Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
1139.
- Ik zeg dat jelui 't kind niet zo moet versagrineren, zei de bibberende bezoekster.
- Ogenblikkelyk naar je bed! riep de moeder.
- Och, laat het kind zitten! Maar... wat ik je zeggen wou, juffrouw Pieterse, van m'n aardappelen...
Wouter blééf. Dat-i dit kon, had hy te danken aan de algemene nieuwsgierigheid. Heel gelukkig waarlyk, want ik heb z'n blyven hoognodig voor de economie van m'n vertelling.
...verbeel-je toen ik thuis kwam, zo tegen half-elf... want ik kón niet eer, om de drukte, weet je - anders... ik houd niet van remoerigheid, dat weet je wel - nu, toen ik thuis kwam - de stad is vol moordenaars en dieven, dit moet je wél in 't oog houden! - toen waren m'n aardappelen... waar denk je dat m'n aardappelen waren? Ze waren... weg!
- Weg?
- Weg!
- Helemaal weg?
- Helemaal... wég!
- Je aardappelen weg?
- M'n aardappelen... heeeeelemaal... wég!
- Maar...
- En ik zeg: dat hebben de dieven en moordenaars gedaan! Wie anders? Er zyn moordenaars op m'n zolder, en nu wou ik je vragen... want ik durf niet alleen thuiskomen...
Wouters ogen flikkerden.
...ik wou je vragen of misschien... je zoon Stoffel...
Stoffel zette 'n allerzonderlingst gezicht, dat zeker alle moordenaars uitmuntend zou bevallen hebben, omdat het 'n geruststelling bevatte voor de toekomst van 't métier.
- Maar, juffrouw Laps, vroeg-i, heb je dan geen kat in huis?
- Een kat? Ben je mal? 'n Kat tegen moordenaars?
- Nee, juffrouw, niet tegen moordenaars. Maar 'n kat die misschien je aardappels heeft opgegeten?
- Ik weet van geen kat! Ik weet dat de stad vol gemeen volk is, dat de mensen vermoordt zonder dat er 'n haan na kraait! Niet dat ik om m'n leven geef, gut neen, niet... zie zóveel! Als de Heer me roept, zal ik zeggen: laat je dienstmaagd gaan in vrede. M'n ogen hebben je heerlykheid gezien! En dan...
- Maar, mens, waarom heb je niet op je zolder gezocht, of onder je bed?
- Dat mócht ik niet, juffrouw Pieterse! Wien God bewaart, is wélbewaard, maar... men mag den Heer niet verzoeken! Op m'n zolder ga ik niet, en onder m'n bed kyk ik niet, voor alle werelds goed niet! Want dáár zit-i zeker! En juist daarom wou ik je vragen of... je zoon... Stoffel... of - als Stoffel geen senie heeft - byv. je zoon... Laurens, of...
- Maar... waarom heeft uwe niet liever de buren er by geroepen, juffrouw?
Aldus sprak Stoffel.
- De buren? Nou, je moet ze kennen, die buren! De man onder me durft geen schoothondjen aan, laat staan 'n moordenaar! En naast me woont er een die... wat zal ik je zeggen, 't is 'n jonkman, en je weet dat ik me niet graag in opspraak breng. Want... 'n mens moet zorgen voor z'n fatsoen, en nooit ergernis geven, dat weet je-n-ook wel.
Niemand kwam op de gedachte, haar te vragen, wie of wat Stoffel dan voor 'n wezen was? Géén jonkman? Zoud-i misschien ‘door z'n school’ boven wereldse verdenking verheven zyn?
- En bovendien, ging de verlokster voort, meen je dat al die mannen kerasie hebben? Ik zeg neen! Ze zyn zo bang voor 'n dief, als de dood. Verleje week stond er 'n brittale bedelkerel in 't pertaal, en de vent wou niet weg. Denk je dat ze 'm aandurfden? Maar ik, ik pakte hem flink beet, en...
Ze versprak zich, en bemerkte het:
...nu ja, dat zou ik gedaan hebben als ik niet 'n vrouw was geweest. Want vrouwen moeten zich nooit inlaten met ruwigheid. Dat stáát niet... wat zeg jy, Trui? Ik liep weg, en sloot m'n kamer, zie je! Neen, kerasie hebben al die manlui niet!
‘Al die manlui!’
Wouter voelde zich beledigd, en beefde van ingehouden strydlust, of althans van begeerte om te tonen dat hy niet behoorde onder zúlke ‘manlui’. Juffrouw Laps merkte 't wel.
- Nu, als Stoffel 't niet graag doet...
- Om je de waarheid te zeggen, ik...
...en als Laurens al slaapt. En als... niemand er senie in heeft... Ze stond op.
...nu, dan zal ik, op God vertrouwend, in m'n eentje... maar griezelig is 't voor 'n vrouw alleen!
Ze zag allen beurtelings aan, behalve juist den enen tot wien ze sprak. Wouter moest zich vergeten voelen, over 't hoofd gezien, en daardoor geprikkeld tot den eis om beschreven te worden onder de ridderschap van den huize.
...als dan hier niemand is, die durft...
- Ik durf, juffrouw!
Allen stonden verbaasd, behalve onze mensenkenster die niets anders verwacht had, maar toch geraden vond zich even verbaasd te houden als de rest.
- Jy?
- Jy, Wouter?
- Jongen, ben je gek? Jy?
