - dat ook de raffinadeurs dan, en de handelaren in indigo er by nodig zullen wezen.
Als ik zo al schryvende nadenk, komt het me voor, dat zelfs de scheepsrederyen er enigszins in betrokken zyn, en de koopvaardyvloot... zeker, dit is waar! En de zeilemakers ook, en de minister van financiën, en de armbesturen, en de andere ministers, en de pasteibakkers, en de galanteriekramers, en de vrouwen, en de scheepsbouwmeesters, en de groothandelaars, en die in 't klein verkopen, en de huisbewaarders, en de tuinluî.
En - het is zonderling, hoe de gedachten onder 't schryven in iemand opkomen - myn boek gaat ook de molenaars aan, en de dominees, en hen die Hollowaypillen verkopen, en de likeurstokers, en de pannebakkers, en de mensen die van staatsschuld leven, en de pompemakers, en de touwslagers, en de wevers, en de slagers, en de klerken op een makelaarskantoor, en de aandeelhouders van de Nederlandse Handelmaatschappy, en eigenlyk, wel beschouwd, alle anderen ook...
En den Koning ook... ja, den Koning vooral!
Myn boek moet de wereld in. Daaraan is niets te doen! Laat dan Busselinck & Waterman het ook te lezen krygen... afgunst is myn zwak niet. Maar knoeiers en onderkruipers zyn ze, dat zeg ik! Ik heb 't vandaag nog aan den jongen Stern gezegd, toen ik hem in Artis introduceerde. Hy mag het gerust schryven aan zyn vader.
Zo zat ik dan voor een paar dagen nog vreselyk in den brand met myn boek, en zie, Frits heeft my op den weg geholpen. Ik heb dit hemzelf niet gezegd, omdat ik niet goed vind iemand te laten merken, dat men verplichting aan hem heeft - dit is een principe van me - maar wáár is het. Hy zei dat Stern zo'n knappe jongen was, dat hy zulke snelle vorderingen in het Hollands maakte, en dat hy Duitse verzen van Sjaalman in het Hollands vertaald had. Ge ziet, de verkeerde wereld was in myn huis: de Hollander had in het Duits geschreven, en de Duitser vertaalde in het Hollands. Als ieder zich by zyn eigen taal had gehouden, zou er moeite gespaard zyn. Maar, dacht ik, als ik myn boek door dien Stern schryven liet? Als ik er wat by te voegen heb, schryf ikzelf van tyd tot tyd een hoofdstuk. Frits kan ook helpen. Hy heeft een lystje van woorden die met twee e's geschreven worden, en Marie kan in het net schryven. Dat is metéén voor den lezer een waarborg tegen alle onzedelykheid, want dit begrypt ge toch, dat een fatsoenlyk makelaar aan zyn dochter niets in handen geven zal, wat niet strookt met de zeden en het fatsoen. Ik heb de beide jongens toen over myn plan gesproken, en ze vonden het goed. Alleen scheen Stern, die een tint van letterkunde over zich heeft - zoals veel Duitsers - stem te willen hebben in de wyze van uitvoering. Dit beviel me nu wel niet, maar omdat de voorjaarsveiling op hand is, en ik van Ludwig Stern nog geen orders heb, wilde ik hem niet te sterk kontrariëren. Hy zei dat: ‘als de borst hem gloeide van gevoel voor het ware en schone, geen macht ter wereld hem beletten kon de tonen aan te slaan, die met zulk een gevoel overeenstemmen, en dat hy veel liever zweeg, dan zyn woorden omklemd te zien door de onterende kluisters der alledaagsheid.’ - Frits zegt: schheid, maar dat doe ik niet. 't Woord is lang genoeg zo. - Ik vond dit nu wel heel gek van Stern, maar myn vak gaat me voor alles, en de Oude is een goed huis. We stelden dus vast:
Ik nam met alles genoegen, want er was grote haast by myn boek. Stern had den volgenden dag zyn eerste hoofdstuk gereed, en ziedaar, lezer, de vraag beantwoord, hoe het komt dat een makelaar in koffie - Last & Co, Lauriergracht No 37 - een boek schryft, dat naar een roman gelykt.
Nauwelyks echter was Stern aan zyn werk begonnen, of hy stuitte op moeilykheden. Buiten de zwarigheid om uit zoveel bouwstoffen het nodige uit te zoeken en te rangschikken, kwamen er gedurig in de handschriften woorden en uitdrukkingen voor, die hy niet begreep, en die ook my vreemd waren. Het was meestal Javaans of Maleis. Ook waren hier-en-daar verkor-tingen aangebracht, die moeilyk te ontcyferen waren. Ik zag in, dat wy Sjaalman nodig hadden, en daar ik het voor een jong mens niet goed vind, dat hy verkeerde konnectiën aanknoopt, wilde ik noch Stern noch Frits daarheen zenden. Ik nam wat suikergoed mee, dat overgebleven was van den laatsten kransavond - want ik denk altyd aan alles - en ik zocht hem op. Schitterend was zyn verblyf niet, maar de gelykheid voor alle mensen, dus ook wat hun woningen aangaat, is een hersenschim. Hyzelf had dit gezegd in zyn verhandeling over de aanspraken op geluk. Bovendien, ik houd niet van mensen die altyd ontevreden zyn.
