Aan Tine
Beste Tine! Ik heb gister een genoeglyken avond gehad, en voel me veel beter. Voor een dag of drie zat ik te pruilen - heb ik u geschreven dat ik pyn voel in 't hart? - ik zat te pruilen, en werd aangesproken door een artist... O, waren 't artisten alleen, maar ieder spreekt my aan, en dat is vervelend. Ge weet dat ik een hekel heb aan ‘ieder’. ‘Menheer, is uwe Max Havelaar?’ Ik ben er misselyk van! Lieve Tine, zodra wy geld hebben om te verhuizen, wou ik gaan wonen op Marken of Urk. Vindt ge dat goed?
't Is wel zonderling dat ieder zich bemoeit met myn zaken, maar dat niemand een hand uitsteekt om my recht te verschaffen. Daar-by is my iets in den zin gekomen over publieke executiën. Ik bedoel 't aangapen. In de vonnissen staat: die man moet hangen... goed! Neen, eigenlyk niet goed... men moest nooit iemand ophangen. Doch hoe dit zy, er staat niet in de vonnissen: die man moet, vóór 't hangen, bekeken worden door Publiek. Dáártegen zal ik my opponeren, zodra ik lid ben van die kamer in Den Haag. Straks zal ik myn brief aan de kiezers afmaken. Ik voel me wat beter.
Die man sprak me aan, en stelde voor naar Ristori te gaan.
Ik zei natuurlyk dat ik geen geld had. Daar hyzelf niet ryk was, bood hy aan myn plaats te betalen, en dat vond ik goed. Gister-*
avond haalde hy me af. Zyn meisje ging ook mee... en daar zaten we!
Ristori speelde heerlyk mooi in een lelyk stuk, dat wel lelyk wezen moest, want het was voor haar gemaakt als 't byschrift naar een prentje. 't Stuk is onwaar, de grootste fout die ik ken... ja, de enige fout in alles! Ge weet wel dat ik hiermee geen party trek voor een plat realisme. Laat anderen dat maar denken. Ik heb geen lust nu een verhandeling te houden over waarheid in poëzie en kunst. Lees 't maar na - 't ligt by dien roman in myn koffer, by Fancy - maar gy weet dat wel, zonder dat ge 't naleest.
Maar zie, de hele Ristori met haar maakstuk boezemde my niet zoveel belang in, als de verloofde van dien artist. Zy had iets dat my byzonder aantrok - ik geloof dat ze geleden heeft - en bovendien zy vraagde heel hartelyk naar u. Dat nam me zó in, dat ik aanhoudend op haar lette. Zy kende u uit dat boek over de koffie, en zei dat ze hoopte haar echtgenoot te wezen, wat gy zyt voor my. Ik wens dit niet, omdat daartoe nodig is veel ellende, die 'k haar liever spaarde, maar wel komt het me voor, dat zy zich inderdaad flink-houden zou in tegenspoed. Daarby had ze iets kalms, iets rustigs, dat ook my kalmer maakte. Ik dacht aan Saul, en Davids harp. Doch Saul was gek... Ja, wat muziek zou ook my goeddoen... maar geen orkest! Jammer dat muziek zo duur is. Gaat ge veel naar 't Park? Hier wordt alleen gespeeld voor geld... als alles hier.
Ik had groten lust hof te maken aan dat meisje, omdat ik iets leegs voel, maar de artist zal er tegen zyn, en zyzelve ook, denk ik. Ik heb haar niets byzonders horen zeggen, maar ik voelde dat ze ‘hart’ had, wat zo vaak ontbreekt, en dat deed my goed. Zy heeft me verzocht u te groeten, en te zeggen dat ze u heel lief vindt, waarin ze groot gelyk heeft.
Ik kryg voortdurend allerlei brieven. Ik kan ze u niet alle zenden - 't is te duur - maar 't wordt een kurieuse verzameling. Ooms en tantes die my uitschelden... stiefmoeders idem... vaders idem... Er schynt ergens een uitgever te zyn, die zich in 't hoofd gehaald heeft dat ik ‘Minnebrieven’ schryf, en die by hem laat uitgeven. Ik zal hem wat muziek aanraden. Maar sedert een paar dagen is er een nieuwe variëteit opgekomen in de familie van onbegrepen brieven. 't Schynt dat Publiek nu gaat vertellen dat ik schatryk ben, en ieder vraagt me om... ge raadt het nooit... ieder vraagt me om... geld!
Geld... neen, neen, ge begrypt het niet... 't is niet geld dat ik schuldig ben... neen onschuldig geld! Men vraagt me om geld, als toen ik...
O God, o God, Tine, waar is de tyd toen ieder ons vraagde om hulp, en toen wy ieder hielpen! O dat is hard! Dát moest ik kunnen vergeten! Kunt ge 't u nog voorstellen? Is 't niet als een droom? Wat was ieder ryk, toen wy nog niet zo arm waren! 't Verlies van die weelde drukt me toch zwaarder dan 't gemis van muziek!
Allerlei brieven om geld! Een arme kraamvrouw... Een verongelukte brik met nagelaten zwangere vrouwen... Een brand... Een dreigend bankroet... Een dykbreuk... Lust en roeping om een negotie te beginnen in aardappelen... Dood van een ‘kostwinner’ - zó noemen ze hier een echtgenoot en vader, Tine! - Beenbreukige schildersknechts die van een stelling vielen... Dat komt er van... wat dóen ze er op!
Ik moet weer myn kamer uit... ik word weggeschilderd... Ik ben zeker dat je 't krabben hoort in 't vervolg van myn brief aan de Kiezers. Kan ik het helpen?
Allerlei brieven, ja... behalve van den Minister die niet schryft. Allerlei brieven om hulp! En weet ge wat zy zeggen? ‘Och, als gy geen geld hebt, schryf dan maar wat... zet u even voor uw lessenaar...’
Alsof ik een lessenaar hád, Tine! O, wat is dat wreed!
Hoe moet ik dat noemen van Publiek? Is dat ironie, is dat sarkasme, is dat hoon, of is dat... domheid? Ik zou 't laatste geloven, maar kan dat toch niet overeenbrengen met zyn wyze van doen in eigen zaken. Dáárin is hy zo dom niet!
Ik schryven voor aardappelnegotie, of verongelukte brikken, ik?... Myn God, zyn wyzelf niet verongelukt... zyn wyzelf niet verlegen om crediet voor wat aardappelen?... Ik begryp er niets van.
En let wel, als ik het deed, als ik schreef voor geld, om wat leniging te geven in den nood van anderen, zou diezelfde Publiek nog aanmerking maken op myn geschryf. Hy zou zich een oordeel aanmatigen, waarachtig!
En wat nóg erger is -ja dát is het ergst! - hy zou me gaan náschryven! Dat idee benauwt me. Herinnert ge u dien man te M... die altyd, den tienden van de maand, een denkbeeld voor den dag bracht, dat ik had uitgeslikt op den negenden? Zo'n man was in staat my af te brengen van myn denkbeelden. Wat zagen die er gek uit, als hy ze aankleedde! En Tine, dát zou Publiek ook doen, als ik schreef. Terstond zoudt ge overal grofheid ontwaren voor rondheid, platheid voor eenvoud, bombast voor poëzie, brutaliteit voor oprechtheid, razerny voor fantasie, naaktheid voor négligé, gekunsteldheid voor kunst, kunst voor natuur, en zo al voort.
Goed schryven kan Publiek nooit, omdat hy geen ziel heeft, en niet leed, wat hetzelfde is. Ook ontbreekt hem de verwaandheid, want verwaand is hy niet. Dáártoe is hy te bang, dat men hem aan 't woord houden zou, als hy voorgaf wat te kunnen, te kennen, te weten, of te willen. Orgueil oblige. Hy tekent nooit zo'n obligatie, uit vrees voor den vervaldag.
Ja, hy zou me náschryven! 't Ware om alle schoolmeesters dol te maken, en Siegenbeek te doen weeklagen - met één e - uit zyn graf! Weldra zou men ‘schildwacht’ mannelyk maken, ‘kus’ en ‘weemoed’ vrouwelyk, en meer zulke dingen, die ik doe als me dat zo in 't hoofd komt... omdat ik tuchteloos ben, goddank!