- Ja, ik! Ik durf, al waren er tien op je zolder, juffrouw, en duizend onder je bed!
Hm, zo'n kleine Luther! Maar er was verschil. Luther had 'n God, waarop-i meende te kunnen rekenen... met behulp van 'n paar keurvorsten... nu ja, die behoefte hadden aan troebel water. Onze Wouter - zónder keurvorsten! - trok als 't ware ten stryde tégen den god, die toegelaten had dat er duizend-en-enige moordenaars onder 't dak en bed van juffrouw Laps konden zitten.
- Maar, jongen!
- Ik durf!
- Och, laat hem begaan, juffrouw Pieterse! Je begrypt... het is altyd 'n gezelligheid voor me, zo'n kind by me te hebben! Zie je, dan griezelt het me minder, als er misschien 'n moordenaar op zolder zit. 'n Mens wil aanspraak hebben, nietwaar?
Ze bereikte haar doel: onze Wouter werd haar meegegeven. Met z'n nachtpon en bakkersmuts in 'n pakjen onder den arm, verliet hy 't huis. De yzeren staaf werd achtergelaten, omdat juffrouw Laps verzekerde dat zy 'n wel gevuld tuighuis had van gereedschappen waarmee men zoveel moordenaars kon doodslaan als men verkoos.
De oorzaak dat de Pietersens zo gemakkelyk toestemden in Wouters benoeming tot slotvoogd, lag voornamelyk in ydel-heid. Eigenlyk keurde het geen der leden van 't concilie goed, dat de jongen meeging met juffrouw Laps, maar de familie was groots op z'n moed. De zaak zou bekend raken, oververteld worden, en juffrouw Pieterse zou wel zorgen dat er bygevoegd werd: - 't Is dezelfde jonge-heer, weet je, die laatst geleseerd heeft by dokter Holsma op den Kolveniers-burgwal.
‘Ja, ja, er zit wel wat in die kinderen van diezelfde Juffrouw Pieterse!’ zou dan deze of gene de goedheid hebben te antwoorden. En zo-iets hoort men graag.
Dáárom kreeg juffrouw Laps ditmaal haar zin.
Maar... Fancy?
Preuts was ze niet!
Dat verloochenen van Femke vond zy érger!
Doch ook dáártegen zou ze raad weten, zy die alles was, alles wist, alles kon, tot het regelen van de kans-verevening incluis. Niet tevreden - o neen! - maar kalm toch, en geenszins wanhopend, ging ze met haar arbeid voort. Er was meer spot dan smart in haar gelaat, toen ze Wouter dien avond den weg zag inslaan naar de woning der oefenaarster. Ze toonde hierdoor hoger te staan dan de engel die door Moritz Retsch tot droefgeestige getuige wordt gemaakt van de nederlaag des jongelings die op 't schaakbord z'n ziel aan den duivel verspeelt.
Hm... in één party?
Moet dan het behoud der ziel afhangen van één veronachtzaamd: gardez la Reine?
Waarachtig niet!
Men zou wensen geen ziel te hebben, als ze zó snel kon verloren gaan!
Eilieve, dan immers stond de party tussen God en Duivel niet gelyk?
Hoe! Eén misstap, één dwaling, één vergissing, zou naar de hel kunnen voeren, en na 'n lang leven vol moeite, arbeid, onthouding en stryd, is er nog 'n byzondere genade nodig om in den hemel te komen?
Dit moet 'n dwaling zyn! Maar... 'n dwaling die 't verklaart, waarom de galerie zo gaarne voor den Duivel parieert! En waarom er zoveel speciaal-kunsten worden uitgevonden om God 'n beetje te helpen in z'n ál te ongelyke kans.
Dit hoeft niet!
Fancy zal zich weten te redden. Zich, en... hem dien ze aanraakte met haar vleugel.
Ze laat hem begaan, en doet - als ik! - haar werk. En:
...doet, als ik, haar werk!
En spint den vlok tot draad, en weeft den draad
Tot doek, waarop zy, eindloos voortbordurend,
Den loop van al wat is, te aanschouwen geeft.
En wie 't verband ontkent, is schuldig blind,
Ternauwernood onschuldig wie 't niet kent!
Van dit alles wist Wouter niets. Z'n onkunde mag wel een der oorzaken geweest zyn van de rilling die hem bekroop, toen-i met juffrouw Laps den trap van haar woning opging.
't Eerste wat ze hem aanbood, bestond natuurlyk in de gebakken aardappelen die opgegeten waren door al die gulzige moordenaars.
Hu! Wouter verbeeldde zich dat-i zou hebben raad geweten met Schinderhannes in hoogsteigen persoon. En al blyft het nu de vraag, of z'n - ongeoefende! - moed niet op 't beslissend ogenblik in de schoenen zou gezakt zyn, hy méénde toch dat-i durfde. En hy was dan toch begonnen met Schinderhannes inderdaad op te zoeken...
Maar... alleen te wezen met die gebakken aardappelen, en met die walglyke vrindelykheid - wat ranser was, wist-i niet! - daar hoort méér toe!
Hy voelde berouw over z'n veronderstelden moed, en begreep niet hoe hy z'n heldentocht had kunnen aanvangen zonder te letten op de onvermydelyke byzaken.
Wél beschouwd, was-i toch maar liever in een der driehoekjes gekropen, die Laurens gewoon was zo grootmoedig te zyner beschikking te stellen.