Ideën, eerste bundel
444.
‘De Peri die voor de poorten van 't paradys vruchteloos smeekte te worden toegelaten tot den heilstaat der gelukzaligen, bracht alzo na veel vergeefse pogingen eindelyk als 't schoonste wat de aarde opleverde, den laatsten zucht van 'n berouwhebbend zondaar, en vond genade in de ogen des wachters aan de poort, om de heiligheid der gave die zy offerde...’
- Nu pandverbeuren! riep Gus.
- Pandverbeuren, pandverbeuren! riep de ganse kleine gemeente hem na.
Er werden panden verbeurd, gegeven en ingelost. Er moest ‘gezoend’ worden, dat spreekt vanzelf. ‘Een raadseltje opgeven.’ 't Werd niet geraden... natuurlyk. Wie 't wist, mocht 't niet zeggen! Dat is by raadsels zo de gewone conditie.
- Wat zal de eigenaar van dit pand doen?
- Op één been staan!
- Over 'n strootje springen!
- Een vers opzeggen!
- Neen, 'n fabel... la cigale, of zo-iets!
- Ja, ja, ja!
't Pand was van Wouter.
- Ik ken geen fabel, zeid-i bedrukt, en frans versta ik ook niet...
- Ik zal je helpen: riep Emma... Ie père, du père.
- Och, dat 's geen fabel... toe Wouter!
't Was 'n hele pret voor sommigen in den kring, dat Wouter geen fabel kende, en geen frans verstond. Als 'n bekwaam mens wist, hoeveel genoegen hy velen doet met wat onbekwaamheid, zou-i waarlyk menigmaal zich dom houden uit louter mensenliefde.
Maar Wouter dacht ditmaal niet aan 't pleizier van de anderen, dat-i ook niet zou begrepen hebben. Hy schreide, en was boos op meester Pennewip, die 'm geen frans en geen fabels geleerd had.
- Kom-aan, Wouter, kom-aan! plaagden de pandhouders.
- 't Hoeft geen frans te wezen, vertel maar 'n fabel.
- Maar 'k weet niet wat 'n fabel is.
- Wel... dat 's 'n vertelling met beesten.
- Ja... of met bomen: le chêne un jour dit au roseau... zie je, er hoeft juist geen beest in te komen.
- Ja, ja... 'n fabel is 'n vertelling, anders niet... er mag inkomen wat 'r wil.
- Maar 't moet rymen!
Wouter was op 't punt z'n roverslied op te zeggen. Maar hy bedacht zich, en gelukkig! Want dat ware 'n groot schandaal geweest in den huize Halleman, dat zo by zonder fatsoenlyk was.
- Wel neen, 't hoeft niet te rymen ook, riep een ander die al weer wyzer was dan de rest, ‘de koe geeft melk, Jantje zag eens pruimpjes hangen, prins Willem de Eerste was 'n groot wysgeer.’ Zie je Wouter, 't gaat vanzelf, kom aan... vertel, of je krygt je pand niet.