Ja, ze zouden dien helen mannelyken en vrouwelyken winkel, die tot niets dient, aan een kant doen - en dat doe ik voortaan - om te luisteren: hoe men goed spreekt, in plaats van te zien: hoe men goed schryft... en dat zou geen bezwaar hebben, als we dan niet waren overgeleverd aan oren... Ik stem voor Siegenbeek! Heb ik u al gezegd, dat ik weer bezig ben met Sanskrit? 't Is aardig na te gaan, hoe wy gekomen zyn aan onze taal. Ik heb veel vermaak in zo'n studie die me wat afleidt, en dat heb ik nodig omdat ik moe ben. Bovendien, zodra ik er wat meer van weet, wil ik my eens ernstig bemoeien met ons Hollands. 't Is verdrietig te zien hoe de mensen alles bederven! Godsdienst - de wezenlyke, ditmaal - wordt theologie. Het recht wordt ‘de rechten’. En de taal wordt in een kinderpakje gestoken voor 't ple-zier van de schoolmeestery. Ik zal daaraan een eind maken, zoals aan meer wat me verveelt. Die dingen zullen toch niet steviger zyn dan Babylon, en 't korset van Juffrouw Lannoy?
Nu keer ik terug tot myn brief aan de Kiezers:
Ik heb getracht u te herinneren aan de waarde die ge in uw eigen belang, aan de Indische bezittingen behoort te hechten. Ik had u liever toegesproken in den naam van menselykheid en rechtvaardigheid, maar omdat gylieden voor 't merendeel mensen van ‘zaken’ zyt, vrees ik te zeer dat ge my zoudt aanzien voor een ideoloog, voor een onpraktisch mens, voor iemand die geen verstand heeft van 't ‘ene nodige’.
Ook heb ik u gewezen op de noodzakelykheid dat gylieden vrienden hebt daarginder, of althans dat die zwarten u niet volstrekt vyandig gezind zyn, en wel om te voorkomen, dat zy óf uit eigen beweging weigeren langer koffie en suiker voort te brengen voor U, óf dat ze gemene zaak maken met anderen, die zeer gaarne de koffie en de suiker zouden laten planten voor zichzelf. Ik kan u verzekeren dat, noch in Engeland, noch in Frankryk, iemand zich verzetten zou tegen 't ontschepen in de havens dier landen, van de ladingen die thans worden aangevoerd te Amsterdam en Rotterdam.
Ik wens nu met u te berekenen, of de manier waarop die Oosterlingen door uw lasthebbers worden geregeerd, geschikt is tot het aankweken van de vriendschappelyke gezindheid die gy behoeft, om u staande te houden in die gewesten, om daarna - in - geval uit ons onderzoek mocht blyken dat dit doel niet bereikt wordt - over te gaan tot het beschouwen van de middelen die u ten dienste staan, tot het aanbrengen van verbetering in wat u minder goed voorkomt.
Maar ik stuit alweer op de eenvoudigheid van myn taak.
De Javaan wordt mishandeld! Ik wenste dat dit ware tegengesproken, of wel dat het onwaar was! In dat geval toch, zou ik, beter dan nu, kans zien u te overtuigen, want ik heb opgemerkt dat niets zeldzamer is, dan 't achtslaan op bekende zaken. Het gaat daarmee als met de Christelyke liefde. Ieder kent het voorschrift: ‘hebt uw naaste lief, enz.’ maar juist omdat het zo ba-naal is geworden, schynt het opvolgen moeilyk te wezen, en men zou elken ‘naaste’ die in vollen ernst zich beriep op die uitspraak, aanzien voor een dwaas. Zo vrees ik nu ook, dat ge my niet zult geloven - of althans dat ge niet zult handelen naar dat geloof - wanneer ik u zeg wat ieder toestemt: dat de Javaan mishandeld wordt!
Ik wil echter niet den schyn op my laden, alsof ik door het voorstellen dezer waarheid als een erkende zaak, my trachtte af te maken van 't bewys, en daarom zal ik u een paar bewyzen daarvan geven, schoon 't my een verdrietig werk is... want Kiezers, wy moesten vérder zyn dan dat!
Na al de redeneringen immers die ge hebt kunnen aanhoren over de wyze hoe er verbetering moet worden gebracht in den toestand van 't Nederlands bestuur in Indië, is het wel enigszins vervelend, nu nog in 't brede te betogen: dat die toestand inderdaad verbetering behoeft. Vergunt my echter niet alle bewyzen hier aan te halen. Ik schryf een brief, en geen boekdelen.
Eerste bewys dat de Javaan mishandeld wordt
Toen ik magistraat was van Amboina en onderhorigheden, bemerkte ik spoedig te doen te hebben met een bevolking die - overigens vele zeer goede eigenschappen bezittende - vry twistziek was. Ja zelfs, 't kwam my voor dat velen twist maakten óm te twisten, en dat ze 't in zeer afgelegen dorpen beschouwden als iets eervols: ‘met een zaak voor de Heren geweest te zyn’. De oorzaken van die twisten waren meestal zeer nietig, en 't zou u zeker vermaken, wanneer ik den tyd nam, daarvan een paar staaltjes mee te delen. Maar vermaken is myn doel niet. Schelden speelde gewoonlyk een grote rol by de politie-gedingen der Amboinezen. Anders begrypen ze elkaar niet. Ze zyn Christenen, en vloeken meestal in 't Hollands, even als de Javanen op de hoofdplaatsen, die hoezeer nog niet bestraald door het licht van 't Evangelie, toch meer dan de domme binnenlanders, in aanraking kwamen met uw land- en geloofsgenoten.
Hoe dit zy, de halfwekelykse politie-rol was altyd voor drievierdedeel opgevuld met hal makki makki d.i. scheldzaken.
- Mynheer, Jozef heeft gezegd dat ik een hond ben.
Ik hoorde met 't zelfde geduld dat ge moest opmerken in dezen brief, o Kiezers, de twaalf of twintig getuigen aan, die inderdaad Jozef hadden horen betuigen, dat Abraham of Ezechiël een hond was. De Ambonse Christenen dragen voor 't merendeel bybelse namen.
-Wéi Jozef, hebt gy gezegd dat Abraham - of Ezechiël - een hond was?
- Ja, mynheer de Assistent-Resident. Maar Abraham - of Ezechiël - heeft gezegd dat ik een zwyn was.
En dan hoorde ik weer met gelyk geduld de getuigen aan, die in gemoede verklaarden, te hebben gehoord hoe Abraham - of Ezechiël - Jozef had uitgemaakt voor een zwyn.
Myn vonnis?... Heel eenvoudig:
- Gy beiden hebt volkomen gelyk, o Jozef en Abraham - of Ezechiël - gaat nu maar welgemoed naar huis!
En dan vraagden ze gewoonlyk een briefje, om in hun dorp te laten zien dat zy ‘voor de heren’ waren geweest, en dat zy in hun recht waren van weerszy.
Ziet-hier myn briefje, o vry-arbeiders en kultuurstelselaars... gy beiden hebt volkomen gelyk. Gaat nu welgemoed naar huis als Jozef en Abraham... of Ezechiël.
Tweede bewys dat de Javaan mishandeld wordt
De arbeid van den Javaan zou, wat de hoofdzaak betreft, kunnen worden verdeeld in de volgende klassen:
overeenkomsten sluiten met den Inlander. Dit is de veel besproken vrye arbeid.
Al die soorten van arbeid werpen voordeel af, doch alleen de laatste klasse van bezigheid zou den Javaan zelf te stade komen. De vyf eerstgenoemde categorieën baten:
aan de landeigenaars,
aan de inlandse hoofden,
aan de europese beambten,
aan de kontraktanten,
aan de particuliere ondernemers,
aan het Nederlands-Indisch Gouvernement,
dat is tenslotte:
aan Nederland.
Hoe meer nu de Javaan werkt, hoe meer winst voor die personen, voor die regering, voor die natie.
De Javaan gehoorzaamt zyn hoofden. Die hoofden hebben behoefte aan weelde en praal. Wie een hoofd te vriend heeft, kan diens ondergeschikte bevolking uitmergelen zoveel hy wil. Wie zo'n hoofd betaalt - omkoopt! - kan zéker zyn, tiendubbel schadeloos gesteld te worden...