Het was op een achterkamer in de Lange-leidse-dwarsstraat. In het onderhuis woonde een uitdrager die allerlei dingen verkocht, kopjes, schoteltjes, meubels, oude boeken, glaswerk, portretten van Van Speyk, en zo al meer. Ik was zeer bang iets te breken, want in zo'n geval vorderen de mensen altyd meer geld voor de zaken dan ze waard zyn. Een klein meisje zat op den stoep, en kleedde haar pop aan. Ik vroeg of m'nheer Sjaalman daar woonde? Ze liep weg, en de moeder kwam.
- Ja, die woont hier, meneer. Gaat uwee maar de trap op, na 'et eerste pertaal, en dan de trap na 'et tweede pertaal, en dan nog 'en trap, en dan is uwee-d-er. Myntje, ga 'es eefe segge datter 'en heer is. Wie kanse segge dat er is, meneer?
Ik zei dat ik m'nheer Droogstoppel was, makelaar in koffie, van de Lauriergracht, maar dat ik mezelf wel zou aandienen. Ik klom zo hoog als gezegd was, en hoorde in het derde portaal een kinderstem zingen: strakjes komt vader, die zoete papa. Ik klopte, en de deur werd geopend door een vrouw of dame - ik weet zelf niet recht wat ik er van maken moest. Ze zag zeer bleek. Haar trekken droegen sporen van vermoeidheid, en deden me denken aan myn vrouw als de was beredderd is. Ze was gekleed in een wit lang hemd of jak zonder schoot, dat haar tot de knieën hing, en aan de voorzyde met een zwart speldje was vastgemaakt. In plaats van een behoorlyke japon of rok, droeg ze daaronder een stuk donker gebloemd lynwaad, dat enige malen om het lyf gewikkeld scheen, en haar heupen en knieën vry nauw omsloot. Er was geen spoor van plooien, wydte of omvang, zoals dit by een vrouw toch behoort. Ik was bly dat ik Frits niet gezonden had, want haar kleding kwam me zeer onkies voor, en het vreemde daarvan werd nog verhoogd door de losheid waarmee ze zich bewoog, als vond ze zich heel goed zo. Ze scheen volstrekt niet te weten dat ze er niet uitzag als andere vrouwen. Ook kwam het me voor, dat ze volstrekt niet verlegen was over myn komst. Ze verborg niets onder de tafel, verschoof de stoelen niet... in één woord, ze deed niets van wat toch het gebruik is, als er een vreemdeling komt van een deftig voorkomen.
Ze had, als een Chinese, de haren achterover gekamd, en die achter het hoofd in een soort van strik of knoop saâmgebonden. Later heb ik vernomen dat haar kleding een soort van Indische dracht is, die ze daar-te-lande sarong en kabaai noemen, maar ik vond het heel lelyk.
- Is u juffrouw Sjaalman? vroeg ik.
- Wien heb ik de eer te spreken? zeide zy, en wel op een toon waarin iets lag, alsof ook ik wat eer had moeten brengen in myn vraag.
Nu, van komplimenten houd ik niet. Met een principaal is dit wat anders, en ik ben te lang by de zaken, om myn wereld niet te kennen. Maar om daar veel omslag te verkopen op een derde verdieping, vond ik niet nodig. Ik zei dus kort af: ‘dat ik M'nheer Droogstoppel was, makelaar in koffie, Lauriergracht No. 37, en dat ik haar man spreken wilde.’
Ze wees my een matten stoeltjen aan, en nam een klein meisje op den schoot, dat op den grond zat te spelen. De kleine jongen dien ik had horen zingen, zag me strak aan, en bekeek me van het hoofd tot de voeten. Die scheen ook volstrekt niet verlegen! Het was een knaapje van een jaar of zes, ook al vreemd gekleed. Zyn wyd broekje reikte ternauwernood tot de helft van de dy, en de beentjes waren bloot van daar tot aan den enkel. Heel indecent, vind ik. ‘Kom je om papa te spreken?’ vraagt hy my opeens, en ik begreep terstond dat de opvoeding van dat knaapje veel te wensen overliet, anders had hy: ‘komt u’ gezegd, Maar omdat ik met myn houding verlegen was, en wel wat praten wilde, antwoordde ik:
- Ja, kereltje, ik kom om je papa te spreken. Zou hy spoedig komen, denk je?
