Ideën, vierde bundel
974.
Aan de uitnodiging om ‘rond te zien, en te aanschouwen wat Thorbecke gewrocht heeft’ heb ik voldaan. Uit 451 en 452 zou zelfs kunnen blyken dat ik de vryheid nam zo'n inspektie te houden, lang voor die krant burgers en boeren daartoe opriep. Ook m'n ‘Een-en-ander over Pruisen en Nederland’ draagt, meen ik, sporen van zekere critische opmerkzaamheid die in sommige kermistenten niet gaarne gezien wordt.
Volgens de N.R.C. dan, had de circumspicient moeten ontdekken:
veel stoffelyke welvaart
orde in het huishoudelyk beheer van den Staat
een krachtig publiek leven, en vooral:
groten vooruitgang in intellektuele ontwikkeling door verspreiding van onderwys in verschillenden vorm.
Ziehier dus in vierdelige editie, 'n nieuw-rotterdamse uitgaaf van de twaalf Herkulische heldenfeiten. Ze stonden geregistreerd in de zes regels die ik zo verraderlyk oversloeg, omdat ik eerst dat zonderling borgen van wapens uit het geminacht arsenaal van De Tyd wou afdoen.
Om den lezer in de gelegenheid te stellen tot onderzoek, of ik ook misschien 'n paar nummers op 't lystje van Thorbecke's verdiensten voorbyga - men weet dat ik zeer behoudend ben, en partyhaat is tot alles in staat! - noteer ik hier, dat deze apotheose te vinden is in 't nummer van 11 Juni 1872.
In de eerste plaats verdient het alweer opmerking, hoe voorzichtig men zich onthoudt van de verzekering: dat we dit alles aan Thorbecke te danken hebben. Deze onbezadigdheid schynt niet uit de pen te willen. Slechts by 't eerste punt heeft de redakteur 'n zeer modest post durven binnensmokkelen, dat by de velen die niet lezen kunnen - aan dát deel van publiek adresseert men zulke dingen! - voor propter zal kunnen doorgaan. Die stoffelyke welvaart, is te zien: ‘sedert - let wel: niet omdat! - zyn machtige invloed zich alom gelden deed’. Deze nogal povere assertie ontbreekt bovendien geheel by de andere punten van bovenaards welvaren. Daar is 't nóch propter, nóch post. Men had alzo, om Thorbecke's grootheid te staven, even goed kunnen verkondigen dat Augustus op Juli volgt, en dit nog maar zolang de goeie gemeente de bestrydbaarheid der stellingen zelf over 't hoofd gelieft te zien. Dáárin namelyk, volgt oogstmaand heel nuchter op drie-koningen of... sint-jutmis.
Stoffelyke welvaart? Weten dan de heren niet - zo'n krant wordt toch immers niet uitsluitend door Ministers en Kamerleden geschreven? - weten ze niet, hoe bitter er wordt gehongerd in Nederland? Ik zal rechtvaardiger zyn dan zy, en niet beweren dat de geleden ellende aan Thorbecke alleen moet geweten worden, noch zelfs hoofdzakelyk aan Thorbecke, maar... de ellende waarvan hy niet al de schuld draagt, verandert daarom nog niet in door hem veroorzaakte welvaart!
Orde in 't huishoudelyk beheer van den Staat? Zie, ik wil niet vragen of er dan wanorde is in andere afdelingen van Staatsbeheer?
[*]
Welke andere soort, of soorten, van beheer nog altyd in onordelyken toestand zyn, schynt 'n geheim te moeten blyven. By deductie kunnen we aannemen, dat ze niet behoren tot huishoudelyke dingen. Voilà tout. Ze wachten zeker op 'n twééden Theseus.
Wat drommel kan er met die geheimzinnigheid bedoeld zyn? Slaat de Hieb op onhuishoudelyke... buitenlandse zaken? Of is 't geen Hieb, en slechts 'n stoplapfraze als gewoonlyk? Ra, ra!
