Ideën, eerste bundel
413.
Daar de lezer veel ondervinding heeft - ik zoek sedert jaren tevergeefs naar iemand die zich beklaagt over gebrek aan die waar - zal-i weten dat genoegens en rampen nooit zo groot zyn als ze ons toeschenen in de verte.
Het was dus te voorzien dat de huisdominee die Wouter boven 't hoofd hing, niet zo zwaar op hem zou neerkomen, als men zonder deze wysgerige opmerking menen zou. Dit wás ook zo. De man was eigenlyk maar beunhaas in 't vak. Hy behoorde namelyk tot de klasse der katechiseermeesters en krankbezoekers, en stond tot 'n wezenlyken dominee, als 'n likdoornsnyder tot 'n geneesheer. Maar voor de eksterogen van III, 7, bI, (PP) was-i bekwaam genoeg. En al ware hy dit niet geweest, ieder moet de tering naar de nering zetten, want mensen die op de tweede verdieping wonen, kunnen geen aanspraak maken op Grieks in hun zielevoedsel.
Wouter zou dan ook gekapitteld worden in gewoon Hollands. Juffrouw Pieterse had 'n schoon jak aan. Stoffel had pypen neergelegd, en er was 'n stoel gezet voor juffrouw Laps, die verzocht had van de party te wezen: ‘om de stichting’ zei ze. De meisjes waren uitgegaan, daar huisdominee geweldig met de armen slingerde als er indruk nodig was, en ze dus voorzagen dat er behoefte wezen zou aan ruimte.
- Jonchelinch... sprak de man: er scheen al terstond indruk nodig te wezen.
- Jonchelinch...
Het is zeer opmerkelyk hoe 't geloof en de genade invloed hebben op de uitspraak van de meest gewone woorden. Huisdominee zou zeker niet gezegd hebben: lanche pyp of jonche doperwten, maar de heiligheid verandert alles. En niet de uitspraak alleen, de hele taal, de woord- en zinvorming verandert door 't geloof. Ik ben niet ongenegen dit aan te nemen als 'n bewys voor de kracht en de waarheid van die dingen, en denk ernstig aan 'n verhandeling: ‘over den invloed der genade op de hollandse taal’. Ja, 'k ga zó ver, dat ik twyfel koester aan de rechtzinnigheid van iemand die op dagelykse manier, zonder zalving of gebrouw, my 'n opmerking meedeelt over 't weer, of tyding vraagt van myn gezondheid. Zelfs in hoesten en niezen moet de genade zich openbaren, of de zaak is niet zuiver. Let maar 'ns op, of niet 'n dominee z'n neus anders snuit dan 'n ander? - Jonchelinch, gy zyt diep gezonken...
Juffrouw Laps knikte dat dit juist geoordeeld was. Stoffel zoog aan z'n pyp, met een uitdrukking van onbeschryfelyke godzaligheid. Juffrouw Pieterse hield 'n hoek van 'r voorschot klaar, om by de hand te wezen als ze huilen moest.
- Jonchelinch, of juister gezegd: jonche dochter...
't Gezelschap keek wel wat vreemd, maar men hield het voor 'n lapsus linguae. Ook moet men by geestelyke toespraken niet vitten op 'n woord. Dat is lastig voor den spreker, en leidt tot niets.
- Jonche dochter, uit kracht van myn ambt, en door de roeping als hoochepriester in den Here... want ieder die 't Evangelium verkondigt, is 'n hoochepriester in den Here... in den Here... De man zag rond, alsof-i toestemming nodig had. Ieder knikte. - In den Here...
Nieuwe blik om bevestiging uit te lokken. Die blik slaagde, maar ik kan niet ontveinzen, dat men verwonderd was over z'n buitengewoon lang toeven by dien ‘Here’.
Ditmaal sloeg men de ogen neer, om hem te dwingen voort te gaan.
- Door myn hoochepriesterschap... in den Heer... zeg ik u, jonche dochter, dat gy gelyk zyt aan de hoere van Babylon, die hoereerde met de koningen der aarde...
