Ideën, eerste bundel
441.
Na lang beraad, en op Wouters uitdrukkelyke belofte van beterschap, had eindelyk meester Pennewip zich laten verbidden, en de hoofdrover-vrouwenhoner werd weer in genade aangenomen, of althans nagenoeg. Wouter mocht weer naar school gaan, en zich oefenen in verzenmaken, schoonschryven, werkwoorden, Hollandse graven en dergelyke wetenswaardigheden.
Meester zei dat het jongetje te Muiderberg nog verdorvener geweest was, en dat hy zelfs dáárvoor raad had geweten. Met Wouter zou 't dus ook wel gaan, maar juffrouw Pieterse moest veranderen van huisdominee, want de tegenwoordige ‘behoorde tot de klasse der wynzuipers.’ Nu, dat deed ze. Wouter werd op de katechisatie ‘gedaan’ by 'n wezenlyken dominee, die na kerktyd uit een boekje ‘vragen overhoorde.’ Den titel van 't boekje weet ik niet meer, maar de eerste regels waren:
1e Vraag: Vanwaar hebt gy en alles wat er is, uw oorsprong?
Wouter had graag willen zeggen: wel, van m'n moeder... maar in 't boekje stond:
Antw.: Van God, die alles uit Niet heeft voortgebracht.
2e Vraag: Hoe weet gy dit?
Antw.: Uit de Natuur, en uit de Openbaring.
Wouter begreep dit niet, maar goedig en volgzaam als-i was, antwoordde hy trouwhartig wat er in z'n boekje stond. Wel speet het hem dat de plezierige schoolvrye Zondag, anders zo uitnemend geschikt tot wandelen, bedorven werd door 't ‘opzeggen’ der koningen Israëls, wel was hy nayverig op de Joden die telkens werden ‘weggevoerd’ - een ongeluk dat hém prettig voorkwam - maar hy schikte zich met vroom geduld, en was niet de minste onder de zaligheids-leerlingen. Althans toen 't jaar om was, ontving-i een boekje met drie-honderd-vyf-en-zestig bybelteksten, één-en-twintig gebeden, even zoveel dankzeggingen, een vader-ons, de tien geboden en de artikelen des geloofs. Er was 'n voorschrift by, hoe dat alles moest gebruikt worden: eens per dag, 'n jaar lang... driemaal daags, 'n week lang by herhaling... en de rest quantum sufficit. Voorin stond op 'n ingeplakt blaadje:
Ter beloning aan Wouter pieterse omdat hy de lessen in de Noorderkerk wel heeft opgezegd, en ter aanmoediging om ter ere Gods op den ingeslagen weg voort te gaan.
En daaronder stonden de namen van Dominee en Ouderling, met krullen die Pennewip zouden beschaamd gemaakt hebben.
Het fatsoen der Hallemannen nam toe. De ouders dier kinderen huurden een tuin ‘aan den Overtoom’. Dat was zo ‘helemaal buiten’, zeiden zy, en ‘men kon toch met altyd in stad blyven’. Bovendien: ‘de kosten waren zo groot niet’, want er was één tuinman voor 't hele pad, er stonden wel dertig bessenboompjes, en dat was toch altyd 'n aardigheid. Ook zou er wel gras genoeg zyn om 't kleingoed te bleken, en dat won zoveel uit op de was: ‘want, zei de stamvrouw der Hallemannen, verleden was 'r yzersmet in Betsy's kanesoe... dus was 't heel goed om dien tuin te huren, en als de mensen er over spraken, was 't uit pure jaloezie. Ook was er 'n regenbak by... en juffrouw Karels had gezegd dat die lek was, maar dat was laster, want ieder moet zelf weten wat-i doet, en áls je wat doet, heb je altyd zo'n gemaal met de mensen... want 't was vooraan op d' Overtoom... en als je je dááraan storen zou, kon je nooit iets doen... en voor de kinderen was 't 'n hele uitspanning... die juffrouw Karels moest maar letten op 'r zelf... en als Gus jarig was, mocht-i jongeheren vragen...
Gus werd jarig. Er zouden jongeheren gevraagd worden, en o geluk, Wouter was onder de uitverkorenen.
