Ideën, vierde bundel
972.
Gelyk de lezer weet, breng ik m'n tyd met spelen en drinken door. Nu, ook dát heeft z'n goede zyde. Daar heb ik zowaar in een opgewonden bui 'n helen gulden aan de Bank gewonnen. Dat 's kostbaar geld. Ziehier wat ik er mee uitvoerde. Ik nam een wissel op Engeland, en bestelde me by de erven van den ‘Schoolmeester’ een behoorlyk grafschrift voor den overledene. Tot m'n innige vreugd vernam ik dat er een grote voorraad van die dingen ‘op stok’ lag, en dat ze tegenwoordig niet veel meer dan 'n cent het stuk kosten, wat me met het oog op 395 byzonder groot genoegen deed. Ziehier wat ik ontving voor m'n anderhalven shilling:
I.
De man dien men de vryheid nam hier in de kist te leggen,
Was zo verdienstelyk dat z'n beste vrinden niets goeds van 'm weten te zeggen.
II. Anders.
Wandlaar die me hier begraven ziet,
Als 't sterven 'n kunst was, dan lag ik hier niet.
III. Anders.
Halt, wandelaar, sta als 'n paal!
Ben je wel terdeeg liberaal?
Je begrypt dat me dit moet blyken,
Voor ik je 't plezier gun me hier te bekyken.
IV. Anders.
Ieder zet de tering naar de nering.
Daarom zei ik maar, dat Kunst geen zaak is van Regering.
En om ook van myn kant tering naar nering te zetten,
Deed ik in bisschoppen, liberalismus en kieswetten.
V. Anders.
Ik lig me hier te conserveren... is 't niet jammer?
Wat ik liberaals verricht heb, kan niemand lezen in den Nieuwen
Rotterdammer.
VI. Anders.
Om op 't kussen te komen is 't liberalismus van groot gerief.
Maar als je dood bent, word je conservatief.
VII. Anders.
Lezer, wil je wat van me leren?
Als je slagen wilt in de wereld, moet je op de gekheid der mensen
en liberalismus speculeren.
VIII. Anders.
Liberaal
Als 'n aal.
IX. Anders.
't Is of 't de mensen tegenwoordig in hun verstand scheelt!
Daar lig ik nu al drie maanden te wachten op 'n standbeeld!
Als ik geweten had dat ze daarmee zo zouden maseuren,
Dan had ikzelf er een gemaakt, om de Nationale Kunst wat op te
beuren.
X. Anders.
Wandlaar, als je misschien 't orgaan van Mr Heemskerk mocht
ontmoeten,
Wil je dat ding dan heel vrindlyk van me groeten?
XI. Anders.
Schimp en scheld wat je wilt, o verfoeilyk orgaan,
Als je maar niet zegt dat ik ooit wat buitengewoons heb gedaan.
Ieder weet dat ik niet houd van vitten,
Maar zo'n laster liet ik jandoppie niet op me zitten!
XII. Anders.
‘Het laatste zittingjaar is niet helemaal onvruchtbaar geweest.’
Die onvruchtbaarheid laat ik gelden, maar... niet helemaal? Dat
spyt me het meest.
Ieder weet hoe goed ik terecht kon met parlementaire sleur,
Maar zo'n flikflooiery brengt me uit m'n dooie humeur!
XIII. Anders.
Hier ligt de man die naar z'n beste weten,
Het Volk belette zich aan biefstuk ziek te eten.
En om de gewoonte van kauwen en malen niet te verliezen,
Gaf hy 't een papieren kieswet tussen de kiezen.
XIV. Anders.
M'n geschryf was wat taai, maar overigens zal niemand klagen
Dat ik schuld heb aan bedorven magen.
Uit plichtbesef als liberaal Nederlands mens,
Joeg ik alle indigestiën over de grens.
XV. Anders.
Wat me zo byzonder vereert,
Is dat ik 't Volk de distriktskiezery en de matigheid heb geleerd.
XVI. Anders.
Mannen van talent en genie
Reiken my tot aan de knie.
Hun naam is nauw bekend.
Ik maakte my tot scie,
Met klein talent en geen genie...
Is dat niet eminent?
XVII. Anders.
Hoe ik aan den titel van eminentie kwam?
Wel, omdat nooit iemand in middelmatigheid het tegen me-n-opnam.