Niemand myner lezers mag de neus optrekken voor 't juist weergeven van huisdominees taal. Ik erken dat ik, die geen christen ben, de vryheid nemen zou de deur te wyzen aan iemand die zich zulke uitdrukkingen veroorloofde in myn stal. Maar christenen kunnen toch welstaanshalve zich niet beklagen als men hen toespreekt met woorden uit hun bybel.
Dit was 't dan ook niet, wat de toehoorders hinderde. Juffrouw Laps vernam zelfs gaarne een-en-ander over de slechte reputatie van die babylonische vrouw. Ze had daarby iets in haar houding dat te kennen gaf, dat zy nooit in Babylon geweest, en dus buiten spel was. Juffrouw Pieterse en Stoffel waren te goed gewoon aan de onbeschofte platheden der tale Kanaäns, dan dat zy daarover zouden verwonderd of ontsticht geweest zyn. Neen, de verbazing van 't gezelschap had 'n heel anderen grond.
Men moet bekennen dat meester Pennewip zeer weinig kapitale misdaden had ongemoeid gelaten by 't oplezen van Wouters zondenregister, en zie, daar komt huisdominee die 't brandstichten overslaat, het roven vergeet, van moord en doodslag geen melding maakt, het vrouwenhonen op den achtergrond laat... en in plaats van dat alles Wouter heel onverwacht beschuldigt van ‘hoerery met de koningen der aarde’.
Dit was iets geheel nieuws, en hoe ook gewoon aan Kanaänietische beeldspraak, juffrouw Pieterse vond het wat sterk. Zy waagde dus 'n bescheiden:
- Friskuus...
Dat ‘friskuus’ had ze van de koekbakkersjuffrouw. Zo gaat het. Men schimpt op iets vreemds, en neemt het over. Maar hier was 't geval ernstig genoeg, om 't gebruik van wat vreemds te wettigen.
- Friskuus, dominee! Wouter heeft...
Juffrouw Laps wilde ook wat zeggen, maar ze werd in de rede gevallen:
- Zwyg, o gy vrouwe van de muren Jericho's... gy die 'n huis van ontucht bewoont op de wallen der stad...
- Maar dominee, de juffrouw woont onder-voor...
- Ja, en m'n vader was...
-Houd op met uw gevlei... o gy Delila-Rachab! En gy vrouw... ik zeg u... zo waar de Heer leeft... dit meisje is weggezonken...
- Maar dominee... Wouter is 'n jongen!
- Zwyg, en hoor de woorden des hoochepriesters! Ik zeg u dat zy is weggezonken in 'n poel van ongerechtigheid...
- Maar dominee...
- Laat 'm begaan, fluisterde juffrouw Laps, daar zit wat achter. Hy zal op Wouter neerkomen met 'n omweg... dat doen ze wel meer.
Hierin had juffrouw Laps gelijk.
- Dit meisje, ging huisdominee voort, met 'n uitdrukking van indruk die veel plaats nodig had, en die ons noopt de wysheid te bewonderen van de dochteren des huizes, welker uitgaan ruimte liet aan dominee's welsprekendheid, dit meisjen is... een meisje!
- In godsnaam dan, zuchtte juffrouw Pieterse.
Maar dat toestemmen kostte haar inspanning. Want niets is moeilyker te geloven dan 'n wonder dat men ziet. De wonderen die men niet ziet, maken 'n onderscheid.
- In godsnaam dan...
- Ja... dit meisjen is 'n meisjen... en wat meer zegt... ze is een vrouw! Ja, ze is een vrouw... en heeft gehoereerd...
- Och lievechristenzielen, ik kan 'r niet uit wysworden!
- Ik wel, zei juffrouw Laps, ik begryp 't heel goed.
- Ja, slang... gy begrypt me! Uw geweten verklaart u de woorden die er stromen van de lippen des mans Gods... en uw verdorvenheid doet u de verzenen tegen de prikkels slaan...
