Ideën, zesde bundel
1129.
Wouters eigen rykdom was hem te onbewust dan dat hy zich kon ergeren aan de walglyke armoed van geest, die by zulke gelegenheden zich alom vertoont. De tyd was nog niet aangebroken dat-i rilde by 't áánzien van geestelyke naaktheid. Hoogstens zoud-i bedroefd geweest zyn als z'n blik gerust had op slechtgevoede lichamen, op 'n bedelfamilie in lompen gekleed. Heel veel moralisten, romanschryvers en vooral staathuishoud-kundigen, zyn heden-ten-dage nog niet veel verder dan onze kleine jongen in den tyd der vetpitjes. Zou misschien hiervan de oorzaak zyn dat stoffelyke armoed zich makkelyker laat schilderen? En... genezen?
De paar paragraafjes waarmee 't vorig nummer eindigt, zyn toch zo diepzinnig niet. Ieder kan ze schryven. Ieder lezer kan ze vermeerderen tot het oneindige toe. Aan modellen van geestelyke nietigheid is waarlyk geen gebrek.
Inderdaad, de Kalverstraat was wat smal, en... ‘de mensen drongen zo!’
Wouter werd meegedrongen, en voelde iets als schaamte. Zeker! Was-i niet: ‘massa’ op dit ogenblik? Dat-i stompen en stoten kreeg, hinderde hem minder. Kleinzerig was-i niet.
Maar: ‘de mensen drongen zo!’
Weldra was er voor stomp en stoot geen geschikte ruimte meer. Men werd geknepen, en wie tengevolge van 'n laag zwaartecyfer minder dan anderen aan 't aardse gehecht was, rees van den grond. 'n Allergekst excelsior! Wouter werd gedragen, en zag heen over mannen die veel groter waren dan hy.
- Loop jy op stelten, jongeheer? vroeg 'n dikke vrouw, die met haar heup Wouter tegen de knie schopte. Loop jy op stelten? Nou, dat's er óók een!
Dit ‘ook’ heeft 'n geschiedenis en 'n pretensie. 't Beduidt, ziehier 'n spikspelder nieuwe bydrage tot het bundeltje ana's die ik verzamel. Deze curiositeit hoort er in! Als je dit niet grappig, vreemd en belangryk vindt...
't Gedrang werd sterker. Weldra zou de vrouw Wouter op schouder kunnen nemen als 'n geweer. Ook begon-i kans te krygen daarop te land te komen in hoedanigheid van ruiter. Nog 'n beetje, en hy kon ‘aangegeven’ worden, zoals timmerlui elkaar 'n plank toereiken.
Naar de lichtjes werd niet meer gekeken. Men hield zich bezig met dringen en gedrongen worden. Ook 'n uitspanning!
Neen... de Kalverstraat moet niet verbreed, want wel beschouwd is dat ‘dringen’ 't prettigst van de zaak.
Och, wat zouden die vetvlammen spoedig vervelend worden, als men ze alle tweehonderd-veertig-duizend - er waren er 'n paar uitgewaaid sedert zo-even - op z'n gemak had kunnen beschouwen in z'n eentje!
Onze kleine man lag op de schouders en hoofden van z'n medemensen. Als zekere troonveroveraars: il s'appuyait sur la masse! Wie de geschiedenis van illuminatiën en Volken bestudeerd heeft, zal erkennen dat er steviger rustpunten bestaan. Zichzelf, byv.
Gut, Wouter was zo verlegen met z'n drukkende positie! Telkens liep hy gevaar zich vast te houden, aan 'n oor of wenkbrauw En dit gedoogt de ‘massa’ niet. Gedrukt wil ze wel worden - daar is ze voor - maar wie zich aan haar wil vasthouden...
Krak!
Schrik niet, lezer! Wouter brak niet, maar de geperste menigte had de dubbeldeur van 'n koffiehuis verkracht. De inbersting was vreselyk. Als berouwhebbende lava stroomde de massa naar binnen, en vulde den krater waarin onze held - na 't beschryven van den bekenden bruinvis-parabool - vry geleidelyk en zonder zich te bezeren te land kwam op 'n tafeltje...
- Woutertje Pieterse! riep 't verschrikt gezelschap dat er omheen zat.
- Heb je je zeer gedaan, Wouter?
Neen! Bezeerd had-i zich niet. Maar hy was lam van verbazing. Over z'n verheffing eerst, daarna over z'n luchtreis, toen over 't neerkomen op en onder allerlei glaswerk, en eindelyk - dit was 't minst verrassende niet! - omdat-i zich opeens in den kring bevond van de hem zo goed bekende familie Holsma. 't Was Sietske die met lieve belangstelling vroeg of hy gewond was. ‘Gods vinger’ had al de glazen en glaasjes gebroken, maar Wouter was heel gebleven. Dit was 'n arglistigheid van dien vinger. De bedoeling schynt geweest te zyn den patiënt nog heel anders heen-en-weer te smyten. En als-i nu voortydig gebroken was op dien avond...
Oom Sybrand hielp hem, zo goed en kwaad het ging, op de been. De zaak had veel moeite in, want de volte was... nu ja, er kon ternauwernood iemand by. Maar Wouter was smalletjes, en 't lukte. De kastelein - op doordringen was geen kans - schreeuwde uit de verte, dat het gebrokene moest betaald worden. Maar ook van andere plaatsen vernam men dergelyk gerinkel. De man was wanhopig. Hy vervloekte alle Koningen... en de massa's er by.
- Eén fles wyn... drie limonade... zes glazen stuk! riep Holsma, als om zich aansprakelyk te stellen voor Wouters onwillekeurig vergryp.
En oom Sybrand hield 'n paar zeeuwen omhoog.
- O God, m'nheer, ik durf niet thuis komen, riep Wouter! Wie zal dat betalen? Ik heb geen geld, m'nheer! En moeder...
In de drukte verstond Holsma hem niet. Maar Sietske wel.
- Sjt! fluisterde zy. Ik ben zeker dat papa 't betaalt, maar anders... ik heb wel geld. En Willem ook. En Herman ook. Wees gerust...
Maar dit verstond Wouter weer niet. En toen-i eindelyk onder de hoede der Holsma's weder op straat stond, en 't gezelschap door 't inslaan van 'n zyweg zich onttrokken had aan de ‘massa’, verklaarde hy ronduit dat hem de moed ontbrak z'n moeder en broer Stoffel onder de ogen te zien, na zó'n schandaal!
- 't Geld is niets, zei de goede Holsma. Daarvoor zal ik wel zorgen. Maar je bent ontsteld, jongen. Kom even met ons mee naar de Kolveniersburgwal, ik zal je wat Hoffmannsdruppels geven. Dan kan je daar bekomen van den schrik.