XVIII. Anders.
Het vervoeren van melkkoeien naar Engeland mag niemand
berouwen
Omdat ik genoeg liberalismus voor m'n eigen gebruik in
Holland heb gehouën
XIX. Anders.
Hoe kan de toekomst van je kindren je zo bezwaren!
Er is altyd wat te verdienen in liberalismus en kruienierswaren.
By 'n vlaagje van waanzin, of 't stygen van de krenten,
Kom je vanzelf in de klasse der eminenten.
XX. Anders.
De man die hier begraven leit,
Stak uit in onuitstekendheid.
XXI. Anders.
M'n hele grondwet, wil je dat ik 't rond zeg?
Heb ik nooit zo mal gevonden, als sedert ikzelf hier onder den
grond leg.
't Ergste is, dat ik in dat ding heb vergeten
De wurmen te verbieden me hier te komen opeten.
Zy schynen 't prettig te vinden, maar voor my is 't ongezond.
Dat's 'n leemte in de wet op de persoonlyke veiligheid onder den grond.
XXII. Anders.
Leert dit van my, o mensen, leeft broederlyk onder elkander:
Partyhaat is 'n afschuwelyk ding... in 'n tegenstander.
XXIII. Anders.
Nulla mediocritas me unquam aliena,
Wie dit niet eminent vindt, is 'n orgaan of 'n hyena.
En wie uitstrooit dat ik ooit wat byzonders heb gedaan,
Noem ik 'n hyena of 'n orgaan.
XXIV. Anders.
Men geeft me 'n standbeeld uit courtoisie,
Wie me vertellen kan waarmee 't verdiend is, krygt er drie.
XXV. Anders.
Tengevolge van overlyden ben ik niet meer in m'n fleur.
't Maakte 'n eind aan den ‘politieken levensgang van den auteur’. [*] Zie deel III, blz. 156.
De dood die oorzaak is van dit droevig geval,
Maakte dus eigenlyk, wel bekeken, 'n eind aan niemendal.
XXVI. Anders.
Wat ook de vuige pers, conservatievelyk liegend, verkondigt,
Nooit heb ik me aan een origineel denkbeeld bezondigd.
XXVII. Anders.
Wat zeg je daar, wandlaar, heb jy me niet lief?
Dan ben je 'n hyeen of 'n conservatief.
Bespaar je de moeite van 't kiezen. Eilieve,
Dat ‘of’ was geen vel hier, m'n vrindje, 't is sive:
Je bent 'n hyeen uit den conservatieve.
Als je nu nog niet weet wat je bent,
Dan heb je nooit ciceroniaans latyn gekend.
XXVIII. Anders.
Ik zou me hier minder vervelen,
Als ik parlementje kon spelen.
XXIX. Anders.
Wandlaar, als de pop op m'n graf wat styf is,
Denk dat het 'n konterfeitsel van m'n zielelyf is.
Als 't ding flink en vlug naar alle kanten stond te kyken,
Zou 't niet sprekend genoeg op je onderdanigen dienaar gelyken.
XXX. Anders.
Ik klaag niet gauw...
Maar dat graf is, als m'n kieswet, wat nauw.
XXXI. Anders.
Ik verzoek op m'n standbeeld alleen m'n naam te schryven.
Dat wint de moeite uit van 't opsommen van m'n bedryven.
Zonder kunst zou 't waarachtig niet lukken. En de lui weten
misschien,
Dat ik aan Kunst den drommel heb gezien.
XXXII. Anders.
Lezer, als je wat weet, kent of kunt, ga dan haastig voorby:
Als ik talent zie, weet je, kryg ik 'n steek in m'n zy.
XXXIII. Anders.
Wandlaar, als ik me straks omkeer, moet het je niet verwonderen,
Dat de natuur uit eerbied en verbazing begint te donderen.
Dit beduidt dan, by manier van spreken, zoveel als: wacht in 't
geweer!
't Is dus uit pure bescheidenheid dat ik me zo zelden omkeer.
XXXIV. Anders.
De smaak is wel verbasterd!
Ik kryg 'n standbeeld, en ben niet eens prealabel belasterd.
XXXV. Anders.
Lezer, hier ligt 'n groot man. En - let op de fynheid! -
Hy had z'n hele grootheid te danken aan eminentie van kleinheid.
XXXVI. Anders.
Onder de verdiensten die me met recht worden toegeleid,
Behoort ook dat ik aan God geloofde, precies als m'n keukenmeid.