Juffrouw Laps had reeds lang opgemerkt, dat huisdominee zich by voorkeur tot haar wendde. Ze had dit beschouwd als 'n hulde aan haar diepere geloofskennis, en als des sprekers wens zich te verzekeren dat de verheven zin zyner woorden beter werd begrepen, dan van den patiënt of de anderen kon verwacht worden. Maar toch wou ze nu graag 'n woordjen in 't midden brengen over die verdorvenheid, om te protesteren tegen de mening dat deze haar privaat eigendom wezen zou:
- Ja, zeker, dominee, verdorven zyn we allen... allen zonder onderscheid... maar...
- Zwyg, goddeloze vrouwe Babylons... en vertrek uit uw huis op de muren der stad... gy zyt verdoemd...
- Hé?... vroeg juffrouw Laps verwonderd, en nu ietwat beledigd. Want de vromen nemen verdorvenheid en verdoemenis met veel genoegen aan, zolang men die dingen collectief uitdeelt, maar ze worden boos, als men verklaart dat er iets hapert aan hen persoonlyk. Juist als met de bochels in 403.
- Hé... hoe meent u dat, dominee?
- Ik zeg dat gy verdoemd zyt, vrouwe uit Josua twee... er hangen rode koorden uit uw venster... en gy hebt gehoereerd met de koningen der aarde...
Tot dusverre was alles goed. Het hoereren met koningen heeft iets deftigs, en schaadt niet.
Maar:
- Met de koningen der aarde, en met den briefbesteller die zulke dikke bakkebaarden heeft...
Dat was érger dan ‘zoogdier’.
Vóór juffrouw Laps den tyd had haar eer te herstellen door 't verscheuren van den man gods, vloog Leentje de kamer in:
- De vent is dronken, juffrouw, hy is stomdronken... hy heeft gebitterd op den hoek... daar is-i de deur uitgegooid, en de jongens lopen 'm na... kyk hier...
En zy wees door 't raam naar buiten, waar inderdaad de straatjongens met veel gejuich 'n preek commenteerden, die huisdominee scheen gehouden te hebben, want ze riepen: ho, ho, prikkelige slang met je verzenen... houd je staart recht!
Stómdronken nu was huisdominee niet, dat hebben wy gehoord, maar dronken was-i. In 't wynhuis op den hoek had-i oefening gehouden, en Leentje die dit wist of giste, was uitgelopen om daarvan zekerheid te hebben, en door de openbaring van 's mans toestand, de pyniging van Wouter te bekorten. In dit voornemen werd zy te hulp gekomen door huisdominee zelf, die in 't wynhuis had horen spreken over die geschiedenis van den brief besteller, en by z'n aankomst in de woning van juffrouw Pieterse, zich vergiste in den patiënt dien-i behandelen moest.
- En, voegde Leentje er by, 't is niet nu alleen... 't is niet altyd even erg... maar laatst met Habakuk...
- Zwyg jy, en ga aan je werk, zei juffrouw Pieterse, die beschaamd was omdat ze zich vergist had in de soort van wynberg dien huisdominee bearbeidde.
My komt die vergissing heel verschoonbaar voor, en ik ben zeker dat ze nog lang had kunnen voortduren, als de kloeke Leentje daaraan geen eind gemaakt had.
Niet zonder moeite beschermde men huisdominee tegen de woede van juffrouw Laps. Stoffel hielp den man den trap af, zo goed-i kon, en leverde 'm over aan de straatjongens die terstond 'n liedjen op hem maakten, vol prikkelslangen en jenever. Ik heb dat dichtstuk niet kunnen machtig worden. Wat jammer is. En iets te maken, en dat uit te geven als echten codex, strydt tegen m'n principes.
Zodra juffrouw Laps zich 'n beetje hersteld had, koos zy de verstandigste party, en beschuldigde zichzelve van verkeerde opvatting.
- O... o... o! Zo ziet men hoeveel oefening 'r nodig is, om vast te staan in de leer. Ik herinner my nu klaar, hoe er in de Schrift wordt gesproken van verkeerde handelingen der dochteren Jeruzalems. Dat heeft-i bedoeld met z'n brief besteller. Myn vader was in de granen, en ieder weet dus wie ik ben. De zaak is duidelyk... maar ik voel hoe langer hoe meer behoefte aan oefening... aan oefening, weet je?