(1872) Ik ga verder, en neem aan dat er op laag ekonomisch gebied, meer kantoorachtige stiptheid bestaat dan vóór 1848. Ik vraag niet - op dit ogenblik niet - of daartegenover niet zaken van hóger belang werden verwaarloosd - ceux qui s'appliquent trop aux petites choses, enz. - maar ik wens te weten: welke verdienste Thorbecke hebben kan, aan 't invoeren van nietige administratieve veranderingen die niet boven de kracht gaan van den eersten den besten onder-intendant of kommies van Financiën? We hebben honderden sergeant-majoors en fouriers by 't leger, die volkomen in staat zyn tot het verrichten van alles wat er sedert '48 op dit gebied werd tot stand gebracht.
Of heeft de uitdrukking ‘orde in 't huishoudelyk beheer van den Staat’ een anderen zin? Doelt ze niet zozeer op de zeer dure économie de bouts de chandelle die ik met 'n oorveegje vereerde in grafschrift xlviii, als wel op de wanschapen Kieswet, en op het daaruit voortgekropen misselyk Parlement, met al de rampzalige gevolgen daarvan?
Orde? Lieve god, horen en zien vergaat - neen, 't denken vergaat! - van 't gekibbel! Erkende niet dezer dagen de Minister van Binnenlandse Zaken, dat de werkzaamheden van 't laatste jaar ‘niet geheel-en-al onvruchtbaar’ waren geweest? Nota, dat hy meende de heren 'n plezier te doen met deze erkenning: ze was ingekleed als 'n felicitatie! Vrage, wat er alzo achterwege gebleven is, als zo 'n Kamer eens pour tout de bon moet gecondoleerd worden met absentie van bruikbaarheid? De ‘orde’ die we aanschouwen, komt dus hierop neer, dat een der hoofdraderen in de mechaniek van den Staat, niet volstrekt álle beweging belet heeft. Dat 's 'n sobere verdienste in een hoofdrad.
Huishoudelyk? Is 't huishoudelyk, zoveel beweging te maken om iets voort te brengen, dat slechts niet helemaal onbruikbaar is? Dan is 't juist wél onbruikbaar, want de produktie-kosten aan inspanning, oordeel, talent en moraliteit - dat eeuwige gekies werkt zeer onzedelyk! - zyn hoog, en gingen teloor, omdat ze de plaats innamen van wat beters. Nu eens aannemende dat al de acht-en-veertigse veranderingen aan Thorbecke moeten gedankt of geweten worden, dan zou hy de meest verkwistende Staatsman zyn, dien we ooit gehad hebben. Dat hy te gewoon was om dit in te zien, wil ik geloven. Doch juist deze gewoonheid mag en moet hem kwalyk genomen worden, op 't standpunt dat hy innam.
Beheer? Maar eilieve, by zoveel wanorde-kwekende onvruchtbaarheid valt er niets te beheren. De hoofdwerklieden - de Ministers - hebben wel wat anders te doen, dan hun ‘beheer’ waar te nemen. Ze moeten tournooien met die onvruchtbare en onvruchtbaarmakende Kamer, pour les beaux yeux van hun portefeuilles.
De Staat? Deze wordt per se 't rhapsodisch voortbrengsel van die verwarde ‘orde’ van die onhuishoudelyke ‘huishoudelykheid’ en van dat desolaat ‘beheer’.
Er heeft zich, lezen wy verder, een ‘krachtig publiek leven’ ontwikkeld. De zuivere waarheid! Maar de manier waarop dit geschiedde, is 'n plagiaat van Jan Steen. Ook hy liet 'n troep kies-, krant- of debatteer-artikels los - 't waren ganzen of eenden, geloof ik - toen z'n vrouw klaagde dat er gebrek aan publiek ‘leven’ was in de brouwery.