XXXVII. Anders.
Lief van Jolles, dat-i me 'n certificaat van ‘Geloof’ heeft gegeven.
't Was 'n afgedrie... dokterse toer, onder ons gezegd en gebleven.
XXXVIII. Anders.
Wandlaar, ik verzoek 'n beetje attentie,
Hier ligt iemand die niets kardinaals deed, en... tóch eminentie!
XXXIX. Anders.
Daar zit weer 'n hyeen ‘over m'n grafheen’ te knagen,
En niet het kleinste ‘Historische Schetsje’ om 't beest te
verjagen!
Tegen dat pronkstuk, moet je weten, van staatsrechtelyk
verstand
Is zelfs de maag van 'n jakhals niet bestand.
XL. Anders.
Dat de nyd op dit graf verstomme:
Standbeelden zyn goedkoper dan ossenvlees,...........!
Mag ik den vriendelyken lezer verzoeken,
Met z'n eigen genie hier 't rym by te vloeken?
XLI. Anders.
Eminent, eminent, eminent, eminent...
Men hoeft eigenlyk niets te wezen, als je de lui maar in den waan
kunt brengen dát je wat bent.
XLII. Anders.
Eminent, eminent, eminent, eminent...
Ik knip drie dozyn Kiesdistrikten uit één firmament.
XLIII. Anders.
Stoor me niet, wandelaar. Ik lig hier in m'n eentje te praktiseren.
Hoe ik Vader, Zoon en H. Geest tot liberalismus kan bekeren.
XLIV. Anders.
Ten spyt van Dagblad en Heemskerk A.Z.,
Heb ik de vox Dei in 't keurs van 'n census gezet.
XLV. Anders.
Wandlaar, doe 'n knieval, of - als je rooms bent - sla 'n kruis:
'k Heb alles doen bloeien, tot de veepest inkluis.
XLVI. Anders.
Dood ben ik. Maar, lezer, nu de zaak toch eenmaal gebeurd is,
Kan je me ook zeggen of hier of daar 'n voorhang gescheurd is?
Niet dat ik zo byzonder aan ydelheid ly,
Maar me dunkt, dat hoort er zo by.
XLVII. Anders.
Wat m'n eminentie aangaat, lezer, ik geef je de keus
Of je me houden wilt voor 'n groten dwerg of 'n byzonder kleinen
reus.
Zeg nu eens dat de man die hier ligt, exigent is,
De stumperd is met alles tevree, als 't maar in z'n soort eminent is.
XLVIII. Anders.
Wat bralt ge, o Grieken, op uw Odyssee,
Op Iliaden en herootjes!
Verzinkt beschaamd in 't niet. Ik, Mr J.R.T.,
Heb 't stembureau gespeend van koffienat met broodjes...
Dat 's andre thee!
XLIX. Anders.
Wandlaar, 't is niet om je te krenken,
Maar... als je my groot vindt, wat drommel moet ik dan van jou
denken?
L. Anders.
Reuzen van flinke taille vind je overal in de Natuur.
Hier ligt 'n persoon van veel vreemder statuur:
Hy was 'n kolosjen in miniatuur.
LI. Anders.
In deze eeuw van slenters,
Begroef men hier den prins der parlementers.
LII. Anders.
Ik had in mynen kleinen tyd,
Precies de maat van mynen tyd.
LIII. Anders.
Lezer, sans badinage,
Hier ligt de ware uitvinder van 't onvervalste parlage.
Door myn bemoeienis en genieïgheden,
Is 't allemansgekakel in de plaats van 't lastige denken getreden.
LIV. Anders.
Zonder me te flatteren,
Ik durf met Hoff concurreren.
LV. Anders.
Lezer, houd je van chronologie?
Ik bloeide in den tyd van tafeldans en biologie.
LVI. Anders.
In deze kist
Ligt 'n vrind van Van Twist,
Oók 'n jurist!
LVII. Anders.
Pas is het hek van den dam, of ze spelen den beest:
Daar zyn ze nu maar byna onvruchtbaar geweest!
De ware betekenis van 't woord liberaal,
Zit 'm niet in onvruchtbaarheid op 'n beetje na, maar helemaal.
LVIII. Anders.
Sedert men my met den naam van groot man heeft getooid.
Hebben andere grote mannen hun diploom in de kachel
gegooid.
LIX. Anders.
Wil je weten wie hieronder in de kist is?
Een vriend van elken demokraat die fatsoenlyk kapitalist is.