- Maar, lieve juffrouw Laps, de man was dronken...
- Zo zegt Leentje, maar...
- En al dat volk op de straat... hoor eens...
- Juist als met den profeet Eliza. Ook hem beschimpten de kinderen op de straat... en toen kwamen 'r beren...
‘Hei... hei... pas op je verzenen!’ klonk het buiten.
- Waarom zendt de Heer z'n beren niet, klaagde juffrouw Laps, die inzag dat de enige wys om zich rein te wassen van dien briefbesteller, bestond in 't verheffen van huisdominee tot profeet. En hierin had ze alweer gelyk. Wat 'n profeet zegt, kan men opnemen zoals men wil. Een bruid is 'n kerk. Een tempel is een lichaam. Een vader is 'n zoon. Een zoon is 'n geest. Een geest is 'n vader. Eén is drie. Drie is één. En 'n brief besteller is niemendal.
- Maar de man was dronken, herhaalde juffrouw Pieterse, alsof ze hierin een reden vond om huisdominee's taal niet zó ver weg te werpen, als wanneer-i eenvoudig ware bezeten geweest door bybelwoede.
-En al waar-i voor 'n ogenblik gevallen, wat zou dat bewyzen? Blyft men niet altyd mens, en is de val niet noodzakelyk om de genade te doen uitkomen? Zeg... waar bleef de genade, zonder val?
Dat wist juffrouw Pieterse niet, en ik ook niet.
Ik vind dat die juffrouw Laps alweer gelyk had: zonder val geen genade, en zonder genade geen val. Die dingen horen by elkaar als slot en sleutel, en wie er wat afneemt, doet verkeerd.
Als men 'n gebouw wil laten bestaan, moet men niet hier-en-daar 'n pyler omhalen, of 'n hoeksteen wegbreken. Sit ut est, aut non sit.
Huisdominee was dus geheel in z'n recht, en juffrouw Laps ook, schoon zy eigenlyk de zaak alleen dáárom overbracht op 't terrein der H. Godgeleerdheid, wyl ze de aandacht wou afleiden van haar brief besteller.
- Maar wat moeten we dan in godsnaam aanvangen met dien kwajongen? riep juffrouw Pieterse in 't eind.
Stoffel begreep, by ontstentenis van huisdominee geroepen te zyn tot de preek van den dag. Hy behandelde Ezechiël en de afscheiding van de tien stammen, en deed er wat by uit Mattheus. Daarna ging-i over op de Makkabeeën, en sloot met Daniël, Paulus en den H. Geest.
- Heel goed, zei juffrouw Laps, maar nu de straf?
Want de vromen zyn nooit tevreden, voor er wat van straffen in komt, waarin ze, met het oog op de Schrift, volkomen consequent zyn.
- Water en brood... stelde de moeder voor, of... wat zou je denken van de Openbaring?
-Ja... zo... ik mag de psalmen nog al... of... de geslachtsregisters... Jakob gewan Juda, Zadok gewan Achim...
- Och, mens... dat is alles al geprobeerd, en niets heeft geholpen. - Als we 'm eens 'n paar hoofdstukken lieten van buiten leren, van achteren af?
Jammer dat dit voorstel niet doorging. Misschien ware er wat voor den dag gekomen waarin slot en zin stak.
-Als ik 'm eens by my nam, juffrouw Pieterse? Om 't geld is 't me niet te doen... je zou kostgeld kunnen geven...
Wouter rilde.
- Och ja, ging juffrouw Laps voort, je zou kostgeld kunnen geven... en ik zou 'm oefenen... want om 't geld is 't me volstrekt niet te doen... Oefenen... weet je?
Ik heb niet juist kunnen te weten komen, welke marteling er ditmaal voor Wouter werd uitgedacht. Ik denk dat men hem gemakshalve geslagen heeft, en dit vind ik dan ook - alles in aanmerking genomen - maar het beste.