Ideën, zesde bundel
1130.
De afstand van de Kolveniersburgwal was niet groot genoeg om Wouter tot bedaren te brengen voor 't gezelschap daar aankwam.
- M'n moeder zal boos zyn, als ik te laat thuis kom, klaagde hy. Holsma stelde hem gerust. Er zou 'n boodschap naar z'n huis worden gezonden, om z'n familie te doen weten waar-i was.
De dokter gaf hem iets te drinken, en bracht hem in 'n kamer naast die waar de familie scheen plaats te nemen. Het voorschrift was dat de patiënt daar wat heen-en-weer lopen zou, tot-i zich kalm voelde.
Maar dit vermoeide hem. Hy deed weldra juist wat 'm verboden was, zette zich in den hoek van 'n sofa, en viel in slaap.
Of 't in het algemeen nuttig is, na 'n schrik in beweging te blyven, kan ik niet beslissen. Zeker is het dat Wouter na hevige aandoeningen altyd grote behoefte voelde aan slaap, en dan ook werkelyk door dit middel - de natuur wees het hem aan - meermalen 't verbroken evenwicht herstelde. Misschien ook was 't geen eigenlyk slapen dat hem by zulke gelegenheden te hulp kwam. Maar geheel wakend was-i niet. Hy droomde.
Er was weer de oude hoogheid in z'n droom. Maar met 'n schok viel-i telkens neer.
En weder klom hy, en weer werd-i opgeheven, hoog, hoog tot in de wolken, en weder maakten duizelingwekkende tuimelingen 'n eind aan z'n zweven.
Daar namen sterke vuisten hem op, en staken hem boven de hoofden uit, en de massa droeg hem, tot 'n man hem in de hand beet...
Hy schaafde namelyk zyn pols aan 'n ongedresseerd paardehaartje dat bezig was z'n dienst op te zeggen by 't vulsel van de rustbank.
... tot 'n vrouw hem toesnauwde: dom? Niet dom? Wy, wy, de massa? Ziedaar!
En men smeet hem neer.
Gelukkig kwam z'n hoofd terecht in Sietske's schoot, zonder 't minste glaswerk.
En als ziedend water opkokend, golfde opnieuw z'n ziel omhoog. Hy voelde geen handen meer die hem droegen, geen tanden die hem beten, hy rustte op donzige wolken. En hy overzag de menigte onder hem, en was verheugd dat-i zo hoog daarboven stond, maar wilde toch...
- Ik wil gaarne by u zyn, riep hy, maar maakt 'n plaatsjen open, waar ik staan kan, staan op m'n eigen benen! Ik zal waarlyk niemand hinderen... gooi me niet! In die drukte kan ik niet denken. Ieder moet handelen naar z'n overtuiging. De massa heeft geen overtuiging. Wie kan denken als er geen plaats is om te staan? Weer schuurde z'n hand langs 't weerspannig paardehaartje. Hy verzette zich... en scheen niet geheel-en-al te slapen...
Daar klonk opeens 'n stem...
Neen! Hy droomde door. Altyd van zweven en vallen. Daar was Femke...
Wel zeker, er moest in z'n dromen iets van Femke! Waar bleef ze zo lang?
't Was weer iets van de bleek. Maar pater Jansen was er ditmaal by. De man was zonderling gekleed. Hy zweefde met Wouter omhoog, en vertoonde aan de sterren z'n kostuum: 'n onderbroek... die door háár versteld was! Orion en de grote beer vonden het ding mooi, maar Wouter niet.
- Heb je 't zelf gedaan, hoorde hy Sietske vragen in de kamer naast hem. Jyzelf, of kon je 'r niet dóór?
- Neen, ik kon niet om de drukte. Maar ik heb 't den kruier opgedragen.
Wát? In-godsnaam, wát?
Wouter richtte zich op. Pater Jansen was weg. Orion en grote beer ook. Ook de onderbroek, en de wolken, en de domme ‘massa’ maar... die stem?
Die stem klonk nog!
En ze klonk weer:
- Ik ken hem heel goed, o, zo goed! 't Is 'n lief jongetje!
Dát hoorde hy Femke zeggen!
Hy sprong op, trad haastig de kamer der Holsma's in, zag nog even het driehoekje van 't gewaad ener vrouwspersoon die de deur uittrad en sloot...
Hy had den moed niet - of wat ánders was daartoe nodig? - om te vragen:
- Heet dat dienstmeisje... Femke?
Komaan, in Satans naam, vraag of Femke de naam is van die... meid!