Zolang ik de parlementaire loopbaan heb betreden,
Heeft nooit 'n Kamerlid honger geleden.
LX. Anders.
God had de wereld geschapen, en meende dat alles perfekt was...
Toen hy m'n Kieswet aanschouwde, keek-i beschaamd op z'n
neus:
‘Thorbecke, riep hy beteuterd, lever nog éénmaal zo'n
pronkstuk,
'k Word met m'n hele familie dan thorbeckiaans-liberaal!’
LXI. Anders.
Ge vraagt, wat het hier bestandbeeld individu voor 'n man is?
Eripuit, by manier van spreken, sceptrum tyrannis.
En, omdat we 't nu eenmaal zonder tirannen niet best kunnen
stellen,
Gaf-i dat ding te hanteren aan kooplui in hazevellen.
LXII. Anders.
De man die hier ligt - wandlaar, neem je muts af en sidder! -
Sloeg op één achtermiddag de hele burgery tot ridder.
In z'n Kieswet kun je allerduidlykst aanschouwen.
Wie meepraten mag ook, maar vooral wie z'n mond moet houën.
LXIII. Anders.
Hier ligt 'n wetgeverig genie.
Hy zorgde goed voor zichzelf, en deed by occasie in demokratie.
Hyperstaatsrechtelyk wist-i te demonstreren
Hoe ‘Volksregering’ eigenlyk beduidde dat hy 't Volk moest
regeren.
LXIV. Anders.
'k Ben met m'n tyd niet meegegaan?
Dit kan wel waar zyn, vrind! Maar ik heb méér gedaan.
Ik ben, onder ons gezegd en gebleven,
Met m'n tydje mee-achtergebleven.
Als ik dat niet had gedaan,
Zou er nu zo'n mooie pop niet op m'n graf staan.
LXV. Anders.
Ter beschaming van conservatieve vitters,
Was ik altyd humaan voor grondbezitters,
Onder al de kool die ik wist te verkopen
Is die gloeiende van 't kadaster, ongemerkt mee doorgelopen.
LXVI. Anders.
Onder de zaken die m'n grootheid verkonden,
Hoort ook dat ik nooit 'n haar van de kadasterpruik heb geschonden.
Me dunkt dat dit 'n byzonder liberale eer is.
En 'n flink antwoord op: si monumentum quaeris...
Wie dit latyn niet kan verdragen,
Moet de uitlegging maar aan de Eerste Kamer vragen.
LXVII. Anders.
Hier ligt de man die 't Staatsrecht gedoceerd heeft,
Die 't Volk - op 'n beetje na - stemmen geleerd heeft,
Die 't - op 'n beetje na - beparlementeerd heeft,
Die 't - inplaats van vlees - met ‘weer ingevoerd smeer’ besmeerd
heeft, [*] Zie deel III, blz. 136.
Die de publieke opinie gedistriktifieerd heeft,
En daarom nu op z'n muiltjes behogeresfeerd leeft.
LXVIII. Anders.
Wat me in Aristoteles niet behaagt,
Is dat-i me nooit om raad heeft gevraagd.
LXIX. Anders.
Wat is die Montesquieu, by my vergeleken, toch 'n stumperd
geweest!
Hy schreef maar over den Geest der Wetten... ik maakte ze zelf,
en zonder geest.
LXX. Anders.
Wie gy ook zyt, wandlaar, meekiezende meisjesbaas, of honger-
lyende tegenstander...
Ik vond waarachtig 't kruit niet uit. Dat deed 'n ander.
LXXI. Anders.
't Volk heeft geen vlees, zeg je? Ta... ta... ta... ta!
Waarom eet dat kanalje geen pâté de foie gras?
Bovendien, onder myn beheer
Was er nooit gebrek aan wagensmeer.
LXXII. Anders.
Aristokratisch ben ik nooit geweest,
Ik was 'n oprecht vriend der armen... van geest.
Overigens moet ik ronduit erkennen
Dat ik me beter aan vrienden met equipage, dan aan arme drommels
kon wennen.
LXXIII. Anders.
Wanneer ik neergelegen,
Bedaard het beeld aanschouwe,
Dat boven op m'n graf staat...
Dan berst ik uit in lachen,
By 't denken aan de stumperds,
Die ergens in 'n hoekje,
Van stemmen zich onthoudend,
Zo goedig zitten kauwen,
Op zieke Parmentières,
Met Kattenburger doopsel
Van liberalen edik. [*] Zie deel III, blz. 115.
