Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
1133.
- Ik zal haar vergeving vragen, dacht Wouter.
En by dit... oneerlyk voornemen lei zich de storm die z'n gemoed beroerd had, geheel neder.
‘Oneerlyk’ noemde ik dit, omdat het ware berouw geen vergeving zoekt by anderen, maar by zichzelf. Wie met 'n uitgesproken klank tevreden is, wie z'n geweten meent te kunnen paaien met 'n kwitantie van schuld, getekend door 'n ander...
Ei zie, daar ben ik alweer op het terrein van schuldvergiffenis en genade! Pas op, lezer, juffrouw Laps is in de buurt! Wie haar niet ontmoeten wil, moet dit hoofdstuk overslaan. En vooral dien vrydag-avond niet by de Pietersens komen. Want dáár zou ze optreden, en wel ditmaal met haar wouterkundig: voilà Toulon! Maar eerst moet ik nog iets zeggen over 't ellendig gehalte van Wouters schuldbesef. Zeker, hy zou vergiffenis vragen! En na 'n beetje getob zou Femke zeggen - precies als in Kotzebue's Mensenhaat - ‘ik verrrgeef het u!’
En dan zou de zaak zyn als niet gebeurd.
Hoe sneller hoe beter dan!
Een ondraaglyken last werpt men terstond neer! Terstond!
Wouters last bleek niet ondraaglyk. Want hy besloot hem nog 'n tydje te blyven dragen.
De oorzaak hiervan was deze. Om Femke te spreken moest-i naar de Holsma's. En dit... durfde hy niet. Wat zouden die mensen 't gek vinden!
Gáán zoud-i, o zeker! Maar... niet op dien vrydag!
't Kon immers best wachten tot-i eerst 'n paar dagen... ‘in den handel’ geweest was? Dit geeft houding, vond-i, en dán zoud-i zeggen...
Nu ja, hy zou vergeving vragen, en Femke ‘heus’ verzekeren... De uitvinding van dit ‘heus’ was zo kwaad niet. By lamlendige beroerdheid... frazen vóór! Van welken letterkundige had onze misdadiger dit geleerd?
Hy zou haar verzekeren...
Wát?
Dit, byv. dat de Weledele heren Ouwetyd & Kopperlith in wier ‘handel’ hy nu was aangeland...
Ja, ja, hy zou iets vertellen van de Weledele heren Ouwetyd & Kopperlith en hun ‘handel’.
Dan hoefde hy niet zo naakt voor den dag te komen met... dat andere.
Misschien zou z'n nieuwe chef hem pryzen over... z'n krulletters! Of over z'n aardrykskunde! Of over z'n strabbische uitgeleerdheid! En dan kon-i tegenover Femke z'n schande hullen in 'n wolkje van allervererendste byzaakjes. 't Meisje zou verbaasd staan over z'n knapheid, en tenslotte hém vergeving vragen voor de vrypostigheid dat ze zich had laten verloochenen door zó'n handels-fenomeen!
Aldus redeneerde Wouter niet. En zelfs niet op deze wys werd hem z'n onbewust gevoel kenbaar, doch... er was iets in hem - wat dan ook! - dat voorwendsel en verschoning leverde voor 't niet doen van z'n plicht.
Bovendien... die plicht was zo makkelyk niet!
Naar den Kolveniersburgwal gaan? Goed.
Aanschellen? Goed.
Maar... wat dán?
De deur zal geopend worden. Door wien? Juist immers door de dienstmaagd uit Joh. xviii, vs. 17, wier aanblik meer dan iets anders den wankelmoedigen Petrus weerhouden zou van ridderlyke oprechtheid?
De zaak is dat onze Wouter zich niet waagde aan dokters Kaatje! Wat zoud-i zeggen? Iets als:
‘Vryster, ik moet Femke spreken, 't adjunct-kindermeisje?’
Daar hoort wat toe, waarachtig!
En dán?
In den gang... 'n knieval doen? Of zelfs - o, gruwel! - in de keuken?
Om godswil, lezer, wat zouden al de ridders uit z'n boeken daarvan zeggen!
Welke Turk zou zich laten doodslaan door iemand die zich schuldig maakte aan zo'n dorperheid?
Die engelse lord zou hem zeker geen hand geven - en de Afrikanen geen kroon! - als-i...
Zou Ivanhoe 't gedaan hebben? Neen! Ypsilanti? Neen! Themistocles? Neen! De ‘Eduards’ van Lafontaine? Hm... dit kon-i niet zo stellig ontkennen. In de werken van dien schryver komen inderdaad huiselyke trekken van ridderlykheid voor. Maar... ze staan in 'n boek, en de lezer kykt er naar, en zal 't weten dat er, zonder harnas, pluim of veldgeschrei dan, grote daden geschieden in 'n hoekje. De auteur heeft gewaarschuwd: het boekeheldje kampt onder de ogen van 'n publiek.
Zou ook dokters Kaatje gevoelig zyn voor 't grandioze van de vernedering, als ze daar Wouter zag geknield liggen op de vloermat? Zo'n held in de boeken heeft makkelyk plichtdoen. Ieder slaat acht op z'n prouesses, en weet ze te schatten.
- Welnu, dacht Wouter, ik zál m'n plicht doen, o zeker, ik zál! Maar eerst ‘in den handel’ en bovendien...
Een nieuw duiveltje bekroop z'n gemoed. Wie weet of Femke niet spoedig de Holsma's verlaten zou, en terugkeren naar 't huisje by de aspoort. Dáár... of in de buurt... of op de ‘paden’... of by 't brugje, zou alles makkelyker gaan, dacht hy. Daar was geen nood van Kaatje's facheuze tegenwoordigheid, noch van Willems onmenselyk latyn. En ook Sietske die zo majestueus sprak over drieguldens...
De lezer gelieve op te merken dat er 'n lelyk deficit bestond in Wouters gemoed, en dat de aanzuivering daarvan meer moeite kostte dan 't schoonmaken van 'n bemorst jasje.
Dat overigens 't verloop van z'n... liefde voor 't meisje, 'n geheel andere richting insloeg dan z'n onschuld...
Hier spreek ik van verloren onschuld, en ik meen te weten wat ik zeg!
... nu, dit spreekt vanzelf! Om lief te hebben, moet men goed zyn, en Wouter was niet goed op dien vrydag!
Nu komt de ‘vinger Gods’ die hem straffen zou. Dit goddelyk lichaamsdeel lei 't zonderling aan.