Ideën, eerste bundel
405.
Maar als ik, die van tyd tot tyd de werelddelen doorjaag als 'n nieuwe Mazeppa, als ik zo op eenmaal toegaf aan den benauwenden indruk van 'n keukenkamertje, hoe moet dan wel de ziel van dien armen Wouter zyn benepen geweest tussen de muren zyner woning, en in de sterk toegehaalde banden van z'n geheel bestaan.
De arme jongen was bewindseld en bezwachteld van z'n geboorte af. Kromme beentjes, bybelse geschiedenis, engelse ziekte, met twee woorden spreken, versjes over deugd en gehoorzame jongetjes, mooi-handje geven, knielende avondgebedjes, toornige godsgerichten, zwarte mannen voor stoute kinderen, ‘oogjes toe’ voor en na 'n boterham, slapen met opgetrokken knieën, zonde doen, angst over gescheurde broeken, godsdienstoefeningen, met of zonder akkompagnement van gevoeligheid... arme Wouter!
'k Weet wel, dat duizenden en duizenden geen beter lot hebben, maar juist daarom zeg ik: arme Wouter! Misschien dat die uitroep anderen opwekt tot de klacht: arme wouters!
En al ware dit zo niet, wat den een past, is te ruim of te nauw voor 'n ander, en Wouters ziel was van ongewone leest.
Het kluchtig roverslied dat 'm was ingegeven door 't pas gelezen boek, toonde hoe z'n maagdelyke verbeelding was ge-troffen door de indrukken van wat hem groot voorkwam. Hy was nog geheel kind, en bovendien 'n goed kind. Hy zou geen vliegje hebben leed gedaan, zodat de hoogst kriminele strekking van z'n lied alleen voortkwam uit de zucht om op eenmaal 't hoogste te grypen, het verste te bereiken, de eerste te zyn, in 't wedperk dat z'n kinderlyke fantasie hem had ingeleid.
Rover... goed! Maar dan ook 'n flinke rover, 'n rover boven alles, 'n rover zonder genade, 'n rover voor plezier!
Van dat vrouwen-honen had-i eigenlyk geen begrip. Hy zeide 't maar om 't rym, en wyl-i uit 'n paar zinsneden van z'n boek had opgemaakt, dat dit zo'n byzonder aangename uitspanning was.
Als-i voor z'n veertien stuivers, toevallig 'n Karel Grandisson had te lezen gekregen - vervelender gedachtenisse! - zou z'n gedicht van dien Woensdag heel anders uitgevallen zyn, en hy had misschien... ja, zéker had-i dan de hand van verzoening gereikt aan Slachterskeesje, en dien wellicht nog 'n paar griften toegegeven, met volkomen vergiffenis voor 't onjuist verhuizen van dezen of genen graaf.
Want het eigenaardige van gemoederen als dat van Wouter, is dat ze geheel zyn wát ze zyn, en verder gaan, in welke richting ook, dan oppervlakkig scheen te liggen in de macht der indrukken die hen 't eerst die richting volgen deden.
Er zou van zulke karakters veel te wachten zyn, wanneer niet het toeval - d.i. deze of gene natuurlyke oorzaak, die we niet kennen, en die we toeval noemen uit schaamte over dat gebrek aan kennis - wanneer niet zo'n toeval zich vermaakte de Wouters te doen geboren worden in 'n kring, waar ze niet worden begrepen... en dus mishandeld.
Want, ook dit is een van onze eigenaardigheden, dat we gaarne iemand mishandelen, wiens ziel anders is bewerktuigd dan de onze. ‘Hoe beweegt toch dat horloge?’ vraagt 'n kind, en rust niet voor-i 't door hem niet begrepen raderwerk heeft stukgedraaid. Dan ligt de boel in elkaar, en de kleine misdadiger verontschuldigt zich met de betuiging ‘dat-i weten wilde hoe 't gemaakt was.’
Zo ook willen volwassen kinderen van de soort die we kort-heidshalve mensen noemen, als 't toeval hun 'n kostbaar werk in handen speelt - een werk althans dat anders is samengesteld dan hun gewone Neurenberger eieren - gedurig onderzoeken hoe 't gemaakt is? En zy rusten meestal niet, voor ze hun gebrek aan werktuigkunde hebben gewroken op 't ongelukkig voorwerp dat zich verstoutte ietwat te verschillen van die eieren.
De pointe van 't achtste courantenbericht uit de vyftigste eeuw, is niet nieuw. Ik beweer niet ooit iets nieuws te schryven, wat dan ook zelden de moeite waard wezen zou, want de waarheid is oud. Lang voor brandstapels en katechiseermeesters, was er 'n man die zich vermaakte met het ‘terechtbrengen’ van de voorbygangers, door ze in zyn bedstee te leggen, en uit te rekken tot zyn maat, als ze te kort waren, of door, in 't omgekeerd geval, af te knippen wat uitstak.
Dien man heeft Theseus doodgeslagen, en daaraan deed Theseus wél. Maar-i heeft de bedstee laten bestaan, en dat is niet goed, want de erfgenamen van dien juiste-maatstelselaar zetten op hun gemak 't handwerk voort.
Maar omdat nu m'n venster openstaat, wil 'k voor ditmaal den lezer hierover niet verder lastig vallen. Ook zou 't den schyn hebben, of ik anderen wou pasmaken in myn bedstee.
Dat wil ik niet, en daarom vertel ik nu weer wat anders.