Welnu Kiezers, gy die mensenkennis hebt, gy die te verstandig zyt om iets aan te nemen op gezag, gy die zo op leugens gesteld zyt... 't zal u zeker aangenaam verrassen, wanneer ik hier een leugen zeg, die 'k byzonder aanbeveel in uw hoogstverontwaardigd ongeloof:
Al die landeigenaars zyn braaf. Al die inlandse hoofden, edel. Al die europese beambten, intègre. Al die kontraktanten grootmoedig. Al die partikulieren onbaatzuchtig. Dat Indisch Gouvernement is van hogen zielenadel... en 't schuld-afdoend Nederland bouwt spoorwegen van 't batig saldo.
Derde bewys dat de Javaan mishandeld wordt
Kiezers, gy hebt het boek over de veilingen gelezen. De schryver zegt daarin, dat de vertelling van Saïdjah onwaar is. Hy had die vertelling niet moeten doen, en ik hoop dat hy niet weer zal vervallen in zo'n fout. Hy vertelt namelyk zó, dat gy u genoopt voelt hem te benoemen tot uw lyfdichter... wat die arme Dimanche niet wezen wou. Er is sprake van heel iets anders dan van vertellingen om u te vermaken, o kiezers!
De schryver zegt daar:
...Ik heb stukken voor me liggen... doch neen: liever een bebekentenis.
Ja, een bekentenis. Ik weet niet of Saïdjah Adinda liefhad. Niet, of hy naar Batavia ging. Niet, of hy in de Lampongs is gestorven, onder Nederlandse bajonetten. Ik weet niet, of zyn vader bezweek ten gevolge van de rottingslagen die hem werden gegeven omdat hy Badoer had verlaten zonder pas; ik weet niet of Adinda de manen telde door kerven in haar rystblok...
Dit alles weet ik niet.
Maar ik weet meer dan dit alles. Ik weet, en ik kan het bewyzen, dat er vele Adinda's waren en vele Saïdjah's, en dat, wat verdichtsel is in 't byzonder, waarheid wordt in 't algemeen. Ik zeide reeds dat ik de namen kan opgeven van personen, die, zoals de ouders van Saïdjah en Adinda door onderdrukking werden verdreven uit hun land. Het is myn doel niet, in dit werk mededelingen te geven, als voegen zouden voor een vierschaar, die uitspraak te doen had over de wyze waarop het Nederlands gezag in Indië wordt uitgeoefend, mededelingen die slechts kracht van bewys zouden hebben voor wie het geduld had die door te lezen, zoals niet verwacht kan worden van een publiek dat verstrooiing zoekt in zyn lektuur. Daarom heb ik, in plaats van dorre namen van personen en plaatsen met de dagtekening er by, in plaats van een afschrift der lyst van diefstallen en afpersingen, die voor me ligt, getracht een schets te geven van wat er kán omgaan in de harten der arme lieden die men berooft van wat dienen moet tot het onderhoud van hun leven; of zelfs: ik heb dit slechts laten gissen, *
vrezende my te zeer te bedriegen in het tekenen der omtrekken van aandoeningen die ik nooit ondervond.
Maar wat de hoofdzaak aangaat... O, dat ik opgeroepen werde om te staven wat ik schreef! O! dat men zeide: ‘ge hebt dien Saïdjah verdicht... hy zong nooit dat lied... er woonde geen Adinda in Badoer!’ Maar dat het gezegd werd met de macht en den wil om recht te doen, zodra ik zou bewezen hebben geen lasteraar te zyn geweest!
O, dat ik opgeroepen werde om te staven... Kiezers, Nederlanders, Christenen, heeft het u niet getroffen, dat die schryver niet is opgeroepen om te staven wat hy schreef? Was 't niet de moeite waard, te onderzoeken of die Multatuli een lasteraar is? Hadt gy niet aanspraak op zekerheid daaromtrent? Is 't u niet in het oog gevallen dat uw regeerders - liberalen of behouders, om 't even! - dat zy zwegen, als betrapte dieven? Neemt gy daarmede genoegen, kiezers? Is 't u onverschillig, welk antwoord er moet gegeven worden op de door de Tielse Courant zo bondig gestelde vraag: ‘Of Nederland een roofstaat is?’
Was 't u niet de moeite waard, aan te dringen op dat antwoord? Of waart ge bevreesd voor dat antwoord?
Maar Kiezers, 't is toch heden wél de moeite waard, te onderzoeken of de door dien Money opgegeven cyfers juist zyn. Uw ‘geachte sprekers’ - die voor een groot deel niet spreken kunnen, en weinig geacht zyn - interpelleren den Minister van Koloniën om inlichting dienaangaande. Dit is zeer karakteristiek! Men zegt u, op een wyze ‘die rilling door 't land doet gaan’ dat gy rovers zyt... eerbiedige stilte! Daar verschynen opgaven, staten, tabellen van de sommen die ge jaarlyks rooft... terstond wil uw yverige vertegenwoordiging weten of die staten, tabellen en opgaven juist zyn, en hoe men aan die dingen gekomen is!
Uitzuigen, plunderen, roven, moorden... O, dát is niets! Maar 't verlenen van een kykje in de boeken, aan een vreemdeling... de onjuiste en onvolledige boeking van de hele zwendelary... ja, dát zou een gruwel wezen! Er is niet meer nodig dan dit, o volk van Nederland, om de manier te kenschetsen waarop ge u laat vertegenwoordigen, 't gehalte van uw moraal, en de specifieke zwaarte uwer goddienery!
Maar eilieve, schaamt u dan toch over 't gedurig voorwenden dat ge uw ‘broederen’ daarginder wilt beschaven en veredelen, terwyl ge toelaat dat ze door uw lasthebbers op de infaamste wyze worden mishandeld.
Maar schaamt u dan toch over den godsdienst welken ge dien broederen wilt opdringen als de enig-ware, en die ten slotte schynt neer te komen op verfoeilyk eigenbelang.
Maar schaamt u dan toch over 't vonnissen van een dief of moordenaar, in naam des konings, zolang de zeepassen der schepen die uw gestolen kruienierswaren overvoeren, insgelyks worden afgegeven in naam van dienzelfden honing.
Ik laat nu in 't midden, of gy de waarheid weten wilt, maar ik verkies u die waarheid te zeggen. Ik doe dit voor myn vermaak, niet uit twyfelachtig kansbejag U te vermaken, wat me ook volkomen onverschillig wezen zou. En ik heb nog een reden hiertoe. Ik wil u tegenover Europa ontnemen alle mogelyke voorwendsels van ignorantie! Ik wil voorkomen, dat men op 't manifest dat ik zal uitvaardigen, antwoorde: Dit alles deed een schelmachtige regering... dit keurde een slaperige of omgekochte vertegenwoordiging goed, maar... dit wist het volk niet!
Die Multatuli deed verkeerd, u de waarheid te geven met wat omkleedsel. Gy hebt den zang van Saïdjah op muziek gezet, en uw dochters vermoorden met veel gevoel dien armen drommel op de piano... Ziehier een nieuwen tekst dien ik aanbeveel in uw muzikale inspiratie. Doch vooraf nog deze opmerking: Gy hebt op de geschiedenis van dien Saïdjah - als Don Juan aan Dimanche - geantwoord: ‘Wat praat gy aardig, vertel nog eens wat’, en dus de ware of geveinsde ingenomenheid met Dimanche's voordracht gebruikt als voorwendsel, om voorby te zien wat die vertelling van Saïdjah eigenlyk beduidt. Maar gy kunt niet loochenen nu te weten, wat voor den landbouwenden Javaan een buffel is... Gy kunt u niet verschuilen achter onbekendheid met de betekenis van wat er nu volgt... Gy kunt niet zeggen als Droogstoppel: ‘Wat gaan my die zwarten aan, met hun buffels! Ik heb nog nooit een buffel gehad, en toch ben ik tevreden.’