LXXIV. Anders.
Wie de juiste maat van m'n grootheid wil weten,
Moet de lui meten die me naar hun maat hebben gemeten.
LXXV. Anders.
Knap in álles? Nu ja. Maar entre nous,
Ik lei me heel in 't byzonder op 't parlementaire kibbelen toe.
LXXVI. Anders.
Wie met gekken in vree wil leven,
Moet ze wat te kiezen geven.
LXXVII. Anders.
Hier lig ik, Karel de Grote, de tweede en de laatste.
't Was indiscreet van den ander, dat-i me voorging,
Zich, om zo te zeggen, in m'n weg plaatste,
En, zonder m'n permissie, voor 'n groot man doorging.
De welwillende lezer begrypt toch, dat hy met al z'n paladynen,
Geen hand water heeft by m'n kiesridderschap in krenten en rozynen?
LXXVIII. Anders.
Onder dit steentje,
Ligt 'n fenomeentje.
LXXIX. Anders.
Nuttig zyn, is m'n devies. Lezer, als de vliegen je plagen,
Kun je ze met een stroopje van bitterhout en suiker verjagen.
Zo heb ik, uit extrakt van genie en Markus VI vers 4, 'n mengsel
gebrouwen,
Dat probaat is om profeten uit de Kamer te houën.
LXXX. Anders.
Grote sterfte in 't Hemels kwartier:
Al de Englen willen m'n grondwet zien... e poi morir!
Alleen Lucifer blyft koppig op conservatief standpunt staan,
En heet, om die onhebbelykheid, hier in de wandeling: orgaan.
LXXXI. Anders.
Dat voeden van de schare met 'n paar kadetjes beduidt niet veel:
Ik heb er drie miljoen gespysd met 'n beetje krakeel.
Je zult zien en beleven,
Dat er nog 'n hele boel victualie is overgebleven.
LXXXII. Anders.
Om 'n Volk by den neus te leien,
Moet je de dwaasheid van den dag vleien.
Dit heeft Jezus versmaad, maar 'k heb er op gelet,
Daarom stierf hy aan 't kruis, en ik op m'n bed.
LXXXIII. Anders.
Het scheppen in Genesis één, was redelyk wél gedaan,
Maar... 'n klein parlementje met kiesdistrikkies had er niet kwaad
by gestaan.
LXXXIV. Anders.
Sta je me daar te bewonderen, als 'n paar Alexanders?
Wandlaar, als je tyd waarde heeft, geloof me... doe liever wat
anders.
LXXXV. Anders.
Nunc erudimini! Ornatissimi viatores, stom van bewondering estote:
Hier ligt 'n verbazend groot man, op 'n zoveelste van de ware
grootte.
Maar laat ons eens niet zo kathederig geleerd zyn,
Denk je, als ik inderdaad wat beduidde, dat ik in Holland zou ge-
eerd zyn?
LXXXVI. Anders.
Hier ligt Thor
Op z'n rug. Anders gezegd, op één oor.
LXXXVII. Anders.
In m'n overvliegerig genie,
Deed ik ook in astronomie,
Aan meis liberalibus arcanis
Heb je, onder anderen, te danken dat de wereld niet vergaan is.
Den komeet die met die liquidatie belast was, heb ik radikaal
'n Tweede Kamer op z'n staart gezet, en de kerel stond als 'n paal.
LXXXVIII. Anders.
Multatuli is 'n letterdief, bepaald! Of: exakter misschien, onbepaald:
Hy heeft al z'n Ideeën uit myn werken gehaald.
En dan klaagt-i nog met organig venyn,
Dat er geen ideeën in m'n werken zyn!
LXXXIX. Anders.
Lezer, je moet niet lachen:
Hier ligt 'n moderne stamheer van antieke Gracchen.
XC. Anders.
Als je de Geschiedenis achterste-voren leest,
Zal je zien dat de Belgen m'n nadrukkers zyn geweest.
In origineligheid hebben ze nooit gedaan,
En daarom moest die Brusselse kongresnaald eigenlyk op myn
graf staan.
XCI. Anders.
't Is voor den man die hier ligt, niet plezierig,
Dat Nepos hem niet heeft aangezien voor illustervirig.
Deze omissie is te verklaren
Door de gissing dat Cimon en Miltiades jaloers op hem waren.