Het zou me te vér leiden, hier te onderzoeken wat Gus en Franssie bewoog, hun gewezen commanditair-deelgenoot in den pepermunthandel voor te dragen tot kandidaat-feesthouder. De lyst der genodigden werd opgemaakt en goedgekeurd, en daar juffrouw Pieterse zich gestreeld voelde door den omgang van 'r zoon met ‘mensen die 'n buiten houwen’, werd ook van dien kant geen bezwaar gemaakt, mits Wouter beloofde ‘heel fatsoenlyk te wezen, zich niet vuil te maken, niet te ravotten, z'n kleren niet te scheuren’ en zo-al meer. Ook zei juffrouw Pieterse ‘dat 't zo lief van 'r was, dat ze dit toestond, want 't was toch 'n heel ding om zo uit te gaan.’
Ja, Wouter zou uitgaan! Voor 't eerst uitgaan, voor het eerst eten, drinken, zich vermaken onder 'n vreemd dak. 't Was 'n hoofdgebeurtenis in z'n leven, en hy voelde al minder nayver op de Joden die zo dikwyls uitgingen, en ten laatste zelfs nooit weer thuiskwamen.
De heuglyke middag was aangebroken. Met onbeschryflyke fierheid stapte Wouter de poort uit. ‘'t Was rechts, links, weer links, dan 'n brug over, en daarna rechtuit... 't kon niet missen’ had Gus gezegd. En de tuin heette Stad-rust, dus: ‘Wouter moest maar vragen, dan zou-i 't zeker vinden.’
Dat was ook zo. Wie voor 't eerst uitgaat, komt altyd te vroeg. Wouter was op Stad-rust vóór de andere genodigden, maar Gus en Franssie ontvingen hem vry wel, en stelden hem voor aan hun ouders, die zeiden dat Wouter 'n Hef gezichtje hebben zou, als-i wat minder bleek was geweest.
De andere speelnootjes kwamen vervolgens opdagen, en 't stoeien, draven, gooien, nam 'n aanvang, zoals dat by knapen gebruikelyk is. De pret werd afgewisseld met wafelen en limonade, ‘die heel langzaam moest gedronken worden, omdat de kinderen zo bezweet waren’.
Toen de stammoeder der Hallemannen melding maakte van de bessenboompjes en den zo kwaadaardig belasterden regenbak, had ze onder de volkomenheden van Stad-rust, ook dat prieel moeten opnoemen, waar Betsy zat met dien heer...
- Wie is dat? vroeg Wouter aan de kleine Emma, die meespeelde met de jongens.
- Wel, dat is Betsy's vryer...
Nu weten wy uit de treffende geschiedenis van lange Ceciel, dat Wouter z'n eerste liefde reeds achter den rug had, maar toch trof hem dat gezegde van Emma als iets vreemds. Tot nog toe was 'n vrystertje, in zyn mening, 'n meisjen aan wie men griften en ulevellen geeft, en die Betsy scheen verheven boven zulke dingen. Wouter begreep terstond dat-i lange Ceciel niet behoorlyk behandeld had, en op eenmaal beving hem de lust om te weten hoe 'n volwassen heer vryt met 'n meisje dat niet meer schoolgaat.
- Haar vryer?
- Wel zeker... geëngageerd!
Dit woord was Wouter te modern, en als nu de lezer scherpzin-nig is, kan-i met vry veel juistheid berekenen in welk jaar onze meid haar economisch huwelyk aanging met den barbiersknecht. Men stelle zich slechts de vraag: wanneer is in de Klasse Burgerstand, III, 7, aI (PP) 't flauwe ‘geëngageerd zyn’ in zwang gekomen voor 't hartelyke: vryen?
- Ge... wát? vroeg Wouter.
- Geëngageerd... ze verkeren.
- Wat is dat?
- Wel... ze willen samen trouwen. Weet je dát niet?
Wouter voelde schaamte dat-i zo'n eenvoudige zaak niet wist, en zoals meer gebeurt, hy schaamde zich nog eens, juist over die schaamte.
- Wel zeker, dat wist ik wel... ik had niet goed verstaan. Emma... wil je met my trouwen?
Emma kon op 't ogenblik niet, wyl ze geëngageerd was met haar mama. Maar zodra ze weer vry werd zou ze zich bedenken, en dan had Wouter veel kans. Want zy keek hem heel vriendelyk aan, voor ze weghuppelde om te voldoen aan 'n convocatie tot ‘stuivertje wisselen’ in een anderen hoek van den tuin.