- Dat weet ik niet. Hy is uit, en zoekt geld om een verfdoos voor my te kopen. (Frits zegt: verwdoos, maar dit doe ik niet. Verf is verf, en geen verw.)
- Stil, myn jongen, zei de vrouw. Speel wat met je prenten, of met de Chinese speeldoos.
- Je weet immers dat die m'nheer gister alles heeft meegenomen. Ook zyn moeder noemde hy: je, en er scheen een ‘heer’ geweest te zyn, die alles ‘meegenomen had’... een vrolyk bezoek! De vrouw scheen ook niet opgeruimd, want tersluik wiste zy haar oog af, terwyl zy het kleine meisje by haar broertje bracht. ‘Dáár, zeide zy, speel wat met Nonni.’ Een rare naam. En dit deed hy.
- Wel juffrouw, vroeg ik, verwacht u spoedig uw man?
- Ik kan het niet bepalen, antwoordde zy.
Daar liet opeens de kleine jongen, die met zyn zusje schuitjevaren gespeeld had, deze in den steek, en vroeg my:
- M'nheer, waarom zeg je tegen mama: juffrouw?
- Hoe dan, kereltje, zei ik, wat moet ik dan zeggen?
- Wel... zoals andere mensen! Juffrouw is de vrouw beneden, die schotels verkoopt.
Nu ben ik makelaar in koffie - Last & Co, Lauriergracht No. 37 - we zyn met ons dertienen op 't kantoor, en als ik Stern mee reken, die geen salaris ontvangt, zyn er veertien. Welnu, myn vrouw is: juffrouw, en moest ik nu tegen dát mens: mevrouw zeggen? Dat ging toch niet! Ieder moet in zyn stand blyven, en wat meer is, gister hadden de deurwaarders den boel weggehaald. Ik vond m'n: juffrouw dus wél, en bleef er by.
Ik vroeg waarom Sjaalman zich niet by my had aangemeld om zyn pak terug te halen? Ze scheen er van te weten, en zei, dat zy op reis waren geweest, en wel naar Brussel. Dat hy daar voor de Indépendance gewerkt had, maar dat hy er niet had kunnen blyven, omdat zyn artikels oorzaak waren dat het blad aan de Franse grenzen zo dikwyls werd afgewezen. Dat ze sedert enige dagen in Amsterdam teruggekeerd waren, wyl Sjaalman hier een betrekking zou krygen...
- Zeker by Gaafzuiger? vroeg ik.
Ja, dat was het! Maar dit was tegengelopen, zeide zy. Nu, hiervan wist ik meer dan zyzelf. Hy had de Aglaia laten vallen, en
*
was bovendien lui, pedant en ziekelyk... dáárom was hy weggejaagd.
- En, ging ze voort, dat hy zeker dezer dagen by my komen zou, en misschien wel juist naar my toe was, om antwoord te vragen op het verzoek dat hy my gedaan had.
Ik zei dat Sjaalman maar eens komen zou, maar dat hy niet moest schellen, want dit is zo lastig voor de meid. Als hy wat wachtte, zei ik, zou de deur wel eens opengaan, als er iemand uit moest. En toen ging ik heen, en nam myn bruidsuikers weer mee, want ronduit gezegd, het beviel me daar niet. Ik voelde me niet op myn gemak. Een makelaar is toch geen kruier, en ik beweer dat ik er fatsoenlyk uitzie. Ik had myn jas met bont aan, en toch zat ze daar zo eenvoudig, en praatte zo kalm met haar kinderen, alsof ze alleen was. Bovendien ze scheen geschreid te hebben, en ontevreden mensen kan ik niet verdragen. Ook was het er koud en ongezellig - zeker omdat de boel weggehaald was - en ik houd veel van gezelligheid in een kamer. Onder het naar huis gaan besloot ik het met Bastiaans nog eens aan te zien, omdat ik niet gaarne iemand op straat zet.
Nu volgt de eerste week van Stern. Het spreekt vanzelf dat er veel in voorkomt, dat my niet bevalt. Maar ik moet me houden aan artikel twee, en de Rosemeyers hebben het goed gevonden. Ik geloof, dat ze Stern in de hoogte steken, omdat hy een oom heeft te Hamburg, die in suiker doet.
Sjaalman was er inderdaad geweest. Hy had Stern gesproken, en aan dezen enige woorden en zaken uitgelegd, die hy niet begreep. Die Stern niet begreep, meen ik. Ik verzoek nu den lezer de volgende hoofdstukken door te byten, dan beloof ik naderhand weer iets van meer solieden aard, van my, Batavus Droogstoppel, makelaar in koffie, firma: Last & Co, Lauriergracht No. 37.