Ziehier:
Lijst der in de maand Februari 1856 aan de bevolking van één district Afgenomen buffels, toen Max Havelaar adsistent-resident was van de afdeling Lebak, en terwyl de heer Duymaer van Twist, onder de regering van Willem den Derde, namens De nederlandse natie de zogenaamde Neêrlands-Indische bezittingen bestuurde. | |||
---|---|---|---|
Kassib | Kadoe Gawir | Badoer | Een buffel. |
Manggia | Tjibongbong | id. | Een buffel. |
Oessoep | id. | id. | Een buffel. |
Mayasih | id. | id. | Een buffel. |
Radaya | id. | id. | Een buffel. |
Hadji Sadik | id. | id. | Een buffel. |
Sapioedin | id. | id. | Een buffel. |
Moersid | Waloekoe | id. | Twee buffels |
Sadjiah | Sanggir | id. | Een buffel. |
Ridjal | Tjimontjong | id. | Twee buffels |
Kalar [*] Deze man was loerah = klein hoofd. Dáárom zeker nam men hem twee buffels af, dat ook heel billyk was, daar hy de macht had zyn schade te verhalen op een ander. | Badoer | id. | Twee buffels |
Mamak | Tjipoeroet | Badoer | Een buffel. |
Kaliam | Kadoe Leboe | id. | Een buffel. |
Asmil | Kadoe Gawir | id. | Een buffel. |
Rangga | Kadoe Damas [*] Of Pasir Air. Ik houd van stiptheid in ‘zaken’. | id. | Een buffel. |
Marni | Tjisangsang | Goen. Kintjana | Een buffel. |
Sariada | id. | id. | Een buffel. |
Djepo | Tjidadap | Kerta | Een buffel. |
Djaya [**] Dorpshoofd. | Tjioeroeh | id. | Een buffel. |
Bayi [**] Dorpshoofd. | Lebak Tjitra | Tjikoessik | Twee buffels. |
Asmil | id. | id. | Een buffel. |
Mayinten | Tjikatampe | id. | Een buffel. |
Ayim | Tjilegong | id. | Een buffel. |
Moetassi | Tjigingang | id. | Een buffel. |
Mandaya | Kadoe Lamboe | Kompai | Een buffel. |
Arday | id. | id. | Een buffel. |
Adjiman | Laribongoer | id. | Een buffel. |
Arpan | Tjikario | Tjileles | Een buffel. |
Abin | Tjimerak | id. | Een buffel. |
Dakir | Tjiorogdalong | ? | Een buffel. |
Moektar | Sereweh | ? | Een buffel. |
Assih | id. | ? | Een buffel. |
Is 't genoeg, Kiezers?
Ziet ge wel, hoe verkeerd gy deedt, dien Multatuli te benoemen tot schryver, daar de gehele imposante eentonigheid der Saïdjahvertelling niets is dan een plagiaat, een kopie van de treurige werkelykheid!
Eén buffel!... Eén buffel!...
Eén buffel!... Ja... maar in 't geheel: zes-en-dertig buffels! 't Is zovéél niet, meent ge?...
Eilieve: in één maand! Is 't niet genoeg, Kiezers?
Zes-en-dertig buffels in één maand!... 't Is zovéél niet, meent ge?... Eilieve andermaal: in één distrikt... Is 't niet genoeg, Kiezers?
Zes-en-dertig buffels, in één maand, in één distrikt! 't Is zovéél niet, meent ge?...
Eilieve, nog eens: Lebak heeft vyf distrikten... Vermenigvuldigt, zeg ik u!
Vyfmaal zes-en-dertig is honderd-en-tachtig! Is 't genoeg, Kiezers? Honderd-tachtig buffels, afgenomen aan de bevolking van de afdeling Lebak, in één maand tyds! 't Is zovéél niet, meent ge?...
Eilieve, tot vervelens toe: er zyn twaalf maanden in een jaar... Vermenigvuldigt, zeg ik u!
Twaalfmaal honderd-tachtig maakt ruim tweeduizend! Is 't genoeg, Kiezers?
Ruim tweeduizend buffels, afgenomen aan de bevolking van de afdeling Lebak, in één jaar! 't Is zovéél niet, meent ge?...
Eilieve, byna voor 't laatst: De residentie Bantam heeft vyf afdelingen... Vermenigvuldigt, zeg ik u!
Vyfmaal tweeduizend buffels, is tienduizend buffels! Is 't genoeg, Kiezers?
Tienduizend buffels, in één jaar afgenomen aan de bevolking der residentie Bantam! 't Is zovéél niet, meent ge?...
Eilieve, voor 't laatst: Java heeft, ik weet niet hoeveel, residentiën. 't Verandert telkens. Neemt de verhouding der bevolking van Bantam, tot die van Java... Vermenigvuldigt, zeg ik u!
Vier-en-twintigmaal tienduizend buffels, maakt tweehonderdveertigduizend buffels! Is 't genoeg, Kiezers?
Tweehonderd-en-veertig-duizend buffels, in één jaar afgenomen van de Javase bevolking! 't Is zovéél niet, meent ge?...
Eilieve, voor 't allerlaatst: Java is maar een klein deel van Insulinde - 't is moeilyk met juistheid te zeggen hoe klein - maar de Javase bevolking staat in verhouding tot die van Insulinde, als omtrent één tot drie. Daar echter de welvaart elders geringer is, en er in de andere gedeelten van uw bezittingen - noemt ge 't zo niet? - niet zóveel als op Java gestolen worden kán, stel ik u vóór, ditmaal maar te vermenigvuldigen met twee... Vermenigvuldigt, zeg ik u!
Tweemaal tweehonderdveertig-duizend buffels, maakt vierhonderdtachtig-duizend buffels! Is 't genoeg, Kiezers?...
Vierhonderd-tachtig-duizend buffels, in één jaar afgenomen aan de zogenaamd Nederlands-Indische bevolking! 't Is zovéél niet, meent ge?...
*
Eilieve, voor de werkelyk laatste maal: zo'n Gouverneur-Generaal blyft daar in den regel vyf jaren... Vermenigvuldigt, zeg ik u!
Vyfmaal vierhonderd-tachtig-duizend buffels, maakt byna twee-en-een-half miljoen buffels!
Twee-en-een-half miljoen buffels, in vyf jaar afgenomen aan de Indische bevolking, onder de regering van één Gouverneur-Generaal die zyn plicht niet doet! 't Is zovéél niet, meent ge?...
Eilieve, nu waarlyk voor de allerlaatste maal: één buffel kost van vyftien tot dertig gulden. Stel twintig gulden... Vermenigvuldigt, zeg ik u!
Twintigmaal twee-en-een-half miljoen, maakt vyftig miljoen.
Vyftig miljoen guldens geldswaarde aan buffels die aan de Indische bevolking werden afgenomen onder de regering van één Gouverneur-Generaal, die zyn plicht niet doet! 't Is zovéél niet, meent ge?...
Eilieve, en dit nu waarachtig voor de allerlaatste maal: het afnemen van buffels aan de bevolking is het ergste niet! Herendienst, onbetaalde arbeid, onbetaalde levering van allerlei zaken, bedraagt in geldswaarde méér, véél meer, twintigmaal meer, o Kiezers... Vermenigvuldigt, zeg ik u!
Twintigmaal vyftig miljoen maakt duizend miljoen.
Is 't genoeg Kiezers?
Duizend miljoen guldens geldswaarde, die aan de Indische bevolking wordt afgenomen, onder de regering van één Gouverneur-Generaal die zyn plicht niet doet.
Is dat nu eindelyk genoeg, o kiezers van Nederland?
Mocht het nóg niet genoeg wezen, dan stel ik u vóór, nog eens te vermenigvuldigen met het verhoudingscyfer tussen de afpersingen die vermeld staan in myn zeer zakelyke, locale en personele opgave van Paroeng Koedjang - den grondslag onzer berekening - en het getal roveryen die niet te myner kennis kwamen, omdat de klagers werden vermoord en in de rivier gesmeten, op weg naar myn huis!
En tot dien grondslag keer ik nu terug, om te vragen aan den betrokkene: welke fouten ik gemaakt heb in myn berekening?
Eén buffel... één buffel... één buffel!...
