Ideën, tweede bundel
495.
Het toejuichen in een schouwburg is leugen. Hetzelfde publiek dat in de handen klapt over 'n deugdheld, speelt onverbeterlyk de verraders-rollen in de wereld. En 't heeft er veel van of wy 't schone - en wat daarvoor doorgaat - toejuichen, als prys voor 't recht om het lelyke te doen.
Ik heb schurken en extase gezien by wonder-eerlykheid op de planken. Ik heb kuisheid en zulke dingen, horen applaudisseren door publieke vrouwen, of door anderen die lager stonden dan publieke vrouwen.
Dikwyls by 't horen roemen van iets edels, voel ik de verwytende gedachte in my opkomen: ‘Dus wist ge 't!’
Het eenvoudig verhaaltje dat ik gaf in 492, zal ‘lief’ worden gevonden door dezelfde mensen, in wier midden de arme vrouw - die zo weinig goede mensen ontmoette - geleefd had.