Misschien ook zit 'm hierin de fout,
Dat die Nepos verkocht was aan 't behoud.
Als-i me in z'n eerstvolgenden druk geen excuus komt vragen,
Zal ik 'm wegens grote-mannenlaesie voor 't kantongerecht
dagen.
Denk je dat 'n man als ik, die zo groot is,
Omdat-i nu by ongeluk dood is,
Zich laat ringeloren door broodnyd van de protégé's Cornelii
Nepotis?
XCII. Anders.
Van al de kunsten die ik heb begaan,
Is me nooit 'n enkle door Theseus of Herkules nagedaan.
't Doet me leed voor de stumperds. Maar, lezer, erken
Dat ik dan toch eigenlyk de ware heros ben,
En dat het niet mooi is van die heren,
Me zo praenumerandig van m'n roem te spoliëren.
XCIII. Anders.
Ook op de taal is m'n invloed gebleken.
Wat vroeger 'n leugen was, heet nu: parlementaire manier van
spreken.
Wie daarmee niet terecht kan, en toch smaak heeft in liegen,
Kan met parlementerig mondhouën de boeren bedriegen.
Het juiste recept van dat zwygen
Kan je by de apteker Van Twist klaargemaakt krygen.
XCIV. Anders.
Om de taal met 'n nieuwe wending te sieren,
Noemt zich tegenwoordig de walvis de thorbeckste der zoogdieren.
't Beest spreekt natuurlyk alleen van z'n eigen element,
Want op droog terrein, sta ik by alle weldenkenden als veel
thorbecker bekend.
XCV. Anders.
De klompen aan de deur van dit sanctum sanctorum!
hei, hei!
En wat decorum!
ei, ei?
Onder dezen tabernakel
Ligt 'n Staatsmirakel...
o, ho, ho!
In duodecimo...
ah, zo!
XCVI. Anders.
Flectere? Buigen? Bukken? Lezer, waar houd je me voor?
Geen poortje zo laag, of myn genie kon er best overeind onder
door.
XCVII. Anders.
Hier ligt, goed toegedekt om niet te bevriezen,
De hoogste traktementhebber van alle Staatskommiezen.
XCVIII. Anders.
Lezer, bewonder byzonder:
Hier ligt 'n 1001ste achtste wonder onder,
Wat je zo in 't dagelyks leven noemt: 'n portatieve of zak-staats-duizendponder,
Voor den... drommel!
XCIX. Anders.
Wandlaar, schrik!
God is groot, en hier lig ik.
C. Anders.
Schwarz werd door z'n eigen uitvindsel in de lucht gesmeten,
Ik vond niemendal uit, en heb er rustig op gezeten.
CI. Anders.
Weet je waarom ze my zo in de hoogte tillen?
M'n grootheid is 'n reklame voor hollandse brillen.
CII. Anders.
Nageslacht, ik waarschuw je! Alles saamgenomen,
Hoort er 'n brutale courage toe, na my ter wereld te komen.
CIII. Anders.
Du gleichst dem Geist den du begreifst. Ieder kan leren uit dit
(nooit gebruikt) citaat,
Dat de meerderheid der Hollanders uit grote mannen bestaat,
M'n standbeeld is dus eigenlyk 'n allemans-reuzencertificaat,
Dat maar voor de goedkoopte, als pars pro toto, op dit éne graf
staat,
En de opinie over m'n vereerders aan de bescheienheid van den
lezer overlaat,
Die straks geld zal moeten bieden misschien,
Om 'reis weer 'n mensenkind van gewone taille te zien.
CIV. Anders.
Onder dit gras
Ligt 'n handelaar in parlementairen honig en rhinoplastische was.
CV. Anders.
De ware grondslag van m'n distriktsfilosofie
Is dat vier idioten meer verstand hebben dan drie.
't Punt van uitgang van m'n glorie
Ligt 'm in deze byzonderheid van de natuurlyke staatsgeschie-
denis.
‘Ongerymd!’ zal je zeggen...
Lezer, dit deed ik expres, om je de ware natuur van m'n systeem
uit te leggen.
CVI. Anders.
Hier lig ik met bovenmenselyke krachten,
Op ‘onze daden’ te wachten.
CVII. Anders.
Om m'n glorie te completeren,
Moest Multatuli me met 'n paar grafschriftjes vereren.
Wandlaar, blaas hem dat in 't oor,
En zeg...