Eén buffel, Excellentie! Eén buffel, man van welverdiende rust! Eén buffel, man van ‘kunde, trouw en yver!’ Eén buffel, oudprokureur of oude prokureur! Eén buffel, geachte spreker! Eén buffel, rechtzinnig Christen! Eén buffel, man van liberalisme en vryen arbeid! Eén buffel, man van 't wrede en domme kuisheidsbesluit! Eén buffel, man van 't rystlevering-kontrakt op Bangka! Eén buffel, man van de moorden op Bandjarmasin! Eén buffel, man van de laf hartige bedelcirculaire voor de slachtoffers van zeeroof! Eén buffel, hoort ge?... Eén buffel... Eén buffel!... Daar ge een Christen zyt, met compensatiestelsel van genade, zoendood, witte-wolwassery [*] Jesaia I: 18. en verlossing, heb ik geen verstand van uw geweten. Ik kan niet zeggen: ‘ik zal in uw gemoed laten weergalmen:
Eén buffel, één buffel!’
Maar dit kán ik, dit zál ik, dit doe ik by dezen: ik gelast en dwing ieder die u ziet, die u hoort... te mompelen in zichzelf:
Eén buffel!
En ik veroordeel U, tot bewustzyn dát men 't mompelt... ja, ik gelast u het ná te zeggen in uw binnenste... Beweer als ge durft, dat gy niet gehoorzaamt.
Eén buffel, één buffel!...
Ja, één! 't Spyt me dat aan sommige bevoorrechten twéé buffels zyn afgenomen.
Eén buffel!... waarschynlyk de laatste!
Twéé buffels... 't is minder treffend!
Waar men twee buffels afneemt tegelyk, wáren nog twee buffels te nemen, en met wat verbeeldingskracht zou men zich kunnen voorstellen dat er nóg meer waren... dat er nog één buffel overschoot!...
Neen... één buffel! Zó moet het wezen!
Ik stel u voor, o Kiezers, iemand af te vaardigen naar Den Haag, die er op aandringt by 't ministerie, de Javase hoofden te gelasten nooit twee buffels tegelyk af te nemen aan dezelfde persoon, omdat dit - uit een letterkundig oogpunt - de indrukwekkende monotonie breekt, van alle tegenwoordige en toekomende Saïdjah-histories.
Vervloekt alweer, dat ge zo hard zyt van gehoor, dat ik spot nodig heb om gehoord te worden! Ik hoop dat ge nu eindelyk begrypt, o Kiezers, waarom ik niet gediend ben met het brevet dat ge my uitreikt, als schryver. Is er styl, is er poëzie, is er geest in de lyst van gestolen buffels? Is die lyst niet nuchter als vóórbeurstyd? Riekt hy minder naar ‘zaken’ dan uw lysten van kaveling, dan uw notitiën van verkoop?
Zoudt ge 't prettig vinden, wanneer ik aan elken diefstal - aan elken officiëlen diefstal namelyk... van onbeambte dieven spreken we hier niet - als ik aan elken diefstal een vertelling vastknoopte? Als ik by elken nieuwen buffel, nieuwe wanhoop uitvond? Als ik nieuwe ellende borduurde op 't canevas van elke nieuwe misdaad? Als ik nieuwe liefde en nieuwe vertwyfeling schiep by elk nieuw plichtverzuim?... Maar, Kiezers, dat doet gy immers ook niet in uw staten, opgaven, nota's, en hoe 't verder heten moog...
‘No zó... zóveel pakken, zóveel holen, zóveel vaten...’
En men gelooft u, zonder 't minste borduursel...
Waarom gelooft ge my niet?
Doch ik vorder geen geloof. Er is een zeer eenvoudig middel, om te onderzoeken of al de kavelingen gestolen buffels behoorlyk aanwezig zyn, op 't zondenregister van wien 't aangaat. Vergun my dat ik u het adres opgeef:
Vierde bewys dat de Javaan mishandeld wordt.
Ik wend my tot u, Mr Albertus Jakobus Duymaer van Twist. Gy hebt gelezen wat ik zo-even schreef aan de Kiezers... gy kunt niet niet lezen, gy kunt niet ignoréren wat ik schryf. Ik veroordeel u tot kennisname van alles wat ik zal te zeggen hebben aan de Nederlandse natie. Ik beveel u, naar my te luisteren. Ik beveel u dat, met het gezag van den man die zyn plicht deed, tegenover iemand die zyn plicht niet deed.
Ik heb u herhaaldelyk geschreven. Gy wildet niet horen. Ik heb u tyd gegeven tot bekering. Gy hebt u niet bekeerd. Het ogenblik is gekomen, dat ik u zal aantasten zonder genade. Maar verlief u niet op die eer. Ze is maar schynbaar. Ik tast u niet aan als persoon. De stryd zou niet gelyk wezen, en vér beneden my,
*
door 't grote rangverschil. Gy namelyk, zyt eenvoudig een gepensionneerd beambte, die wat geld overgaarde, daarvan rustig leeft, en in de Kamer meespreekt over vryen arbeid. Zo zyn er velen! Ik ben heel iets anders. Ik ben niet gepensionneerd, gaarde geen geld over, leef niet rustig, spreek niet over vryen arbeid in de Kamer, en ik deed myn plicht. 't Verschil is dus te groot, dan dat ik u zou aantasten als persoon.
Maar gy zyt geweest: de man op wiens ‘kunde, yver en goede trouw’ de Koning staat maakte, toen hy u - namens de natie altoos - het bestuur in handen gaf over Insulinde. Ik kies u tot representant van 't stelsel van uitzuiging dat Nederland zich omtrent dat land veroorlooft, en ik kies daartoe juist u, omdat gy in zekeren zin - straks zult ge zien in welken zin - hoger staat dan vele anderen, voor wier fouten ik meer sympathie voel, dan voor uw deugden. Gy zyt in 't bezit ener soort van zondeloos-achtigheid die my verveelt, die me walgt, en die meer kwaad heeft berokkend aan Insulinde, dan al de misgrepen van anderen saamgenomen. Ik beschouw u als de type van fatsoenlyke rykgeworden braafheid. 't Is me onmogelyk aan u te denken, zonder my te verplaatsen in den tempel, waar de één bad: ‘Wees my genadig’... en de ander... Welaan, Mr Van Twist, ik benoem u tot die ander!
Bovendien, ik heb verdriet van u, omdat ge meespreekt in de Kamer. Ik zal bewerken dat dit ophoudt. Er wordt daar véél gesproken wat geen steek houdt, en niet ter zake dient, maar het is allen eer te vergeven dan u, omdat gy beter weet. Heb ik u al of niet de brieven geschreven, die vermeid staan in Multatuli's boek over de koffie? Heb ik u al of niet den brief geschreven, dien dezelfde Multatuli meedeelde in zyn Indrukken van den dag? Waren er by dien laatsten brief al of niet overgelegd bylagen, die u in staat stelden te weten, dat ik als Assistent-Resident van Lebak myn plicht deed, en dat gy als Gouverneur-Generaal van Neerlands-Indië uw plicht niet hebt gedaan?
Hebt gy niet ook in de Kamer - ‘voor zoveel hoorbaar en verstaanbaar’ staat er in de verslagen... Eilieve, waarom spreekt gy, als ge niet hoorbaar en verstaanbaar weet te spreken? - hebt ge niet in de Kamerzitting van 25 September 1860 afkeurende aanmerking gemaakt op de betuiging van den minister: dat de toe-stand van Indië alleszins gewenst was? Hebt ge niet (voor zoveel verstaanbaar, alweer!) in een lange redevoering betoogd - en ik erken: bewezen! - dat er onwaarheid was in die betuiging des ministers? En was 't naieveteit van u, den schyn aan te nemen of ge er niet aan dacht, dat al 't minder gewenste voor een groot deel is te wyten aan uzelf? Aan U, die pas van daar waart teruggekeerd? Die zo-even nog daarginds natie en Koning representeerde? Aan U, die zo kort geleden nog, geroepen waart te waken tegen al 't verkeerde dat ge nu zo openhartig opsomt? Openhartig?... Neen, niet geheel! Ik heb er veel by te doen, wat ge oversloegt in uw onverstane redevoering... ja, 't voornaamste hebt ge achterwege gelaten, zó zelfs dat het denkbeeld my niet vreemd is, dat uw gehele oprechtheid in de byzaken, een krygslist was, om de hoofdzaak weg te goochelen.
En die hoofdzaak?... De Javaan wordt mishandeld! Dát is de hoofdzaak!
Nu wend ik my weer met de oude tuchteloosheid tot de kiezers, Mr A.J. Duymaer van Twist... maar ge moogt lezen wat ik schryf. Ik zou zelfs zeggen: ik wil dat ge 't leest, indien ge 't niet reeds gelezen hadt. Loochen als gy durft!
Kiezers, vergeeft my den kleinen uitstap naar uw ‘geachten spreker uit Amsterdam’, een spreker dien ik niet acht, en die niet verstaan wordt áls hy spreekt, waaraan men niets verliest.
Het opschrift van dit gedeelte myner toespraak aan ulieden, heet: vierde bewys dat de Javaan mishandeld wordt. Ik heb u een vraag te doen. Neemt ge 't aan als een bewys voor die stelling, wanneer ik u aantoon dat de wyze waarop ik handelde te Lebak, met juistheid wordt voorgesteld in dat boek over de koffie? Ik spreek nu niet van Saïdjah-vertellingen, of minneliedjes... ik spreek met mensen van ‘zaken’ over ‘zaken’.
Welnu, nadat ik vruchteloos by uw tegenwoordigen ‘geachten spreker uit de hoofdstad’ had aangedrongen op recht; nadat ik met opoffering van bestaan en toekomst, myn ontslag had gevraagd, wyl ik het onrecht niet dienen wou; nadat er op de meest volledige wyze was gebleken, dat er voor myn ondergeschikten geen voordeel of bescherming was te wachten van my, maar integendeel haat en vervolging te vrezen van de Slyme-*
ringen, die aan 't bestuur bleven, onder de hoge bescherming van uw ‘geachten spreker uit de hoofdstad’... ná dit alles, schreef ik aan den Contrôleur der afdeling Lebak, aan den man die my dagelyks had gade geslagen, die door lang verblyf, beter nog dan ik, weten kon wat er omging, die op 't punt stond het bestuur dier afdeling van my over te nemen... aan dien man schreef ik den volgenden brief. Kiezers, gy behoeft nu niet meer te vragen: is het wáár wat Multatuli schryft? Er is nu antwoord op de flink gestelde vraag van 't kleine Tielse courantje, dat - byna alléén onder velen! - begrepen heeft, hoe hier geen spraak behoorde te zyn van een boek, van schryverstalent, van romanlezery, maar van 't recht der Natie op kennis van de waarheid!
Rangkas Betoeng, 29 Maart 1856
Ik heb de eer u te verzoeken, en desnoods te gelasten: op uw eer, uw eed en uw geweten, in margine te beantwoorden de volgende vragen, zonder omwegen, zonder halfheid, met Ja of Neen.
1. Neen.
(geparapheerd.) |
1. Heb ik, zover u bekend is, den Regent van Lebak ooit onvriendelyk, onwellevend of onheus behandeld? |
2. Ja.
(geparapheerd.) |
2. Heb ik niet integendeel bewyzen gegeven van welwillendheid, byv. door hem, als hy om geld verlegen was, en voorschot vraagde op zyn tractement, zulks terstond te geven? |
3. Ja.
(geparapheerd.) |
3. Is 't u bekend, dat ik zelfs eenmaal, wetende dat hy geen geld in huis had, hem ongevraagd geld heb gezonden? |
4. Ja.
(geparapheerd.) |
4. Heb ik niet, toen de Regent zo met aandrang verzocht, den ondercollecteur de hem nog competerende gelden uit te betalen, daarin op eigen verantwoordelykheid terstond toege- |
stemd, ofschoon de machtiging daartoe nog niet verleend was, en hoewel gyzelf nog in 't midden bracht, dat er mogelyk aanmerkingen op des collecteurs administratie vallen zouden? | |
5. Ja.
(geparapheerd.) |
5. Was zulks niet kort voor de komst van den Regent van Tjiandjoer, en heb ik u niet later gezegd, dat ik daartoe gemoveerd was door de mening, dat de Regent zelf dat geld nodig had, wyl hy er zo op aandrong? |
6. Ja.
(geparapheerd.) |
6. Heb ik niet op den twintigsten Februari, den Regent gevraagd, of ik niet iets konde doen, of laten doen, om hem behulpzaam te zyn in de ontvangst van den Regent van Tjiandjoer? |
7. Ja.
(geparapheerd.) |
7. Heb ik u niet gezegd, dat de komst van den Regent van Tjiandjoer wel enige reden opleverde om iets door de vingers te zien, want dat ik best begrypen konde, hoe stuitend het voor den ouden Regent was, zo afte steken by de ver toning die zyn Neef maakt? |
8. Neen.
(geparapheerd.) |
8. Heb ik ooit, in de vele gesprekken die ik met u had, termen gebruikt, hetzy van minachting, hetzy van kwaadwilligheid omirent den Regent? |
9. Ja.
(geparapheerd.) |
9. Heb ik u niet integendeel meermalen gezegd, dat ik medelyden met hem had; dat hy door de komst des Regents van Tjiandjoer in een zo moeilyke positie verkeerde; dat hy bovendien zulke siechte voorbeelden had |
gehad, en dusdanige uitdrukkingen meer, die goedwilligheid te kennen gaven? | |
10. Ja.
(geparapheerd.) |
10. Heb ik niet meermalen gezegd, dat de Regent nog beter was dan vele anderen, en dat het my leed zou doen, als juist hy het slachtoffer worden moest van myn wil om kwade praktyken tegen tegaan? |
11. Ja.
(geparapheerd.) |
11. Heb ik niet eens, toen gy naar Serang zoudt vertrekken, u uitdrukkelyk verzocht, den Resident het volgende (in substantie) te zeggen: ‘Dat ik bevreesd was dat hy, horende van de misbruiken die hier plaats hadden, menen zoude, dat ik onverschillig was of flauw. Dat ik hem verzocht, dit niet van my te denken; dat ik integendeel zeer veel werk maakte van het tegengaan daarvan; maar dat de Regent in een zo moeilyke posi tie was; dat ik meende zeemanschap temoeten gebruiken; dat ik slechts dáárom niet dadelyk officieel rapporteerde, om hem (den Resident) niet als het ware te noodzaken, daaraan terstond te streng gevolg te geven, (ik geloof dat myn term was: die zaak terstond aan de grote klok te brengen) want dat ik medelyden met den Regent had, en eerst pogen wilde hem met zachtheid tot zyn plichi te brengen?’ |
12. Ja.
(geparapheerd.) |
12. Is het u bekend, dat ik, toen ik van den regent inlichtingen wilde hebben omtrent vele misbruiken die my be- |
kend waren, hem een dertigtal vraagpunten heb voorgelegd? | |
13. Ja.
(geparapheerd.) |
13. Waren die niet alle door myzelven geschreven? |
14. Ja.
(geparapheerd.) |
14. Waren niet die vragen slechts geparapheerd, en bovendien was niet de gehele inrichting daarvan, als het ware inofficieel? |
15. Ja.
(geparapheerd.) |
15. Heb ik u niet later, toen ik genoodzaakt was, u die vraagpunten met de daarop gegeven antwoorden in handen te stellen, gezegd: ‘dat ik dit aldus had gedaan, om den Regent niet te doen denken dat ik hem kwaad wilde, en om hem aan te sporen tot oprechtheid?’ |
16. Ja.
(geparapheerd.) |
16. Is het u bekend, dat de antwoorden op die vraagpunten niet door den Regent zelven zyn geschreven, waaruit blykt, dat hy minder dan ik vreesde, door dat onderzoek gecompromitteerd te worden? |
17. Ja.
(geparapheerd.) |
17. Heb ik niet later u medegedeeld, dat de Patih my, namens den Regent, bedankt heeft voor de delicate behandeling der zaak? |
18. De Patih heeft al deze vragen met Ja beantwoord, en zelfs ongevraagd gezegd, | 18. Ik verzoek u den Patih te vragen, of ik niet by het overgeven dier vraagpunten:
1. heb aangedrongen op oprechtheid; |
zulks onder ede te willen bevestigen; hy scheen nog getroffen te zyn door uw welwillendheid.
(geparapheerd.) |
2. gezegd heb, dat de Regent my als vriend kon beschouwen, en dat ik hem zou helpen waar ik konde en mocht;
3. Of by, Patih, my niet heeft bedankt, en daarby gebruikt heeft de woorden: ‘Beloem ada satoe toean bitjara begitoe?’ [*] Nog nooit heeft enig heer aldus gesproken. |
19. Neen.
(geparapheerd.) |
19. Hebt gy later (toen ik tot het beslnit gekomen was, dat ondershandse vermaningen niet baatten) iets bemerkt van publieke onderzoekingen, of van wat het ook zy, dat compromittant was voor den regent? |
20. Ja.
(geparapheerd.) |
20. Hebt gy niet integendeel eerst op 26 Februari kennis gekregen van myn brieven, waarin ik den Regent aanklaagde, en wel van den resident zelven, die de u onbekende brieven voorlas? |
21. Ja.
(geparapheerd.) |
21. Waart ge dien dag niet zeer verwonderd, en gebruiktet gy niet later uitdrukkingen als deze: ‘Ik wist niet wat er gaande was... ik begreep er niets van’ en dergelyke, alle aanduidende dat myn onderzoekingen en de resultaten daarvan, u onbekend waren gebleven? |
22. Ja.
(geparapheerd.) |
22. Gelooft ge, na uw opmerkingen omtrent myn handelingen aangaande u of anderen, dat ik lust heb in wéldoen? |
23. Ja.
(geparapheerd.) |
23. Bleek u niet, dat ik verheugd was over de armoede der bevolking te Lebak, in dien zin dat ik het als een schone roeping beschouwde, die te doen wyken? |
24. Ja.
(geparapheerd.) |
24. Heb ik niet zelfs meermalen gezegd, dat: ‘hoe achterlyk ook myn geldelyke omstandigheden waren, ik ongaarne zoude verplaatst worden, hetzy met bevordering, hetzy naar een voordeliger afdeling, want dat ik er zulk een genoegen in schiep, die arme verdrukte mensen te releveren?’ |
25. Ja.
(geparapheerd.) |
25. Toonde ik niet, in al myn handelingen, dat ik zulks uit den grond van myn hart meende? |
26. Ja.
(geparapheerd.) |
26. Bleek u niet, b.v. uit vele kleine arrangementen, dat ik hoopte en wenste en trachtte, lang in die arme afdeling te blyven? |
27. Ja.
(geparapheerd.) |
27. Heb ik niet zelfs gezegd, dat ik hier wel altyd zoude willen blyven, zonder ooit bevorderd te worden, mits men my toestond om wél te doen? |
28. Ja.
(geparapheerd.) |
28. Gelooft gy - naar ge my hebt leren kennen in al myn handelingen - dat dit oprecht gemeend was? |
29. Ja.
(geparapheerd.) |
29. Heb ik niet by vele gelegenheden gezegd, dat ik zo vele plannen in het hoofd had, ter verbetering van den toestand der bevolking (denk aan herendienst, aan tractement van in- |
landse hoofden, schryfbehoeften, aan zoutverkoop-pakhuizen, een machine om water op te voeren etc.) doch: dat vóór alles knevelary moest ophouden? | |
30. Ik verzoek u vriendelyk, my van het antwoord op deze vraag te verschonen.
(geparapheerd.) |
30. Hebt gy den moed, indien daartoe naar uw mening moed nodig is, ronduit te antwoorden op de vraag: of er knevelary bestaat in Lebak?
Nota by deze vraag. My is het vry onverschillig, of gy deze vraag al dan niet beantwoordt, want hoe omzichtig uw rapporten ook waren ingekleed, hebt gy hier en daar niet kunnen vermyden, daarop te doelen. Het was dan ook moeilyk die waarheid overal te onderdrukken in schriftelyke opgaven, wanneer ze in gesprekken tussen ons, als uitgemaakt werd aangenomen. |
31. Ja.
(geparapheerd.) |
31. Erkent ge, my gezegd te hebben, sprekende over myn voorganger: ‘dat ook hy tegen misbruiken te velde trok’, en dat ge daarop het volgen: ‘Als hy langer hier was gebleven, ware hy stellig vergeven?’ |
32. Ja.
(geparapheerd.) |
32. Erkent ge, dat, toen onlangs werd gesproken over vergiftiging, ik u op eenmaal vraagde: ‘Ah, dat is wáár, gy hebt zusters, waarvoor gy zorgt, is dát ook de reden van uw vrees, van wat ik halfheid noem?’ en dat ge daarop toestemmend antwoorddet? |
De bovenstaande antwoorden, die door my zyn geparapheerd, heb ik gegeven in gemoede, en naar waarheid. | Ten slotte verzoek ik u nogmaals, de antwoorden eenvoudig in ja of neen uit te drukken, en daarby te bedenken, dat hoe weinig ge ook voortaan met my zult hebben uit te staan, uw geweten niet van verplaatsing of ontslag afhankelyk is. | ||
De contrôleur van Lebak,
Verbrugge. |
De assistent-resident van Lebak,
Max Havelaar. |
Is 't voldoende, Kiezers?... Zyt gy tevreden?...
O, ik heb méér!...
Wilt ge, dat ik u aantoon hoe, op de ontvangst van Multatuli's boek over de koffie, de tegenwoordige Gouverneur-Generaal met spoed is gereisd naar Lebak: ‘om daar enige zaken te onderzoeken’ - stond er in de Javase Courant - en hoe dat onderzoek niet geleid heeft tot het zo gewenste bewys dat Multatuli een lasteraar is?...
Zo'n bewys toch zou wat waard geweest zyn!
Wilt ge, dat ik u de houding schets van een andere ex-Excellentie, thans ‘geacht lid’ in de Kamer, die - voor zoveel hoorbaar en verstaanbaar natuurlyk! - gezegd heeft... dat hy over dat boek en den schryver van dat boek iets zou kunnen zeggen?
Wilt ge, dat ik de schone speech analyseer van een ander ‘geacht lid’ die ook excellent was vroeger, en nu, party trekkende voor de eer van een gewezen mede-excellentie - voor zoveel hoorbaar en verstaanbaar alweer - betoogd heeft, ‘dat er wel eens recht gedaan was in Indië?’... Waarachtig!
Wilt ge, dat ik voor u afschryf de zinsneden uit het regeringsverslag over 1856, waarin de gegrondheid myner beweringen wordt erkend?
Wilt ge, dat ik na dit alles ga betogen, hoe vals, hoe lafhartig, hoe eerloos men my heeft behandeld?...
God bewaar me, Kiezers!... 't Zou schynen of ik Publiek erkende als rechter! Dat kán toch niet!...
Neen... neen... over myzelf spreek ik nu niet!... Men ga voort my te beschimpen, te beledigen, te belasteren!... Men houde my voor een siecht mens, voor een ondier, voor een geestver-want zelfs... en gelove niet ooit die zyde van myn gemoed te leren kennen, waar ik de pyltjes opvang die ik - anders treffend! - zal weergeven als de geschikte tyd gekomen is.
Ook over de ellende van den Javaan spreek ik nu niet. Ik weet dat gy van ‘zaken’ houdt, Kiezers! Welnu, ik spreek over: ‘zaken’... over niets dan: ‘zaken’. Ik spreek over: duizend miljoen!... Zyn dat zaken?
Ik heb U aangetoond - maar ik heb meer! - hoe er duizend miljoenen verloren gaan, onder de regering van één Gouverneur-Generaal die zyn plicht niet doet!
Ik heb méér, zeg ik u! Neemt echter voor lief, wat ik u heden geef, en laat ons nu overgaan tot het laatste gedeelte van myn brief, waarin ik - heel kort, ik beloof het u - zal nagaan, wat er te doen valt, opdat de Javaan niet langer worde mishandeld, wanneer althans dat onderzoek niet beneden uw aandacht is, wat me wel eens zo toescheen...
Duizend miljoen!
Ik weet niet of gy 't genoeg vindt, o Kiezers, maar ik vind het véél! En ik verzeker u, dat de bevolking daarginder 't ook nogal veel vindt. Er zyn volstrekt geen beginselen nodig van staathuishoudkunde - eerste beginselen, natuurlyk! 't Blyven altyd eerste - om te begrypen, dat het voortdurend afnemen van die duizend miljoenen niet geschikt is, om de bevolking van Uw Neêrlands-Indië gunstig te stemmen voor uw lasthebbers, die dat afnemen mogelyk maken, noch voor u, Kiezers, die 't benoemen van zulke lasthebbers toelaat.
Wy zyn alzo genaderd tot de toepassing onzer preek.
Maar laat ons nog eenmaal vaststellen, wat we nu als vastgesteld kunnen aannemen:
Nederland heeft Indië nodig.
Nederland moet dus trachten Indië te behouden.
Daartoe is 't een vereiste, dat de bevolking van Indië Nederland een goed hart toedrage.
Dit doel wordt niet bereikt, zolang elke nieuwe Gouverneur-Generaal die bevolking te staan komt op duizend miljoen schats... en wat bloed. Maar 't bloed ga ik voorby, omdat ik begryp met u te moeten spreken over: ‘zaken’.
Het is dus uw belang, te zorgen, dat zo'n Gouverneur-Generaal wat goedkoper wete huis te houden met de bezittingen dier bevolking. Dit in de veronderstelling dat ge 't met my ééns zyt, dat duizend miljoen genoeg is... of te veel!... Zo niet, dan heb ik u niets meer te zeggen, en gy kunt de toepassing overslaan.
En die toepassing?...
Als ge u eens bemoeidet met uw zaken, Kiezers?
Als ge eens personen naar de Kamer zondt, die...
Ik heb 't u meer gezegd, maar gy hebt er niet op gelet. Misschien omdat ik 't wat eenvoudig zei, en geen vertellingen vastknoopte aan myn eenvoudigheid.
Ziet-hier hoe ik 't u eenmaal gezegd heb:
Ik geloof dat er een man nodig is van studie, maar niet van Studie alleen, een man van praktyk, doch niet alleen van praktyk; een man, die het volk in Indië kent, die daaronder en daarmede geleefd heeft, die tevens echter genoeg man van wetenschap is, om niet door zyn praktische richting geleid te worden op bloot empirisch gebied; een man, die het goede voorstaat door het streven naar waarheid; iemand, die, gebonden noch door systeembanden, noch door mensenvrees, noch door zucht om ministers te believen, durft en kan aantonen, hoe diep de wonde is, die er kankert aan ons Staatsbestuur; iemand eindelyk, die ondervinding heeft, bekwaamheid, moed, en, dit vooral, een man, die een hart bezit!...
Hart! Ja... les grandes pensées viennent du coeur!
Kiezers, als ge eens trachttet iemand te vinden, die hart heeft?
Als ge eens daaraan de voorkeur gaaft, boven de byzondere achtenswaardigheid... die niet spreken kan?...
boven de gave van 't spreken dergenen, die niets te zeggen hebben, omdat ze niets weten?...
boven 't weten van zovelen die 't goede niet willen, omdat het kwade hun voor 't ogenblik beter te stade komt?...
boven het willen zelfs van de meesten, die niet geboren zyn om hun wil door te dryven?...
boven 't advokatengewawel?...
boven de studie van parlementaire vormpjes?...
boven de kunst om stemmen te verzamelen, door een soort van
*
ruilhandel... dat is: boven infame verkrachting van eed en plicht, zoals dagelyks in de Kamer gebeurt...
boven de zekerheid dat ‘die persoon met de meeste onpartydigheid - komiek! - met de meeste onpartydigheid de belangen zal voorstaan van uw distrikt?’...
boven de gehechtheid aan een party... dat is: aan een der beide cliques, die by afwisseling den Javaan uitzuigen op liberale of behoudende wyze...
boven de aanbeveling van de redactiën der dagbladen, die wél zouden doen hun pretende op 't leiden der publieke opinie te verruilen tegen wat degelykheid, wat kennis en wat styl?...
boven de problematieke bekwaamheden van lieden die niets of weinig geweest zyn?...
boven de positieve onbekwaamheid derzulken, die wél wat geweest zyn, maar nooit iets hadden moeten wezen?
Ziet, Kiezers, hoe zou 't zyn, als ge in plaats van dat alles, eens iemand afvaardigde naar Den Haag, die in 't bezit was van wat hart?...
Iemand, die in dat hart inspraak, taal en toon vond, om te zeggen tot den minister:
‘ik gedoog niet langer, dat ge het Hollandse volk deelgenoot maakt aan dat geknoei, aan dien perpetuëlen broedermoord?’ Iemand, die op de klacht over 't voorbyzien van parlementaire vormen durfde antwoorden: ‘dat ook de Javaan vormen kent, die verbieden dat hy zich straffeloos laat villen?... Dat het evenmin past, in welken vorm ook, daarginder gedurig te zaaien om hier te oogsten; dáár te doen arbeiden, om hier te genieten; dáár te laten lyden, om hier te zweigen; dáár te moorden, om hier te blyven leven?’
Iemand, die zoiets zou weten te zeggen op een toon die wat ontzag inboezemde aan de kleine mannen van parlementaire vormpjes?... Zó, dat het gehoord werd, en verstaan, en begrepen, ook buiten de Kamer?...
Iemand, die de ledige hand kan uitstrekken, met de betuiging: ziet... aan deze hand kleeft het bloed niet!...
Iemand, die de ledige zakken zou kunnen omkeren, en daarby uitroepen: ziet... niet hier vindt gy 't gestolen erfdeel onzer verslagen broeders!...
Iemand, die de vraag durft opperen: moet Nederland een roofstaat blyven?...
Iemand eindelyk, die wat méér was dan gewezen Gouverneur-Generaal, of minister, of rykgeworden oudgast met te-juistertyd geboren principes; iemand die niet vereerd werd of verheven, door 't innemen ener plaats naast al die ‘geachte sprekers’. Iemand die de Kamer vereerde door zyn kortstondig lidmaatschap...
Kortstondig... ja! want, gelooft my, Kiezers... zó iemand zou niet heel lang lid willen blyven van uw glorieryke vertegenwoordiging...
Dat moet ge ook van zó iemand niet vergen.
Want vervelend is 't in uw Kamer... dát zult ge toegeven! Zou 't waar zyn, dat de Keizer van Rusland uw afgevaardigden subsidieert, om Europa te doen walgen van den parlementairen regeringsvorm? Men zegt het. En als 't waar is, moet men erkennen, dat die Keizer behoorlyk bediend wordt voor zyn geld... of neen, 't helpt niet... Europa komt het niet te weten. Want... en dit is van treurige betekenis: men geeft zich in Europa de moeite niet, te onderzoeken wat er gesproken wordt door uw ‘geachte sprekers’ die niet verstaan worden.
Kiezers, ik stel u ernstig voor, U eens te bemoeien met uw ‘zaken’. Daar gy in-den-regel nog al let op uw belang, en wellicht veronderstelt, dat ieder aan u gelyk is in dat opzicht, eindig ik met de verzekering: dat ik geen woord tot u heb gesproken in myn belang. Integendeel!...
Myn belang is, dat ge u by voortduring niet bemoeit met uw zaken...
Dat ge ministers, dagbladen, residenten, Gouverneurs en tutti quanti laat huishouden naar hartelust...
Dat ge Gouverneurs-Generaal naar Indië zendt, die niets geweest zyn, om een proef te nemen of ze iets worden kunnen, en wel ter vervanging van anderen, by wie gelyke proef totaal mislukt is...
Myn belang is, dat gy voortgaat den Javaan te mishandelen tot hy opstaat...
Myn belang is, dat gy u vólzuigt aan welvaart... óvervol... méér dan vol... tot gy berst!
En hiermede neem ik voorlopig een allerhartelykst afscheid, in de welmenende hoop dat ik my nooit weer zal laten verleiden tot de wanhopige poging om u iets aan 't verstand te brengen, waartoe nodig wezen zou... Ik groet u.
P.S. Wanneer misschien myn schryven niet naar uw zin is, bedenkt dan dat ik eigenlyk niet aan U schryf. 't Is me volkomen onverschillig, hoe gy myn geschryf beoordeelt. Spaart u gerust de moeite van dat oordeel. Gelooft, dat uw af keuring my byzonder vereert, en dat ik walg van uw lof. De opgave voor my is alleen, later te kunnen tonen aan de Javanen en aan Europa, dat ik u gewaarschuwd heb... Waarvan ik acte neem by dezen.